ABRvS, 11-04-2018, nr. 201702501/1/A3
ECLI:NL:RVS:2018:1193
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-04-2018
- Zaaknummer
201702501/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:1193, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑04‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2017:724
- Vindplaatsen
JOM 2018/382
Gst. 2018/127 met annotatie van M.H.W.C.M. Theunisse
Uitspraak 11‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 24 maart 2016 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang gelast de [locatie 1] te Oss (hierna: het perceel) en alle daarop aanwezige opstallen voor de duur van twaalf maanden te sluiten en afgesloten te houden. Bij dit besluit heeft de burgemeester de Drank- en Horecawetvergunning en de exploitatievergunning ten behoeve van [café] aan de [locatie 1] te Oss ingetrokken, alsook de Drank- en Horecawetvergunning ten behoeve van [bistro] aan [locatie 2] te Oss.
201702501/1/A3.
Datum uitspraak: 11 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Oss,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2017 in zaak nr. 16/2575 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2016 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang gelast de [locatie 1] te Oss (hierna: het perceel) en alle daarop aanwezige opstallen voor de duur van twaalf maanden te sluiten en afgesloten te houden. Bij dit besluit heeft de burgemeester de Drank- en Horecawetvergunning en de exploitatievergunning ten behoeve van [café] aan de [locatie 1] te Oss ingetrokken, alsook de Drank- en Horecawetvergunning ten behoeve van [bistro] aan [locatie 2] te Oss.
Bij besluit van 2 augustus 2016 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar voor wat betreft de intrekking van de Drank- en Horecawetvergunningen gegrond verklaard. Voor het overige heeft burgemeester het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 augustus 2016 vernietigd en de burgemeester opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [wederpartij] met inachtneming van haar uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2018, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P.W.B. Verhoeven, bijgestaan door mr. F.A. Pommer, advocaat te Nijmegen, en [wederpartij], bijgestaan door mr. I.J.D.M.L. Bardoel, advocaat te Oss, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 5 januari 2016 ontving de burgemeester van de politie een bestuurlijke rapportage betreffende een onderzoek naar het perceel dat op 18 december 2015 had plaatsgevonden. Op het perceel bevindt zich [café], met daarboven en deels daarachter, een woonruimte, die in verbinding staat met het café. Achterop het perceel zijn garageboxen gelegen. In totaal gaat het om elf garageboxen. Vijf daarvan zijn gelegen achter en aansluitend aan het café en de woonruimte. Aan de andere kant van het perceel bevindt zich een losstaand blok van zes garageboxen.
Van de vijf garageboxen pal achter het café en de woonruimte zijn de twee aangrenzende garageboxen bij het café en de woonruimte getrokken. [wederpartij] woonde met zijn gezin in de woning en exploiteerde het café.
Besluitvorming
2. Bij besluit van 24 maart 2016 heeft de burgemeester, onder toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, [wederpartij] aangezegd het perceel met de daarop staande opstallen te sluiten voor een periode van twaalf maanden. Voorts heeft de burgemeester bij dit besluit de exploitatievergunning ten behoeve van [café] ingetrokken.
Aan dit besluit heeft de burgemeester de volgende feiten uit de bestuurlijke rapportage van de Politie Oost-Brabant, RBT Maasland, van 18 december 2015 ten grondslag gelegd. In een van de garageboxen bevonden zich 4.000 XTC-tabletten, 250 kilo PMK, een nagenoeg klaar product waarmee XTC wordt gemaakt en 23 g pure MDMA. Ook werden een tabletteermachine en ongeveer 60 scherpe patronen voor een vuurwapen en een patroonhouder van een vuurwapen aangetroffen. In een andere garagebox werd een volledig ingerichte hennepkwekerij met acht vrouwelijke hennepplanten aangetroffen. In de woning van [wederpartij] werd ook een hennepkwekerij aangetroffen met vijf hennepplanten en 152 g hennepresten/hasjiesj. In een aantal andere garageboxen werden goederen aangetroffen die afkomstig zijn van diefstal. Voorts werd in de woning een bus pepperspray aangetroffen.
3. De burgemeester is uitgegaan van het perceel en alle daarop aanwezige opstallen als één geheel. De aldaar aangetroffen hoeveelheid drugs is te beschouwen als een handelshoeveelheid. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362. [wederpartij] heeft volgens de burgemeester het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Voorts is overeenkomstig het handhavingsbeleid gehandeld en bestaat geen grond om in dit geval van het beleid af te wijken omdat [wederpartij] onevenredig in zijn belangen zou worden getroffen door de sluiting voor de duur van twaalf maanden, aldus de burgemeester in het besluit op bezwaar van 2 augustus 2016.
Aan de voor [café] verleende exploitatievergunning was de voorwaarde verbonden dat de vergunninghouder er zorg voor dient te dragen, dat de exploitatie van het horecabedrijf het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het bedrijf en de openbare orde niet nadelig beïnvloedt. Gezien de aangetroffen situatie in december 2015 is de burgemeester tot de conclusie gekomen, dat de vergunninghouder zowel het woon- en leefklimaat in de directe omgeving als de openbare orde ernstig nadelig beïnvloedt. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat de directe omgeving in gevaar wordt gebracht door de hennepkwekerijen en door de productie van en handel in harddrugs, waarvan algemeen bekend is dat deze activiteiten zich afspelen binnen criminele milieus.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was om met betrekking tot de woning een last onder bestuursdwang op te leggen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij in redelijkheid tot sluiting van de woning voor de duur twaalf maanden kon overgaan. Verder heeft de burgemeester evenmin voldoende gemotiveerd waarom hij van zijn beleid is afgeweken door ook de woning voor de duur van twaalf maanden te sluiten. Ook heeft de burgemeester volgens de rechtbank niet deugdelijk gemotiveerd dat intrekking van de exploitatievergunning in dit geval gerechtvaardigd is.
Hoger beroep
Bevoegdheid tot handhavend optreden
5. De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij het argument dat de in de woning aangetroffen hennepresten voor eigen medicinaal gebruik waren, niet kenbaar bij de besluitvorming heeft betrokken. Hij stelt dat hij alle genoemde omstandigheden nadrukkelijk bij de besluitvorming heeft betrokken.
5.1. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt:
"De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."
Ter uitvoering van de in artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid heeft de burgemeester beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het "Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet" (hierna: Beleidsregels).
Volgens de Beleidsregels wordt bij een eerste overtreding van de Opiumwet, waarbij een handelshoeveelheid harddrugs van > 0,5 g is aangetroffen in een al dan niet voor het publiek toegankelijk lokaal of op het bij het lokaal behorende erf, een sluiting van twaalf maanden gelast. Als in een woning of op het bij de woning behorende erf een grootschalige hoeveelheid harddrugs van > 1.000 g en/of 2.000 pillen wordt aangetroffen, wordt bij een eerste overtreding een sluiting van zes maanden gelast. In het geval in een woning of op het bij de woning behorende erf drugshandel wordt geconstateerd ten aanzien van softdrugs met een handelsvoorraad van > 30 g geldt het uitgangspunt dat bij een eerste overtreding een bestuurlijke waarschuwing wordt gegeven.
Voorts wordt volgens de Beleidsregels in beginsel overeenkomstig het beleid besloten. De burgemeester kan op basis van feiten en omstandigheden in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de maatregelen zoals deze zijn vastgesteld in het onderhavige beleid
(artikel 4:84 Awb, de zogenoemde inherente afwijkingsbevoegdheid). Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat bij zeer ernstige overtredingen een stap wordt overgeslagen of voor een langere periode wordt gesloten, aldus de Beleidsregels.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Uit de tekst van het artikellid volgt dat het woord "daartoe" ziet op verkoop, aflevering of verstrekking. Aangenomen mag worden dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 g als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid drugs is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Dit toetsingskader zal in het navolgende dan ook als uitgangspunt dienen.
5.3. Nu op 18 december 2015 in een garagebox op het perceel van [wederpartij] harddrugs zijn aangetroffen en niet in geschil is dat dit een handelshoeveelheid betreft, was de burgemeester bevoegd over te gaan tot sluiting van het perceel en de zich daarop bevindende opstallen. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend. Dat de harddrugs werden aangetroffen in een garagebox, maakt voorts niet dat de burgemeester niet bevoegd was eveneens de overige garageboxen en horecaruimte annex woning te sluiten. De burgemeester heeft mogen uitgaan van het perceel en alle daarop aanwezige opstallen als een geheel. Dit betekent dat de in een van de garageboxen aangetroffen harddrugs ook kunnen worden toegeschreven aan de woning. Hierbij wordt betrokken dat het gehele perceel eigendom is van [wederpartij]. Hij was tevens de exploitant van het café en woonachtig in de woning. De horecaruimte annex woning, alsmede de eerste garageboxen die daarachter liggen, zijn met elkaar verbonden en via de horecaruimte annex woning door middel van een tussendeur bereikbaar. De overige garageboxen vormen deels een bouwkundige eenheid met de horecaruimte annex woning. De garageboxen - ook de garageboxen die geen bouwkundige eenheid vormen met de horecaruimte annex woning - zijn op hetzelfde perceel gelegen, direct achter en naast de horecaruimte annex woning. Alle garageboxen bevinden zich in de fysieke nabijheid van de horecaruimte annex woning. Het perceel is als één geheel omsloten en is voorts vanaf de openbare weg toegankelijk via één oprit. Voorts is van belang dat op het perceel zowel in een andere garagebox als in de woning een hennepkwekerij werd aangetroffen en in een aantal andere garageboxen goederen zijn aangetroffen die afkomstig zijn van diefstal. Gezien deze omstandigheden volgt de Afdeling het standpunt van de burgemeester dat het gehele complex als een samenhangend geheel moet worden beschouwd en dat de horecaruimte annex woning daarvan niet los kan worden gezien. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de burgemeester ten onrechte in het kader van de bevoegdheidsvraag niet is ingegaan op het door [wederpartij] aangevoerde argument dat de in de woning aangetroffen hennepplanten en hennepresten voor eigen gebruik waren. Immers, wat hier ook van zij, wat betreft de overige aangetroffen drugs is in ieder geval niet aannemelijk gemaakt dat deze niet bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. De omstandigheid dat [wederpartij], naar hij stelt, geen wetenschap had van de in de garageboxen aangetroffen drugs, laat voormelde bevoegdheid van de burgemeester onverlet.
Het betoog slaagt.
Evenredigheid last sluiting
6. De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de gezondheidssituatie van de zoon en vrouw van [wederpartij] niet kenbaar bij de besluitvorming heeft betrokken. Voorts bestrijdt de burgemeester het oordeel van de rechtbank dat hij in afwijking van zijn beleid is overgegaan tot directe sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden en dat dit onvoldoende is gemotiveerd. Hij stelt juist in overeenstemming met zijn beleid te hebben gehandeld en de sluiting terdege voldoende te hebben gemotiveerd, rekening houdend met alle betrokken omstandigheden en belangen.
6.1. Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen."
6.2. Volgens de door de burgemeester vastgestelde Beleidsregels wordt bij een eerste constatering in een woning of op het bij de woning behorende erf van een grootschalige handelsvoorraad harddrugs van meer dan 1.000 g en/of 2.000 pillen overgegaan tot sluiting voor de duur van zes maanden. Volgens deze beleidsregels wordt bij een eerste constatering van een handelshoeveelheid harddrugs van meer dan 0,5 g in een al dan niet voor het publiek toegankelijke lokaal of op het bij het lokaal behorende erf, overgegaan tot een sluiting van twaalf maanden.
In de Beleidsregels is vermeld dat onderscheid wordt gemaakt tussen lokalen en woningen doordat de sluiting van woningen zwaarder ingrijpt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n) dan de sluiting van lokalen. De reden daarvoor is er in gelegen dat er in de bewoonde woningen sprake is van het hebben van woongenot en de daaraan sterk gerelateerde persoonlijke levenssfeer.
6.3. [wederpartij] heeft in deze procedure twee verklaringen van een huisartsenpraktijk overgelegd over de gezondheid van zijn zoon en vrouw.
In het besluit van 24 maart 2016 heeft de burgemeester de gezondheidssituatie van de zoon en vrouw van [wederpartij] betrokken, maar geconcludeerd dat dit niet leidt tot een ander besluit. De Afdeling is anders dan de rechtbank van oordeel dat de burgemeester de gezondheidsproblemen van de zoon en vrouw van [wederpartij] hiermee in voldoende mate bij de besluitvorming heeft betrokken. Uit de huisartsverklaringen volgt niet dat het wonen in het andere huis van [wederpartij] voor een van hen onaanvaardbaar was, zodat een uitgebreidere motivering in het besluit op bezwaar van 2 augustus 2016 niet was aangewezen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat [wederpartij] in bezwaar niet verder op de gezondheid van zijn vrouw en zoon is ingegaan.
Het betoog slaagt in zoverre.
6.4. De last tot sluiting is niet in overeenstemming met de Beleidsregels. Op grond van de Beleidsregels kan een woning immers worden gesloten voor maximaal zes maanden. Het standpunt van de burgemeester in het besluit op bezwaar van 2 augustus 2016 dat hij heeft gehandeld in overeenstemming met de Beleidsregels, omdat bij cumulatie van op te leggen maatregelen de zwaarst gestelde maatregel van toepassing is, volgt de Afdeling niet. De cumulatiebepaling ziet op de situatie waarin ten aanzien van een pand sprake is van meerdere overtredingen en dat in zo een situatie niet de per overtreding op te leggen maatregelen kunnen worden opgeteld. De burgemeester heeft niet gemotiveerd waarom hij in afwijking van de Beleidsregels is overgegaan tot sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank heeft dit terecht onderkend.
Het betoog faalt in zoverre. Dit betekent dat de rechtbank het besluit van 2 augustus 2016, voor zover het bezwaar tegen de sluiting van het perceel en alle daarop aanwezige opstallen voor de duur van twaalf maanden ongegrond is verklaard, terecht, zij het, gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 en 6.3 is overwegen, deels op onjuiste gronden, heeft vernietigd.
Intrekking exploitatievergunning
7. De burgemeester stelt dat [wederpartij] zijn bezwaar tegen de intrekking van de exploitatievergunning in een eerder stadium van de procedure heeft ingetrokken, zodat dit bij de rechtbank niet meer aan de orde kon komen. Voorts betoogt de burgemeester dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft gemotiveerd dat de wijze waarop [café] door [wederpartij] werd geëxploiteerd tot aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving leidde en dat de openbare orde nadelig werd beïnvloed. Ter onderbouwing van dit betoog heeft de burgemeester verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1072. Daarin is overwogen dat de aanwezigheid van harddrugs in een voor het publiek openstaande ruimte op zichzelf reeds het risico in zich bergt van negatieve effecten op de openbare orde. Daarbij komt dat de aangetroffen hennepkwekerij en de productie van harddrugs een gevaar konden opleveren voor de omgeving.
7.1. Artikel 8:81, vierde lid, van de Awb luidt:
"De artikelen 6:4, derde lid, 6:5, 6:6, 6:14, 6:15, 6:17, 6:19 en 6:21 zijn van overeenkomstige toepassing. De indiener van het verzoekschrift die bezwaar heeft gemaakt dan wel beroep heeft ingesteld, legt daarbij een afschrift van het bezwaar- of beroepschrift over."
Artikel 6:21 van de Awb luidt:
"1. Het bezwaar of beroep kan schriftelijk worden ingetrokken.
2. Tijdens het horen kan de intrekking ook mondeling geschieden."
7.2. De Afdeling ziet evenals de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat [wederpartij] zijn bezwaar tegen de intrekking van de exploitatievergunning in een eerder stadium van de procedure heeft ingetrokken. Uit het bepaalde in artikel 6:21, tweede lid, van de Awb in samenhang bezien met artikel 8:81, vierde lid, van die wet volgt dat een bezwaargrond niet mondeling tijdens een zitting bij de voorzieningenrechter kan worden ingetrokken. Een bezwaargrond kan alleen worden ingetrokken als daarvan mondeling tijdens een hoorzitting of schriftelijk aan het bestuursorgaan dat op het bezwaar moet beslissen mededeling is gedaan.
8. Artikel 1:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Oss luidt:
"De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
(…);
c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
(…)."
8.1. Aan de voor [café] verleende exploitatievergunning was de voorwaarde verbonden dat de vergunninghouder er zorg voor dient te dragen, dat de exploitatie van het horecabedrijf het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het bedrijf en de openbare orde niet nadelig beïnvloedt.
8.2. Anders dan de rechtbank is Afdeling van oordeel dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de wijze waarop [wederpartij] het café exploiteert, het woon- en leefklimaat in de directe omgeving en de openbare orde nadelig beïnvloedt. Dat in het café zelf geen drugs zijn aangetroffen, leidt niet tot een ander oordeel. De aanwezigheid op het perceel van hennepkwekerijen en productie van harddrugs, waarvan algemeen bekend is dat deze activiteiten zich afspelen binnen criminele milieus, brengt de directe omgeving in gevaar. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen, dient het perceel met alle daarop aanwezige opstallen te worden beschouwd als één geheel. De wijze waarop [wederpartij] de anderen opstallen, waarin (hard)drugs zijn aangetroffen, gebruikt, raakt daarmee ook de exploitatie van het café.
Het betoog slaagt. Dit betekent dat de rechtbank het besluit van 2 augustus 2016, voor zover het bezwaar tegen de intrekking van de exploitatievergunning ongegrond is verklaard, ten onrechte heeft vernietigd.
Conclusie
9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het besluit van 2 augustus 2016 is vernietigd voor zover het bezwaar tegen de intrekking van de exploitatievergunning ongegrond is verklaard. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep in zoverre ongegrond verklaren. De aangevallen uitspraak dient, gelet op hetgeen hiervoor onder 6.4 is overwogen, voor het overige, met verbetering van de grond waarop deze rust, te worden bevestigd.
In stand laten rechtsgevolgen
10. De Afdeling zal uit het oogpunt van finale geschillenbeslechting bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank terecht vernietigde gedeelte van het besluit van 2 augustus 2016 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten. Hiertoe overweegt de Afdeling als volgt.
11. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de ernst van de overtredingen op het perceel, dat als een samenhangend geheel moet worden beschouwd, een sluiting voor een periode van twaalf maanden een gepaste sanctie is. Bovendien is de mogelijkheid om op grond van artikel 4:84 van de Awb bij zeer ernstige overtredingen voor een langere periode te sluiten dan het beleid voorschrijft, nadrukkelijk in de Beleidsregels vermeld. Het gaat hier om zowel harddrugs als softdrugs, een hennepkwekerij, grondstoffen en materialen voor het vervaardigen van grote hoeveelheden harddrugs en daarnaast zijn er gestolen goederen aangetroffen alsmede een bus pepperspray wat verboden is in de Wet wapens en munitie. De burgemeester acht gelet hierop een langere sluitingstijd dan het beleid voorschrijft voor de woning passend en geboden.
12. [wederpartij] heeft aangevoerd dat de last tot sluiting onevenredig is. Hij beroept zich hierbij op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). [wederpartij] was naar eigen zeggen niet van de harddrugs en de daarmee gepaard gaande activiteiten in de door hem verhuurde garageboxen op de hoogte. Verder zouden volgens [wederpartij] de gezondheid van zijn vrouw en zoon en de financiële gevolgen van de sluiting voor de burgemeester aanleiding moeten zijn geweest om toepassing van de bevoegdheid tot sluiting achterwege te laten.
12.1. Volgens de Beleidsregels kan op basis van feiten en omstandigheden in bijzondere gevallen gemotiveerd worden afgeweken van de maatregelen zoals deze zijn vastgesteld in het beleid. Zo kan bijvoorbeeld bij zeer ernstige overtredingen voor een langere periode worden gesloten. De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat op het perceel zeer ernstige overtredingen hebben plaatsgevonden. Gelet op de ernst en de aard van deze overtredingen heeft de burgemeester het perceel en alle daarop aanwezige opstallen voor een duur van twaalf maanden mogen sluiten. Hetgeen [wederpartij] aanvoert, is onvoldoende om de last tot sluiting onevenredig te achten. Daarbij wordt van belang geacht dat het hier gaat om dermate grootschalige drugshandel dat sluiting voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk kan worden geacht ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving en het herstel van de openbare orde. De burgemeester heeft niet ten onrechte een groter gewicht toegekend aan het met de sluiting gediende algemeen belang dan aan de belangen van [wederpartij] en zijn gezin. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [wederpartij] over andere woonruimte beschikt. Zoals reeds hiervoor onder 6.3 is overwogen volgt bovendien uit de overgelegde huisartsverklaringen niet dat het wonen in het andere huis van [wederpartij] voor zijn zoon of vrouw onaanvaardbaar was.
12.2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Ingevolge het tweede lid is een inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan voor zover deze bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De bevoegdheid van de burgemeester om sluiting van de woning te gelasten is neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet en dus bij de wet voorzien. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 en 12.1 is overwogen, mocht de burgemeester sluiting van de woning noodzakelijk achten ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen en is de daartoe opgelegde last niet onevenredig. Derhalve is de last niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
12.3. De Afdeling ziet dan ook aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit van 2 augustus 2016 in zoverre in stand te laten. Dat betekent dat naast de intrekking van de exploitatievergunning ook de sluiting van het perceel met de daarop staande opstallen voor een periode van twaalf maanden van kracht blijft.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover het besluit van
2 augustus 2016 is vernietigd voor zover het bezwaar tegen de intrekking van de exploitatievergunning ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 2 augustus 2016 in stand blijven, voor zover het bezwaar tegen de sluiting van het perceel en alle daarop aanwezige opstallen voor de duur van twaalf maanden ongegrond is verklaard.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Ley-Nell
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018
597.