Rb. Rotterdam, 14-12-2016, nr. 10/652051-16
ECLI:NL:RBROT:2016:9892
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
14-12-2016
- Zaaknummer
10/652051-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:9892, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 14‑12‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Witwassen. De verdachte heeft geen verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geld - ondanks het vermoeden van witwassen - toch een legale herkomst kent. De rechtbank ziet geen redenen om een hogere straf op te leggen dan een geldboete die gelijk is aan het transactiebedrag. De officier van justitie heeft deze kennelijk aanvankelijk passend geacht in de gegeven omstandigheden. Daar komt bij dat een verdachte bij de bepaling van zijn procespositie mag meewegen dat de officier van justitie kennelijk geen vrijheidsbenemende sanctie voor ogen heeft gestaan. Als de officier van justitie een dergelijke straf ter zitting toch eist, zal zij nader dienen te motiveren waarom, ondanks de eerder aangeboden transactie, een dergelijke straf passend is. Dat heeft zij niet gedaan.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/652051-16
Datum uitspraak: 14 december 2016
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2016.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3. Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. E. Ahbata heeft gevorderd:
- -
bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Beoordeling
De verdachte wordt –kort gezegd- verweten dat hij een geldbedrag van € 150.000,- voorhanden heeft gehad en de herkomst van dat geldbedrag heeft verhuld, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig was.
Juridisch kader
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen het bij de verdachte aangetroffen geld en een bepaald misdrijf.
Niettemin kan bewezen worden geacht dat het geldbedrag "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien deze omstandigheid zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Op grond van het dossier en de behandeling van de zaak ter terechtzitting kunnen de navolgende feiten, voor zover hier van belang, als vaststaand worden aangemerkt.
Op 9 september 2014 omstreeks 16.45 uur is de verdachte aangehouden door de politie. De verdachte was op dat moment de bestuurder van een auto, een Volkswagen Caddy.
De verbalisanten hebben de auto doorzocht. In het middenconsole van de auto troffen de verbalisanten een plastic tas aan. In de plastic tas zaten meerdere bundels met geld. Na telling bleek dat er totaal € 150.000,- in de tas zat.
Het aantreffen van het geldbedrag vond plaats onder omstandigheden die, in samenhang bezien, als zogenoemde typologieën van - en daarmee kenmerkend voor - witwassen zijn aan te merken. De verdachte vervoerde een groot, contant geldbedrag in een plastic tasje. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Het fysiek vervoeren van grote legale bedragen in contanten is ongebruikelijk, onder meer vanwege het veiligheidsrisico. Crimineel geld maakt het kennelijk de moeite waard dat risico te lopen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat zonder meer een vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd. Van de verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
Verklaring herkomst geld
De verdachte heeft geen verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geld - ondanks het vermoeden van witwassen - toch een legale herkomst kent. De verdachte heeft helemaal niets over het geld willen verklaren, behalve dat het niet van hem is en dat hij niet weet waar het vandaan komt. Het vermoeden van witwassen is hierdoor onvoldoende ontkracht. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte hiervan wetenschap heeft gehad.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 9 september 2014, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- van een geldbedrag, te weten (in totaal) 150.000,- euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft hij, verdachte, verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op de/het geldbedrag(en) was/waren, en/of
- een geldbedrag, te weten (in totaal) 150.000,- euro, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of gebruikt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans had moeten vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en)- onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit een of meer misdrijven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid feit
Het bewezen feit levert op:
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering straf
7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 150.000,-.
De rechtbank neemt de verdachte zijn handelen kwalijk. Witwassen tast de integriteit van het financieel en economisch verkeer aan en ondermijnt de legale economie. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie medegedeeld dat het openbaar ministerie de verdachte eerder een transactie heeft aangeboden bestaande uit een geldbedrag van € 5.000,-. De verdachte heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt. De officier van justitie vordert thans een vele malen hogere straf, namelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De rechtbank ziet geen redenen om een hogere straf op te leggen dan een geldboete die gelijk is aan het transactiebedrag (vergelijk artikel 359, vijfde lid, Wetboek van Strafvordering). De officier van justitie heeft deze kennelijk aanvankelijk passend geacht in de gegeven omstandigheden. Daar komt bij dat een verdachte bij de bepaling van zijn procespositie mag meewegen dat de officier van justitie kennelijk geen vrijheidsbenemende sanctie voor ogen heeft gestaan. Als de officier van justitie een dergelijke straf ter zitting toch eist, zal zij nader dienen te motiveren waarom, ondanks de eerder aangeboden transactie, een dergelijke straf passend is. Dat heeft zij niet gedaan en volstaan met verwijzing naar richtlijnen. De rechtbank heeft verder mede in acht genomen dat de verdachte volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 oktober 2016(vul de feitaanduidingen in) niet eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
8. In beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het onder de verdachte in beslaggenomen geldbedrag van € 440,-.
Uit het dossier blijkt dat het bedrag van € 440,- is aangetroffen in de broekzak van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat het geld van hem is. Niet kan worden vastgesteld dat dit geld van doen heeft met het bewezenverklaarde feit.
Daarom zal ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 440,- een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 23, 24c, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
10. Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
11. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:- gelast de teruggave aan verdachte van het geldbedrag van € 440,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en W.H.S. Duinkerke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2016.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 september 2014, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- van een geldbedrag, te weten (in totaal) 150.000,- euro, de
werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft hij, verdachte,
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op de/het geldbedrag(en)
was/waren, en/of
- een geldbedrag, te weten (in totaal) 150.000,- euro, heeft
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of gebruikt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans had moeten vermoeden, dat dat/die
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit een of
meer misdrijven.