Einde inhoudsopgave
Wet voortgezet onderwijs 2020
Artikel 3.39 Verplichting tot overleg en aangifte zedenmisdrijven
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
30-09-2020, Stb. 2020, 379 (uitgifte: 14-10-2020, kamerstukken: 35297)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2021, Stb. 2021, 599 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Voortgezet onderwijs
1.
Indien het een bevoegd gezag bekend is geworden dat een persoon die voor zijn school met taken is belast, zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht of in het Tweede Boek, Titel XIV, van het Wetboek van Strafrecht BES jegens een minderjarige leerling van de school, treedt het bevoegd gezag onverwijld in overleg met de vertrouwensinspecteur, bedoeld in artikel 6 WOT.
2.
Indien uit het overleg blijkt dat er sprake is van een redelijk vermoeden dat de betrokken persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, doet het bevoegd gezag onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 127 juncto artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering of artikel 1 juncto artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES. Voordat het bevoegd gezag aangifte doet, stelt het de ouders van de leerling en de betrokken persoon hiervan op de hoogte. Het bevoegd gezag stelt de vertrouwensinspecteur onverwijld in kennis van de aangifte.
3.
Het personeelslid dat bekend is geworden dat een voor de school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, stelt het bevoegd gezag daarvan onverwijld in kennis.