Rb. Arnhem, 16-04-2007, nr. AWB 06/4493
ECLI:NL:RBARN:2007:BA3469
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
16-04-2007
- Magistraten
Mrs. A.M.F. Geerling, M.M. Bijker-Veen, E.C.G. Okhuizen
- Zaaknummer
AWB 06/4493
- LJN
BA3469
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Staatsrecht (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2007:BA3469, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 16‑04‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2007:BB5160
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Verordening rioolrecht 2006 van de gemeente Nijmegen onverbindend verklaard wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel
Mrs. A.M.F. Geerling, M.M. Bijker-Veen, E.C.G. Okhuizen
Partij(en)
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z],
gemachtigde [gemachtigde],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft met dagtekening 28 februari 2006 aan eiser ten aanzien van de volgende onroerende zaken een aanslag rioolrecht voor het jaar 2006 opgelegd:
- •
[a-straat] 9 met aanslagnummer 3146930 en
- •
[b-straat] 12, [b-straat] 16(1) en [b-straat] 16(2) met aanslagnummer 3217001.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 juli 2006 de aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 10 augustus 2006, ontvangen bij de rechtbank op 14 augustus 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2007 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Bij besluit van de gemeenteraad van [Z] van 22 december 2005 is de Verordening Rioolrecht 2006 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
De Verordening luidt — voorzover van belang — als volgt:
‘Verordening Rioolrecht 2006
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
1. Voor de toepassing van deze verordening wordt:
- a.
onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater begrepen;
- b.
onder eigendom verstaan: een roerende of een onroerende zaak;
2. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 2. Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam ‘rioolrecht’ wordt een recht geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, dan wel van een zich duurzaam in de gemeente bevindend object dat beschikt over ten minste een eniger mate van vaste voorziening voor de lozing op de gemeentelijke riolering.
2. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, wordt, ingeval het eigendom een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat een ander op dat tijdstip de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht was.
3. Het recht als bedoeld in het eerste lid wordt, indien het eigendom een schip of woonschip is, geheven van de feitelijke gebruiker van dat schip of woonschip.
Artikel 3. Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 1, eerste lid sub b bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt het recht geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.
Artikel 4. Maatstaf van heffing
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer van het eigendom.
2. Ingeval het eigendom een onroerende zaak is, is de waarde in het economisch verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het belastingjaar valt.
3. Ingeval voor het eigendom geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat eigendom bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, tweede lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken, naar de waarde die het eigendom op 1 januari 2003 heeft en naar de staat waarin het eigendom op 1 januari van het belastingjaar verkeert.
Artikel 5. Tarief
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt voor elke volle € 2.500,- van de heffingsmaatstaf € 2,15;
2. Het recht per eigendom bedraagt per belastingjaar niet meer dan € 2.580,- […].’
In de Stadsbegroting 2005–2009 zoals door de gemeenteraad op 15 november 2005 is vastgesteld, zijn de rioleringskosten voor het jaar 2006 begroot op € 12.600.000. De geraamde netto-opbrengst van het rioolrecht in 2006 bedraagt € 12.588.285.
Eiser is op 1 januari 2006 eigenaar van de onroerende zaken gelegen aan de [a-straat] 9, [b-straat] 12, [b-straat] 16 (1) en [b-straat] 16 (2) te [Z]. Deze onroerende zaken zijn alle aangesloten op de gemeentelijke riolering.
De WOZ-waarde van voornoemde onroerende zaken is bij beschikking als volgt vastgesteld:
- ?
[a-straat] 9: € 1.044.000,
- ?
[b-straat] 12: € 1.043.000,
- ?
[b-straat] 16 (1): € 184.000 en
- ?
[b-straat] 16 (2): 214.000.
Op basis van de Verordening zijn aan eiser ten aanzien van de diverse onroerende zaken aanslagen rioolrecht voor de volgende bedragen opgelegd:
- ?
[a-straat] 9: € 896,55,
- ?
[b-straat] 12: € 896,55,
- ?
[b-straat] 16 (1): € 156,95 en
- ?
[b-straat] 16 (2): € 182,75.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslagen rioolrecht terecht en op juiste gronden zijn opgelegd. Eiser is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd.
Eiser concludeert tot niet verbindendheid van de Verordening, gegrondverklaring van het beroep, en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de onderliggende aanslagen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
De maatstaf van heffing bij rioolrechten strekt ertoe de kosten van de gemeentelijke riolering over de belastingplichtigen te verdelen. Verweerder heeft in beginsel een zekere mate van beleidsvrijheid met betrekking tot de verdeling van deze kosten. Hierbij dient echter onder meer het zogenoemde evenredigheidsbeginsel in acht te worden genomen.
Verweerder heeft er voor gekozen met ingang van het jaar 2006 een kostendekkend systeem — dat wil zeggen een systeem waarbij de jaarlijkse rioleringskosten volledig worden gedekt door de inkomsten uit de geheven rioolrechten — van rioolrechten in te voeren waarbij de rioleringskosten uitsluitend worden verhaald op de zakelijk gerechtigden.
Deze heffingssystematiek, waarbij op een beperkte groep, te weten de zakelijk gerechtigden, de volledige rioleringskosten — waaronder de kosten gemaakt ten behoeve van gebruikers, niet-zakelijk gerechtigden — wordt verhaald, is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het systeem van heffing van rioolrechten mag er immers niet toe leiden dat aan de in de heffing betrokken groep belastingplichtigen meer kosten in rekening wordt gebracht dan naar een redelijke maatstaf aan hen kunnen worden toegerekend (vergelijk Hoge Raad 10 december 2004, nr. 36.776, BNB 2005/102). Aangezien in het onderhavige geval uitsluitend de zakelijk gerechtigden en niet tevens de gebruikers — aan welke groep ook kosten kunnen worden toegerekend — in de heffing worden betrokken wordt de genoemde redelijke maatstaf overschreden.
Hetgeen door verweerder wordt aangevoerd ter rechtvaardiging van de gehanteerde heffingssystematiek, te weten de zeer lage perceptiekosten van een eigenarenheffing ten opzichte van gebruikersheffingen en de omstandigheid dat eigenaren/verhuurders die niet tevens gebruiker zijn de lasten kunnen doorberekenen aan de huurder, zijn — daargelaten de juistheid daarvan — van onvoldoende gewicht om anderszins te concluderen.
Gelet op het vorenstaande is de Verordening onverbindend. De uit kracht van de niet verbindende Verordening opgelegde aanslagen kunnen derhalve niet in stand blijven.
Het beroep dient gegrond te worden verklaard. De overige door eiser aangevoerde grieven behoeven geen nadere bespreking.
5. Proceskosten
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken. De gemachtigde van eiser trad naar eigen zeggen immers niet op in zijn hoedanigheid als professioneel gemachtigde.
6. Beslissing
De rechtbank:
- —
verklaart het beroep gegrond;
- —
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- —
vernietigt de aanslagen rioolrecht 2006;
- —
gelast dat de gemeente Nijmegen het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 16 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. M.M. Bijker-Veen en mr. E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier.
De griffier,
De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1 —
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2 —
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.