CRvB, 04-03-2009, nr. 07/2997 ZW
ECLI:NL:CRVB:2009:BH4910, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
04-03-2009
- Magistraten
C.P.J. Goorden, M.C.M. van Laar, P.J. Jansen
- Zaaknummer
07/2997 ZW
- LJN
BH4910
- Vakgebied(en)
Arbeidsomstandigheden / Ziekteverzuim
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2009:BH4910, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 04‑03‑2009
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2007:BA3265, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 04‑03‑2009
C.P.J. Goorden, M.C.M. van Laar, P.J. Jansen
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's‑Gravenhage van 12 april 2007, 06/3863 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
I. Procesverloop
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A. van den Os, werkzaam bij Arag Rechtsbijstand te Leusden, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsvonden op 21 januari 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Beersma. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. G.B.A. Bol, kantoorgenoot van mr. Van den Os.
II. Overwegingen
1.1
De Raad neemt de volgende feiten als vaststaand aan.
1.2
Betrokkene is op 1 september 1999 in dienst getreden bij [naam werkgever] ([werkgever]) als verkoper, voor een volledige werkweek. In oktober 2002 is betrokkene uitgevallen voor zijn werk na een motorongeval. Met ingang van 2 oktober 2003 is aan betrokkene een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, die per 4 februari 2005 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. In 2003 heeft betrokkene hervat in aangepaste werkzaamheden, als medewerker van de schadeafdeling van [werkgever]. Het aantal uren waarop betrokkene in die functie werkt, is in de loop van de tijd toegenomen tot uiteindelijk 20 uur per week in 2005. Op 8 februari 2005 is door de (toenmalige) Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) aan [werkgever] een ontslagvergunning verleend om de arbeidsovereenkomst voor de functie van verkoper op te zeggen. Met ingang van 1 april 2005 is tussen [werkgever] en betrokkene een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan, voor de functie medewerker schadeafdeling op basis van 20 uur per week. Op 15 november 2005 heeft betrokkene zich voor dat werk ziekgemeld.
2
Bij besluit van 19 januari 2006 heeft appellant geweigerd aan betrokkene ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen met ingang van 15 november 2005. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 23 maart 2006 (het bestreden besluit). Aan het bestreden besluit heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene aan artikel 29b van de ZW geen recht op ziekengeld kan ontlenen, omdat hij niet onmiddellijk voorafgaande aan zijn dienstbetrekking bij [werkgever] arbeidsgehandicapt was.
3
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de dienstbetrekking van betrokkene bij [werkgever] is aangevangen op 1 september 1999, maar dat een nieuw dienstverband is aangegaan met [werkgever] per 1 april 2005 voor een andere functie. Direct voorafgaande aan 1 april 2005 was betrokkene wel arbeidsgehandicapt. Daarvan uitgaande heeft appellant naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geweigerd aan betrokkene ziekengeld toe te kennen.
4
Appellant voert in hoger beroep aan dat artikel 29b van de ZW alleen van toepassing is in het geval een nieuwe dienstbetrekking wordt aangegaan met een nieuwe werkgever. Volgens appellant ziet deze bepaling niet op het geval van betrokkene, waarin sprake is van een gewijzigd dienstverband bij een bestaande werkgever. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn standpunt verwezen naar rechtspraak en naar de wetsgeschiedenis van artikel 29b van de ZW.
5
Betrokkene stelt zich op het standpunt dat het oordeel van de rechtbank juist is. Betrokkene wijst erop dat hij weliswaar bij [werkgever] in dienst is gebleven, maar dat de nieuwe arbeidsovereenkomst die is aangegaan per 1 april 2005 ziet op een andere functie, voor minder uren en voor een lager salaris. Verder wijst betrokkene erop dat hij door appellant volledig arbeidsongeschikt is geacht voor zijn oude functie en dat er in 2005 ook een ontslagvergunning is verleend aan [werkgever] om de arbeidsovereenkomst met betrekking tot die oude functie te mogen beëindigen. Ook betrokkene stelt voor zijn standpunt steun te vinden in de rechtspraak.
6
De Raad overweegt als volgt.
6.1
Ingevolge artikel 29b, eerste lid, van de ZW, zoals deze bepaling luidde in de periode die hier in geding is en voor zover hier van belang, heeft de werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan zijn dienstbetrekking arbeidsgehandicapte is in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die aangevangen zijn in de vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking.
6.2
Bepalend voor de vraag of recht bestaat op ziekengeld in de zin van artikel 29b, eerste lid, van de ZW is in de eerste plaats of betrokkene onmiddellijk voorafgaand aan zijn dienstbetrekking arbeidsgehandicapte was. Het geschil tussen partijen spitst zich in dat verband toe op de vraag of de dienstbetrekking is aangevangen op 1 april 2005, zoals betrokkene stelt, dan wel op 1 september 1999, zoals appellant stelt. Niet in geschil is dat betrokkene onmiddellijk voorafgaand aan 1 september 1999 niet arbeidsgehandicapt was en onmiddellijk voorafgaand aan 1 april 2005 wél.
6.3
Uit de wetgeschiedenis komt naar voren dat met artikel 29b, eerste lid, van de ZW is beoogd om de kansen van arbeidsongeschikten om terug te keren in het arbeidsproces te verbeteren en om in dat kader de bereidheid te bevorderen van werkgevers om arbeidsongeschikten in dienst te nemen (TK 1990–1991, 22 228, nr. 3, pag. 42–43). In dat licht blijkt uit de wetsgeschiedenis ook dat onder het begrip dienstbetrekking als bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de ZW moet worden verstaan een nieuwe dienstbetrekking bij een nieuwe werkgever, dan wel een nieuwe dienstbetrekking bij de oude werkgever, met dien verstande dat geen sprake mag zijn van functiewisseling binnen een bestaande dienstbetrekking (EK 1997–1998, 25 478, nr. 141c, pag. 41).
6.4
De Raad overweegt dat betrokkene weliswaar per 1 april 2005 een nieuwe arbeidsovereenkomst is aangegaan met [werkgever] voor de functie van medewerker van de schadeafdeling, maar betrokkene vervulde deze functie feitelijk ook al geruime tijd vóór 1 april 2005. De nieuwe arbeidsovereenkomst heeft in de feitelijke werkzaamheden van betrokkene geen wezenlijke verandering gebracht. Voor zover al sprake is geweest van een daadwerkelijke opzegging en beëindiging van de bestaande arbeidsovereenkomst, sloot de nieuwe arbeidsovereenkomst daarop naadloos aan, dat wil zeggen zonder enige onderbreking. Er is dus geen sprake van een terugkeer van betrokkene in het arbeidsproces, maar van voortzetting van een bestaande arbeidsrelatie, waarbij een feitelijke functiewisseling is neergelegd in een nieuwe arbeidsovereenkomst. Uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat onder dergelijke omstandigheden tekst en strekking van artikel 29b, eerste lid, van de ZW eraan in de weg staan om aan te nemen dat sprake is van een nieuwe dienstbetrekking per 1 april 2005, in de zin van die bepaling. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant zich dus terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene geen recht heeft op ziekengeld.
6.5
De door betrokkene genoemde uitspraak van de Raad van 2 december 2003 (LJN AO3300) geeft geen reden voor een ander oordeel. Ook in die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat bij de uitleg van het begrip dienstbetrekking als bedoeld in artikel 29b van de ZW de hiervoor genoemde wetsgeschiedenis bepalend is. Anders dan betrokkene kennelijk stelt, kan uit genoemde uitspraak niet worden afgeleid dat het al dan niet aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst met andere arbeidsvoorwaarden doorslaggevend is voor de vraag of sprake is van een nieuwe dienstbetrekking in de zin van artikel 29b van de ZW. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden van het concrete geval. Overigens wijst de Raad nog op zijn uitspraak van 7 november 2003 (LJN AO0286), waarin is geoordeeld dat onder het begrip dienstbetrekking in artikel 29b van de ZW dient te worden verstaan een nieuw dienstverband bij een nieuwe werkgever, aangevangen nadat betrokkene arbeidsongeschikt is geworden, en dat daarvan niet kan worden gesproken als een nieuwe functie wordt vervuld bij dezelfde werkgever.
6.6
Uit hetgeen in 6.1 tot en met 6.5 is overwogen, volgt dat de Raad van oordeel is dat het hoger beroep doel treft. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en het beroep zal alsnog ongegrond worden verklaard.
7
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) E.M. de Bree.