CRvB, 11-11-2008, nr. 07/4053 WWB
ECLI:NL:CRVB:2008:BG4276
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
11-11-2008
- Magistraten
Th.C. van Sloten, A.B.J. van der Ham, H.C.P. Venema
- Zaaknummer
07/4053 WWB
- LJN
BG4276
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2008:BG4276, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 11‑11‑2008
Uitspraak 11‑11‑2008
Th.C. van Sloten, A.B.J. van der Ham, H.C.P. Venema
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2007, 06/4394 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College).
I. Procesverloop
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2008. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.K. Bruggemann.
II. Overwegingen
1
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1
Appellant is tot medio februari 2006 werkzaam geweest als zelfstandige. Met ingang van 13 maart 2006 was appellant onder behandeling bij BouwmanGGZ als gevolg van verslavingsproblematiek. Vanaf 9 mei 2006 verbleef appellant in kliniek Huis te Schie. Op 24 mei 2006 heeft appellant zich gemeld bij het College voor een aanvraag om bijstand. De aanvraag is ondertekend op 18 mei 2006.
1.2
Bij besluit van 25 juli 2006 is aan appellant met ingang van 18 mei 2006 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend naar de norm voor een alleenstaande die in een inrichting verblijft verhoogd met de toeslag (artikel 23, tweede lid, van de WWB).
1.3
Het namens appellant hiertegen gerichte bezwaar is bij besluit van 27 september 2006 ongegrond verklaard.
2
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank — met bepalingen over de proceskosten en het griffierecht — het besluit van 27 september 2006 vernietigd en daarvoor in de plaats gesteld het besluit tot ongegrondverklaring van het bezwaar van appellant. De rechtbank heeft hierbij geoordeeld dat het College in de bezwaarschriftprocedure ten onrechte van het horen van appellant heeft afgezien. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan met terugwerkende kracht bijstand kan worden verleend.
3
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient de rechtbank uitspraak te doen op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. Appellant heeft tijdens de procedure in eerste aanleg op generlei wijze als grief naar voren gebracht dat de artikelen 7:2, eerste lid, en/of artikel 7:3 van de Awb zijn geschonden. Dit betekent dat de rechtbank door het beroep gegrond te verklaren wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb is getreden buiten de grenzen van het aan haar voorgelegde geschil en dusdoende de betekenis van artikel 8:69, eerste lid, van de Awb heeft miskend.
4.2
Voor de door de rechtbank ambtshalve verrichte toetsing zou alleen dan plaats zijn geweest indien het wettelijk voorschrift in kwestie zou kunnen worden aangemerkt als te zijn van openbare orde. Hoewel artikel 7:2 van de Awb blijkens de geschiedenis van totstandkoming daarvan, een essentieel onderdeel vormt van de bezwaarschriftprocedure, bevat het blijkens vaste rechtspraak van de Raad niet een dergelijk voorschrift. Dit geldt overigens ook voor het bepaalde in artikel 7:3 van de Awb.
4.3
De Raad ziet, gelet op het gegeven dat artikel 8:69, eerste (en tweede) lid, van de Awb van openbare orde is, in het voorgaande aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen.
4.4
Wat het dictum van de aangevallen uitspraak betreft merkt de Raad ten overvloede het volgende op. In geval waarin naar het oordeel van de bestuursrechter de in het bestreden besluit opgenomen — inhoudelijke — beslissing ondanks de vernietiging van dat besluit in stand kan blijven, is het, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit de aangewezen weg. De mogelijkheid, om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien, is in het stelsel van artikel 8:72 van de Awb bedoeld in die gevallen waarin de bestuursrechter na de vernietiging van het bestreden besluit een nieuw besluit met een van het oorspronkelijke besluit afwijkende — inhoudelijke — beslissing in de plaats stelt.
4.5
De Raad heeft zich vervolgens beraden op de vraag of na vernietiging van de aangevallen uitspraak de zaak naar de rechtbank moet worden teruggewezen. In aanmerking nemend dat de zaak naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, beantwoordt de Raad die vraag ontkennend.
4.6
De Raad begrijpt het hoger beroep aldus dat appellant bijstand verzoekt met ingang van een eerdere datum dan 18 mei 2006.
4.7
Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij het CWI heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Hierbij ligt het op de weg van appellant aannemelijk te maken dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden.
4.8
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat van zodanige omstandigheden niet is gebleken. Appellant heeft aangevoerd dat hij als gevolg van zijn gezondheidstoestand niet in staat is geweest eerder een aanvraag in te dienen. Hij verwijst hierbij naar zijn verslavingsproblematiek. De Raad overweegt dat, nog daargelaten dat uit het aanvraagformulier niet blijkt dat bijstand met terugwerkende kracht is aangevraagd, onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat appellant als gevolg van zijn gezondheidstoestand buiten staat was zelf een aanvraag in te dienen. Hij voegt hieraan toe dat, zo er al belemmeringen waren voor appellant voor het indienen van een aanvraag, niet is gebleken dat hij niet een derde had kunnen verzoeken namens hem een aanvraag ingevolge de WWB in te dienen.
4.9
Uit de overwegingen 4.6 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat, nu de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5
Ten slotte ziet de Raad geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 november 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) M. Pijper.