CRvB, 02-10-2008, nr. 08/1369 WAO
ECLI:NL:CRVB:2008:BF7427
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
02-10-2008
- Zaaknummer
08/1369 WAO
- LJN
BF7427
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Premieheffing (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2008:BF7427, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 02‑10‑2008; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
USZ 2008/335
Uitspraak 02‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Privaatrechtelijke dienstbetrekking. Verzekeringsplicht van de in het museum werkzame rondleiders/gidsen.
08/1369 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2008, 07/1054 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.E. Bindemann, belastingadviseur bij Mazars Paardekooper Hoffman N.V. te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2008. Voor appellante is verschenen mw. mr. J.F.J. Hartgers, hoofd p & o en juridische zaken, alsmede mr. Bindemann, voornoemd, benevens M. Warning, juridisch medewerkster. Het Uwv heeft zich, na voorafgaand schriftelijk bericht, niet doen vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij beslissing op bezwaar van 26 januari 2007 heeft het Uwv onder meer gehandhaafd de correctienota’s van 17 juli 2006 over de premiejaren 2004 en 2005 voor zover het betreft de verzekeringsplicht van de in het museum werkzame rondleiders/gidsen.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Hierin heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 van de sociale werknemersverzekeringswetten tussen appellante en de voor haar werkzame gidsen.
2.2. Aan dit oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat appellante ervoor zorg draagt dat gidsen al naar gelang hun expertise in poules zijn ingedeeld en rondleidingen verzorgen voor bezoekers met interesse in een bepaald onderwerp. Vervanging is alleen mogelijk met toestemming van appellante en vindt plaats door gidsen uit dezelfde poule. Daarom kan dit niet beschouwd worden als vervanging door een willekeurige derde. De rechtbank komt derhalve tot de slotsom dat van een verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting sprake is.
2.3. Voorts heeft de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat van een verplichting tot loonbetaling eveneens sprake is, nu gebleken is dat de bezoekers een vast bedrag van € 30,-- betalen als zij door een gids willen worden rondgeleid door het museum. Vaststaat dat deze betaling aan de kassa van het museum of door overmaking op de rekening van appellante moet worden beschouwd als een contraprestatie voor de door de gids verrichte werkzaamheden. Op basis hiervan worden de gidsen door appellante uitbetaald.
2.4. Ten slotte heeft de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat sprake is van een gezagsverhouding tussen appellante en de voor haar werkzame gidsen. Appellante stelt de vergoeding voor de gidsen vast. Haar educatieve dienst beoordeelt wat bij een rondleiding minimaal aan de bezoekers moet worden overgebracht. Deze informatie is neergelegd in zogenoemde factsheets. Er kunnen aan de gidsen opdrachten en aanwijzingen worden gegeven. De gezagsuitoefening komt tot uitdrukking in de evaluatiegesprekken die appellante met de gidsen voert en voorts in het feit dat appellante bij klachten de betrokken gids niet langer zal inzetten. Het adverteren met rondleidingen, die gemiddeld twee keer per dag plaatsvinden, wijst op een exploitatie van het museum door appellante waarbij de door gidsen verrichte werkzaamheden een essentieel onderdeel vormen van de bedrijfsvoering van appellante.
3. Namens appellante is de juistheid van de aangevallen uitspraak gemotiveerd betwist. Gezien de - vooraf overeengekomen - opdracht kunnen aan de gidsen gedurende de uitoefening van de werkzaamheden geen andere aanwijzingen en opdrachten gegeven worden, is er ruimte voor hun vervanging en is van gezag geen sprake. Evenmin is er sprake van loon voor de gidsen, omdat het museum slechts een bedrag aan bemiddelingskosten van € 2,50 toekomt en overigens het bedrag van € 30,-- voor de rondleiding geheel voor de gids is. De omvang van het werk van de gidsen is onvoldoende groot om hier te spreken van een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering. Appellante ziet zich slechts als een bemiddelaar vergelijkbaar aan een bemiddelaar van interim managers.
4. De Raad overweegt op grond van hetgeen hem gebleken is uit de stukken en het verhandelde ter zitting als volgt.
4.1. In de jaren in geding was kwalitatieve afstemming tussen de gidsen als brengers van de geschiedkundige boodschap van het Joodse leven hier te lande die het museum uitdroeg enerzijds en de groepen bezoekers anderzijds, waaronder schoolklassen en andere specifieke doelgroepen, van overwegende betekenis. Door de gidsen indelende poulevorming en voorafgaande basisafspraken waren hiervoor de vereiste waarborgen getroffen. Naar het oordeel van de Raad bracht dit verplichte persoonlijke arbeidsverrichting door de gidsen mee, nadat zij eenmaal ingeschakeld waren voor een rondleiding van enige groep met een referentiekader dat bij beide kanten paste. Daarin past geen willekeurige vervanging van gidsen zonder toestemming van appellante, zoals de rechtbank op goede gronden heeft aangenomen.
4.2. Eveneens deelt de Raad de zienswijze van de rechtbank dat het bedrag van € 30,-- per bezoeker als reguliere loonbetaling bij wege van contraprestatie voor een verrichte rondleiding kan worden beschouwd. Dat voor appellante als exploitante van het museum en als brenger van de belangrijke basisboodschap hier slechts een beperkte bemiddelende rol zou zijn weggelegd, acht de Raad van de vereiste realiteitszin gespeend.
4.3. Ten slotte acht de Raad de contractuele afspraken en kaders ter waarborging van de kwaliteit een eerste aanknopingspunt voor het bestaan van een gezagsrelatie tussen appellante en de gidsen. De educatieve dienst van appellante zag erop toe dat de boodschap van het museum in de rondleidingen door de gidsen op een verantwoorde wijze aan de bezoekers en doelgroepen werd gebracht. De gidsen gingen dankzij opleiding en poulevorming beslagen op pad. Zij werden ook regelmatig van de nodige informatie voorzien en er waren gedurende de loop van de arbeidsverrichting mogelijkheden tot feedback en bijscholing. Tevens waren er evaluatiebijeenkomsten. Ook waren er meelopers vanwege appellante die de gidsen in hun verrichtingen, zowel bij nieuwkomers als ook na klachten, in de gaten konden houden. Bij dit alles was voor appellante al dan niet via de medewerker educatie een zekere toezichthoudende en problemen oplossende rol weggelegd. De verantwoordelijkheid voor de dagelijkse gang van zaken bij de rondleidingen berustte trouwens bij appellante. Dit instrumentarium tot kennisoverdracht was ook daardoor essentieel voor de doorlopende exploitatie van het museum. Bij constatering van - herhaald - disfunctioneren van een gids kon dit ertoe leiden dat appellante niet langer van haar of zijn diensten gebruik maakte.
Onder de gegeven omstandigheden acht de Raad met de rechtbank het bestaan van een gezagsrelatie tussen appellante, die beslist meer dan een bemiddelaar voor werk was, en de gidsen voldoende gegeven. Arbeidsrelaties als die van de interim manager zijn hiermee volgens de Raad niet vergelijkbaar. Ook doet de overigens bestaande vrijheid van beroepsuitoefening door de gidsen aan het vorenstaande evenmin af.
4.4. Uit het vorenstaande in onderling verband volgt dat er in de jaren 2004 en 2005 tussen appellante en de gidsen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 3 van de sociale werknemersverzekeringswetten sprake is geweest en dat dit terecht en op goede gronden tot premiecorrecties heeft geleid. Het hoger beroep van appellante slaagt derhalve niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4.5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en S.K. Welbedacht als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) M. Pijper.
IJ