CRvB, 20-02-2008, nr. 06/6230 WAO
ECLI:NL:CRVB:2008:BC5177
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
20-02-2008
- Magistraten
Ch. van Voorst, J.F. Bandringa, C.P.M. van de Kerkhof
- Zaaknummer
06/6230 WAO
- LJN
BC5177
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2008:BC5177, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 20‑02‑2008; (Herziening)
- Wetingang
art. 8:75 Algemene wet bestuursrecht; art. 8:119 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
AB 2008, 339 met annotatie van C.M. Bitter
USZ 2008/111
JB 2008/83 met annotatie van R.J.N. Schlössels
Uitspraak 20‑02‑2008
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om herziening. Geen nieuwe feiten of omstandigheden. Sprake van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Verzoekster veroordeeld in de kosten van de onderhavige procedure.
Ch. van Voorst, J.F. Bandringa, C.P.M. van de Kerkhof
Partij(en)
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[verzoekster],
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 september 2006 (03/5202 WAO + 05/5991 WAO),
in het geding in hoger beroep tussen:
verzoekster
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
I. Procesverloop
Namens verzoekster heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 27 september 2006 (03/5202 WAO en 05/5991 WAO).
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2008. Namens verzoekster is verschenen mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. Overwegingen
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
- a.
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
- b.
bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
- c.
waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2003 (02/3560) vernietigd en de aan de orde zijnde beroepen (deels) gegrond verklaard. Hierbij is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.380,45. In dit verband is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 13 april 2005, LJN: AT4323, overwogen dat de kosten van door Instituut Psychosofia uitgebrachte rapporten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Het verzoek om herziening is uitsluitend gericht tegen de weigering de kosten van de genoemde rapporten voor vergoeding in aanmerking te brengen. In het verzoekschrift en een aantal daarop volgende brieven heeft de gemachtigde van verzoekster betoogd dat er wel reden is om deze kosten te vergoeden.
Het Uwv heeft naar aanleiding van dit verzoek het volgende naar voren gebracht. Volgens het Uwv is het onderhavige verzoek, gezien de vaste jurisprudentie van de Raad, volstrekt kansloos. Het Uwv heeft in dit verband verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek, hetzij op de grond dat er geen sprake is van een procesbelang, hetzij op de grond dat verzoekster misbruik maakt van procesrecht. Voorts heeft het Uwv verzocht om veroordeling van verzoekster in de proceskosten met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb.
De Raad overweegt als volgt.
In de eerste plaats is de Raad van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat verzoekster in het geheel geen procesbelang heeft bij het indienen van het onderhavige verzoek. Het verzoek is erop gericht dat de kosten verbonden aan een aantal door Instituut Psychosofia uitgebrachte rapporten alsnog voor vergoeding in aanmerking worden gebracht en op voorhand kan niet worden gezegd dat dit resultaat met het indienen van dit verzoek niet kan worden bereikt. Naar het oordeel van de Raad is er evenmin aanleiding om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat sprake is van misbruik van procesrecht. Hierbij wijst de Raad erop dat de Awb, indien sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht, slechts voorziet in de bevoegdheid van de rechter om een natuurlijk persoon in de proceskosten te veroordelen. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 2 mei 2006, LJN: AW7290.
Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 13 januari 2005, LJN: AS3516, is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, eventueel op basis van nieuwe argumenten, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. De Raad stelt vast dat het onderhavige verzoek om herziening er uitsluitend op is gericht een discussie te voeren over de juistheid van de uitspraak van 27 september 2006 en dat geen enkel nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb naar voren is gebracht. Het verzoek om herziening dient dan ook te worden afgewezen.
Met betrekking tot het door het Uwv gedane verzoek om veroordeling van verzoekster in de proceskosten overweegt de Raad het volgende. Bij de bovengenoemde uitspraak van 13 april 2005, LJN: AT4323 heeft de Raad overwogen, kort samengevat, dat de kosten van door Instituut Psychosofia uitgebrachte rapporten niet voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking komen. Dit oordeel is door de Raad nadien bij vele uitspraken herhaald. Hierbij merkt de Raad op dat in alle desbetreffende zaken mr. De Jonge als gemachtigde is opgetreden. Thans tracht verzoekster, bijgestaan door mr. De Jonge, via de weg van een verzoek om herziening op grond van artikel 8:88 van de Awb de hiervoor bedoelde kosten alsnog vergoed te krijgen, zonder dat daarbij enig relevant nieuw feitelijk gegeven naar voren is gebracht. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de Raad van oordeel dat hier sprake is van een kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht zoals bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb. Daarom zal verzoekster, zoals het Uwv heeft verzocht, in de kosten van de onderhavige procedure worden veroordeeld. Deze kosten zijn begroot op € 16,20 wegens gemaakte reiskosten.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af;
Veroordeelt verzoekster in de proceskosten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot een bedrag van € 16,20, te voldoen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.