CRvB, 27-12-2007, nr. 06/3579 WWB
ECLI:NL:CRVB:2007:BC1727
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
27-12-2007
- Magistraten
R.C. Schoemaker, G. van der Wiel, C. van Viegen
- Zaaknummer
06/3579 WWB
- LJN
BC1727
- Roepnaam
Ard Juris
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2007:BC1727, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 27‑12‑2007
Uitspraak 27‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
R.C. Schoemaker, G. van der Wiel, C. van Viegen
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 23 mei 2006, 06/908 en 06/907 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden (hierna: College)
I. Procesverloop
Namens appellante heeft mr. W.M. Heuveling, werkzaam bij Ard Juris, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2007. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.D. Nicolai en P.C. Caron, werkzaam bij de gemeente Leeuwarden.
II. Overwegingen
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het College van 28 juni 2005, waarin haar verzoek om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht is afgewezen.
Namens appellante heeft mr. Heuveling beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dat bezwaar. De voorzieningenrechter heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, dit beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op het bezwaar van appellante vernietigd, en bepaald dat het College binnen vier weken na dagtekening van de uitspraak alsnog een besluit neemt op dat bezwaar onder bepaling van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag indien het College niet voldoet aan die termijnstelling met een maximum van € 5.000,--. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de gemeente Leeuwarden het door appellante betaalde griffierecht dient te vergoeden.
De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat uit de jurisprudentie onder meer volgt dat sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand indien het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte, taakuitoefening, en dat in het onderhavige geval in onvoldoende mate aannemelijk is gemaakt dat daarvan sprake is.
Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In dat verband heeft appellante nadere stukken met betrekking tot Ard Juris overgelegd.
Het College stelt zich in zijn verweerschrift onder meer op het standpunt dat die stukken reeds in de procedure bij de voorzieningenrechter ingebracht hadden moeten worden. Nu dat is nagelaten mogen die stukken thans niet meer in aanmerking genomen worden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad overweegt dat het appellante vrijstaat om, behoudens het bepaalde in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht, ter onderbouwing van de in hoger beroep aangevoerde grief dat wel sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, nog nadere stukken te overleggen. De Raad ziet derhalve geen aanleiding om de door appellante in hoger beroep overgelegde stukken buiten beschouwing te laten.
De Raad overweegt voorts dat de bedrijfsactiviteiten van Ard Juris blijkens de gedingstukken onder meer zijn gericht op het leveren van juridisch advies en procesbijstand op het terrein van onder meer sociaal zekerheidsrecht, en dat hiervoor kosten in rekening worden gebracht. Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van de Raad niet gezegd worden dat geen sprake is van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. Uit de gedingstukken is verder gebleken dat aan appellante kosten in rekening zijn gebracht in verband met de aan haar door mr. Heuveling verleende rechtsbijstand bij de voorzieningenrechter. Derhalve is de Raad, anders dan de voorzieningenrechter, van oordeel dat sprake is van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de voorzieningenrechter zou behoren te doen zal de Raad het College veroordelen in de kosten van de aan appellante in beroep verleende rechtsbijstand. Omtrent de hoogte van de vergoeding overweegt de Raad dat, nu sprake is van een beroep betreffende het niet tijdig nemen van een besluit, in beginsel gewichtsfactor 0,25 (zeer licht) dient te worden toegepast. Dat betekent dat de vergoeding dient te worden vastgesteld op 0,25 × 2 punten (indienen beroepschrift en bijwonen zitting) ×€ 322,-- = € 161,--.
De Raad ziet ten slotte aanleiding het College te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Daarbij overweegt de Raad dat in een beroepszaak betreffende de vergoeding van de proceskosten, in beginsel gewichtsfactor 0,25 (zeer licht) dient te worden toegepast. Dat betekent dat de proceskosten in hoger beroep worden begroot op 0,25 × 1 punt (indienen hoger-beroepschrift) ×€ 322,-- = € 80,50.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 241,50, te betalen door de gemeente Leeuwarden;
Bepaalt dat de gemeente Leeuwarden het door appellante betaalde griffierecht van € 105,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 december 2007.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) D. Olthof.