CRvB, 11-12-2007, nr. 07/2923 WWB, nr. 07/2924 WWB
ECLI:NL:CRVB:2007:BC0717
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
11-12-2007
- Magistraten
R.C. Schoemaker, J.M.A. van der Kolk-Severijns, C. van Viegen
- Zaaknummer
07/2923 WWB
07/2924 WWB
- LJN
BC0717
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2007:BC0717, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 11‑12‑2007; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Weigering bijzondere bijstand inzake kosten paspoorten, aanmanings- en deurwaarderskosten. Gedeeltelijke toekenning bijzondere bijstand inzake kosten bril, contactlenzen en tandheelkundige hulp.
R.C. Schoemaker, J.M.A. van der Kolk-Severijns, C. van Viegen
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[Appellant] en [Appellante], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 april 2007, 06/1244 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College)
I. Procesverloop
Namens appellanten heeft mr. Y. van der Linden, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met dat in de zaken met de nummers 05/3294 NABW, 05/3368 NABW, 07/2913 WWB, 07/2916 WWB tot en met 07/2922 WWB, 07/2925 WWB, 07/2926 WWB, 07/2929 WWB en 07/2930 WWB, plaatsgevonden op 30 oktober 2007. Appellanten zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van der Linden. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W.M.G. Volleberg, werkzaam bij de gemeente Venlo. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In het onderhavige geding wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. Overwegingen
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Op 27 oktober 2005 hebben appellanten, voor zover hier van belang, een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een bril en contactlenzen, paspoorten, tandheelkundige hulp en aanmanings- en deurwaarderskosten.
Bij besluit van 2 november 2005 heeft het College, voorzover hier van belang, de aanvraag wat betreft de paspoorten en aanmanings- en deurwaarderskosten afgewezen en bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van een bril en contactlenzen tot een bedrag van € 164,-- en voor de kosten van tandheelkundige hulp tot een bedrag van € 610,--.
Bij besluit van 6 juni 2006 heeft het College het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 2 november 2005 ongegrond verklaard, met dien verstande dat het bedrag van de bijzondere bijstand voor de kosten van tandheelkundige hulp is bepaald op € 726,--.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 6 juni 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De kosten van contactlenzen
Uit de bij de aanvraag gevoegde nota's van de opticien blijkt dat aan appellanten voor een bril € 104,-- en voor contactlenzen € 56,-- in rekening is gebracht. Hoewel het College contactlenzen naast een bril voor de betrokken dochter van appellanten uiteindelijk niet noodzakelijk heeft geacht — hetgeen de Raad kan volgen —, heeft het College toch voor het totaalbedrag van deze nota's (zelfs iets meer) bijzondere bijstand toegekend. Nu de aanvraag voorts niet verder strekte dan de hiervoor genoemde kosten, is het College terecht tot het standpunt gekomen dat voor bijzondere bijstand in andere kosten verband houdende met het dragen van lenzen geen plaats was.
De kosten van paspoorten
De Raad stelt vast dat de kosten van de paspoorten op 1 juli 2004 zijn gemaakt en betaald en dat op 27 oktober 2005 bijzondere bijstand voor deze kosten is aangevraagd. Het College heeft derhalve aan de handhaving van de afwijzing van de bijzondere bijstand voor deze kosten onder meer ten grondslag gelegd dat de kosten ten tijde van de aanvraag reeds waren voldaan.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB wordt bijstand verleend aan iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Naar vaste rechtspraak van de Raad vloeit uit deze bepaling voort dat in beginsel geen plaats is voor bijstandsverlening in kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien. Van omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen, is de Raad niet gebleken. De aanvraag om bijzondere bijstand is, voor zover het betreft de kosten van de aanschaf van paspoorten, terecht en op goede gronden afgewezen.
De kosten van tandheelkundige hulp
De Raad is van oordeel dat, mede gelet op de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering, de Ziekenfondswet ten tijde hier van belang als een aan de WWB voorliggende toereikende en passende voorziening is aan te merken. Dit brengt met zich dat artikel 15, eerste lid, van de WWB aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat.
Het eerste lid van artikel 16 van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB, de gevraagde bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen noodzaken. Blijkens de Memorie van Toelichting op deze bepaling dient in een dergelijk geval vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. In de stelling van appellanten dat zij als gevolg van de vele procedures en hun schuldenlast psychische problemen ondervinden en de in dit verband overgelegde verklaringen van de behandelend psychiater ziet de Raad geen aanknopingspunten om te oordelen dat in dit geval sprake is geweest van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
Op basis van het bovenstaande is de Raad van oordeel dat het College niet de bevoegdheid toekwam om appellanten bijzondere bijstand toe te kennen voor de hier besproken kosten.
Het College voert het beleid dat in aanvulling op de gemaximeerde bedragen voor de in geding zijnde kosten ingevolge de aanvullende ziektekostenverzekering, bijzondere bijstand kan worden verleend voor de voor eigen rekening blijvende kosten.
Het door het College vastgestelde beleid moet naar het oordeel van de Raad worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. De Raad stelt op basis van de gedingstukken vast dat het College aan appellanten overeenkomstig het beleid bijzondere bijstand heeft verstrekt. De resterende kosten zijn derhalve terecht voor rekening van appellanten gelaten. Hetgeen appellanten overigens naar voren hebben gebracht heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
De aanmanings- en deurwaarderskosten
De handhaving van de afwijzing van de bijzondere bijstand voor deze kosten berust op toepassing van artikel 14, aanhef en onder b, van de WWB. De Raad is van oordeel dat het besluit van 6 juni 2006 in zoverre op een ondeugdelijke motivering berust. Ingevolge artikel 14, aanhef en onder b, van de WWB behoren de kosten met betrekking tot de betaling van een boete niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan. In geval van aanmanings- en deurwaarderskosten is evenwel geen sprake van een boete. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 6 juni 2006 voor zover het betreft de handhaving van de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor aanmanings- en deurwaarderskosten wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen.
De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het besluit van 6 juni 2006 in stand te laten en overweegt hiertoe als volgt.
De Raad stelt vast dat de aanmanings en deurwaarderskosten op 20 april 2004 en op 27 januari 2005 zijn voldaan. Deze kosten zijn derhalve ook voorafgaand aan de aanvraag van 27 oktober 2005 voldaan. Uit hetgeen hiervoor ten aanzien van de kosten van paspoorten is overwogen vloeit voort dat in beginsel geen plaats is voor bijstandsverlening in kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien. Van omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen, is de Raad ook ten aanzien van deze kosten niet gebleken. Dit betekent dat aanvraag om bijzondere bijstand voor zover het betreft de aanmanings- en deurwaarderskosten terecht is afgewezen.
De proceskosten
De Raad ziet aanleiding het College te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze worden begroot op € 658,60 in beroep, en op € 706,60 in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand en reiskosten.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 6 juni 2006 voor zover het betreft de aanmanings- en deurwaarderskosten;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit van 6 juni 2006 in stand blijven;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.365,20, te betalen door de gemeente Venlo aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Venlo aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 143,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 december 2007.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A.C. Palmboom.