CRvB, 31-05-2007, nr. 06/2235 AKW
ECLI:NL:CRVB:2007:BA6714
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
31-05-2007
- Magistraten
M.M. van der Kade, T.L. de Vries, H.J. Simon
- Zaaknummer
06/2235 AKW
- LJN
BA6714
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2007:BA6714, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 31‑05‑2007
Uitspraak 31‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Tijdige terpostbezorging. Ontvangst meer dan een week na afloop van de termijn.
M.M. van der Kade, T.L. de Vries, H.J. Simon
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Marokko, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2006, 04/2368 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
I. Procesverloop
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2007. Appellant is — met voorafgaand bericht — niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. Overwegingen
Bij besluit van 8 juli 2003 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat hij geen recht heeft op kinderbijslag.
Bij brief gedateerd 28 juli 2003 en door de Svb ontvangen op 4 augustus 2003 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend tegen voornoemd besluit.
De Svb heeft bij beslissing op bezwaar van 14 april 2004 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 juli 2003 ongegrond verklaard. Deze beslissing is eveneens op 14 april 2004 aan appellant verzonden.
Bij brief van 16 mei 2004, aangetekend verzonden op 17 mei 2004, en door de rechtbank ontvangen op 4 juni 2004, is namens appellant beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Appellant heeft bij schrijven van 4 november 2005 aangegeven dat zijn beroepschrift ruim op tijd is ingediend waarna het beroepschrift door overmacht 1 dag te laat door de rechtbank is ontvangen, namelijk op 4 juni 2004 in plaats van 3 juni 2004.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het volgende overwogen, waar voor eiser appellant dient te worden gelezen:
‘Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen gronden om aan te nemen dat eiser redelijkerwijs niet in verzuim was. De rechtbank acht daarbij van belang dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 6:9 van de Awb blijkt dat in een geval als het onderhavige onder omstandigheden wel sprake kan zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding, maar dat zulks niet aangenomen kan worden wanneer de gekozen wijze van verzending een niet te verwaarlozen risico in zich draagt dat het geschrift langer dan een week onderweg is. Eiser had bij verzending van het beroepschrift vanuit Marokko rekening dienen te houden met de mogelijkheid dat dit langer dan 10 dagen onderweg zou kunnen zijn, nu het niet ongebruikelijk is dat een poststuk uit Marokko (aanzienlijk) langer dan een week onderweg is. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat eiser het beroepschrift niet (veel) eerder ter post had kunnen bezorgen.
Eisers beroep op overmacht slaagt dan ook niet. Gelet op het voorgaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.’
In hoger beroep is nog nader door appellant aangegeven dat het voor hem moeilijk is een Franse vertaler te vinden. Appellant geeft voorts aan dat hij meteen na ontvangst van het bestreden besluit heeft geantwoord.
De Raad oordeelt als volgt.
Vaststaat dat het door appellant bij de rechtbank ingediende beroep na afloop van de op 27 mei 2004 geëindigde beroepstermijn is ingediend. De rechtbank zag geen reden voor verschoonbaarheid van die termijnoverschrijding hetgeen zou leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring. Niettemin heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak is derhalve innerlijk onjuist en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
Ten aanzien van de overschrijding van de beroepstermijn oordeelt de Raad als volgt.
Niet in geschil is dat het bestreden besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt conform artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Artikel 6:8 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het besluit is op 14 april 2004 aan appellant toegezonden waarmee de beroepstermijn op 15 april 2004 is gaan lopen en derhalve op 27 mei 2004 is geëindigd. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift gedateerd 16 mei 2004 is blijkens de poststempel op de enveloppe op 17 mei 2004 aangetekend ter post bezorgd, derhalve ruimschoots binnen de gestelde beroepstermijn van zes weken.
Het beroepschrift is echter pas op 4 juni 2004 door de rechtbank ontvangen.
Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend beroepschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, is door de wetgever onderkend dat de termijn van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onvoldoende kan zijn voor verzendingen vanuit het buitenland. Onder omstandigheden kan in die gevallen artikel 6:11 van de Awb worden toegepast. Daarvoor is wel vereist dat de betrokkene het beroepschrift heeft verzonden op een tijdstip dat en met gebruikmaking van een middel dat niet het ernstige risico in zich draagt dat de termijn van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb wordt overschreden.
De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat niet (redelijkerwijs) gesteld kan worden dat appellant in verzuim is geweest. Appellant heeft immers het beroepschrift ruim binnen de gestelde beroepstermijn van zes weken per aangetekende post verzonden, te weten ruim een week voor het einde van de beroepstermijn alsmede ruim twee weken voor het einde van de termijn ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb. De Raad is van oordeel dat appellant hiermee al datgene heeft gedaan wat van hem redelijkerwijs verwacht mocht worden.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De Raad ziet aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het geding terug naar de rechtbank Amsterdam;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het door hem betaalde griffierecht ad € 105,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) P. Broier.