CRvB, 23-02-2007, nr. 04/3454 WAO
ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9157
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
23-02-2007
- Magistraten
D.J. van de Vos, J.W. Schuttel, R.C. Stam
- Zaaknummer
04/3454 WAO
- LJN
AZ9157
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9157, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 23‑02‑2007
Uitspraak 23‑02‑2007
D.J. van de Vos, J.W. Schuttel, R.C. Stam
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 19 mei 2004, 03/543 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
I. Procesverloop
Namens appellante heeft mr. M.C. Oomen, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, een medisch commentaar overgelegd en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft, ten dele gevoegd met een aantal andere zaken, plaatsgevonden op 12 januari 2007. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door E.J.S. van Daatselaar, beleidsmedewerker en jurist, H.A.M. Hulshof, senior bezwaararbeidsdeskundige, W.C. Otto, verzekeringsarts en beleidsmedewerker en D. Vermeulen, arbeidsdeskundig analist.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en is in iedere zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. Overwegingen
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante, die laatstelijk werkzaam was als assistente bij de mediatheek van een scholengemeenschap voor 32 uur per week, is op 13 december 2001 uitgevallen wegens linkerschouderklachten na een verkeersongeval.
In het kader van de einde wachttijdbeoordeling heeft de verzekeringsarts A.A.J.B.M. Kurvers op 26 september 2002 appellante onderzocht en een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Appellante is door de verzekeringsarts beperkt geacht ten aanzien van werkzaamheden die de linkerschouder belasten. Vervolgens zijn door de arbeidsdeskundige J. Muskee overeenkomstig deze FML functies geduid en is het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op minder dan 15%.
Bij besluit van 29 oktober 2002 is aan appellante meegedeeld dat met ingang van 12 december 2002 toekenning van uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt geweigerd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is.
In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts E. Khoe zich niet kunnen verenigen met de vastgestelde beperkingen op de aspecten: tillen/dragen, frequent zware lasten hanteren en reiken met de linkerschouder. Na aanscherping van deze aspecten in de FML heeft arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden maar dit heeft niet tot een andere uitkomst geleid. Appellante is onveranderd minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht, waarna bij besluit van 8 mei 2003 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond is verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep is verwezen naar de eerder in de procedure naar voren gebrachte grieven en is herhaald dat in de FML in onvoldoende mate rekening is gehouden met de klachten van appellante. Ter ondersteuning is medische informatie van de orthopedisch chirurg A. van Herwijnen en arts-medisch adviseur J.A. Ribbens in geding gebracht.
De Raad overweegt als volgt.
Evenals de rechtbank, ziet de Raad geen redenen om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. Naar het oordeel van de Raad is het onderzoek zorgvuldig en weloverwogen geweest, is de informatie van orthopedisch chirurg Van Herwijnen en arts-medisch adviseur Ribbens meegewogen en is in de FML in voldoende mate rekening gehouden met alle klachten van appellante. De Raad stelt in dat kader vast dat de FML op diverse aspecten door de bezwaarverzekeringsarts E. Khoe is aangescherpt. Vastgesteld kan worden dat de medische grondslag van het bestreden besluit op goede gronden berust.
Wel is de Raad van oordeel dat er bedenkingen bestaan tegen de wijze waarop de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende FML van 8 mei 2003 is ingevuld. Uit de FML komt naar voren dat bij sommige belastbaarheidsaspecten is aangegeven dat appellante normaal belastbaar is, terwijl uit de bij de betreffende aspecten gegeven toelichting naar voren komt dat er toch zekere beperkingen van toepassing worden geacht, in de vorm van het voldaan moeten zijn aan bepaalde aanvullende voorwaarden dan wel anderszins.
Zo wordt bij rubriek 4, dynamische handelingen, onder punt 8 (reiken) aangegeven dat appellante normaal belastbaar is, kan met gestrekte arm reiken (kopje koffie serveren), terwijl in de toelichting wordt aangegeven als voorwaarde maar links niet boven schouderhoogte.
Onder punt 9 van dezelfde rubriek (frequent reiken tijdens het werk) wordt aangegeven dat appellante normaal belastbaar is en kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag frequent reiken, terwijl in de toelichting wordt aangegeven als voorwaarde maar links niet te ver, tot ongeveer 60 cm, niet meer dan 300x per uur en niet boven schouderhoogte.
In een van de andere zaken waarmee de onderhavige zaak ten dele gevoegd is behandeld ter zitting van de Raad op 12 januari 2007, heeft de Raad bij brief van 28 september 2006 onder meer enkele vragen aan het Uwv gesteld betreffende deze — ook in die zaak toegepaste — wijze van invulling van de FML en de kritische FML, welke door het Uwv zijn beantwoord bij brief van 14 november 2006. Bij die brief waren onder meer als bijlagen gevoegd de gebruikershandleiding Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), bestemd voor verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, en de naderhand tot stand gekomen als aanvulling daarop dienende werkinstructie CBBS.
In genoemde brief van 14 november 2006 heeft het Uwv met betrekking tot deze kwestie onder meer het volgende naar voren gebracht:
‘Uw vragen over de wijze waarop in onderhavige kwestie de FML is ingevuld, hebben betrekking op de wijze waarop gebruik gemaakt wordt door de (bezwaar)verzekeringsarts van de mogelijkheid om bij de beoordelingspunten op de FML een toelichting te geven. Met behulp van een toelichting kan de (bezwaar)verzekeringsarts nader aanduiden waar ongeveer de grens van betrokkenes mogelijkheden liggen of nadere voorwaarden stellen.
Alvorens op de wijze van invullen van de onderhavige FML in te gaan willen wij een kort historisch overzicht geven van het gebruik van de FML binnen het CBBS.
De eerste fase is die vanaf de introductie van het CBBS medio 2001. Deze is vergezeld gegaan met het verschijnen van de ‘Gebruikershandleiding CBBS’ waarvan u hierbij een afschrift ontvangt. De wijze van invullen van de FML was in die fase niet wezenlijk anders dan daarvoor bij het FIS het geval was. De verzekeringsarts scoort op de gestandaardiseerde niveaus zoals die op de FML staan vermeld en geeft een toelichting voor zover de standaardwaarden en formuleringen onvoldoende tegemoet komen aan de nuance van de oordeelsvorming. Een toelichting zal in het algemeen een nadere aanduiding òf precisering van het niveau van de mogelijkheden van de cliënt aangeven of een nuancering zijn ten opzichte van de in de FML opgenomen standaardformuleringen. Voor sommige beoordelingspunten geldt dat een toelichting verplicht is. Dat is bij die punten waar staat: ‘…, namelijk…’ Bij die punten is dus niet sprake van eenstandaardformulering, maar moet de verzekeringsarts de mogelijkheden en beperkingen van cliënt zelf omschrijven.
Voor de arbeidsdeskundige geldt dat hij bij de professionele eindselectie altijd met het geheel van mogelijkheden en beperkingen rekening moet houden, dat wil zeggen met alles wat er in de verzekeringsgeneeskundige rapportage en op de FML staat vermeld, inclusief alle daarop voorkomende toelichtingen.
Deze manier van werken is in zijn essentie in de loop der jaren niet gewijzigd. De tweede fase is die vanaf het verschijnen van de Werkinstructie CBBS (kortweg: werkinstructie), Er bleken na de introductie van het CBBS nog vragen te liggen ten aanzien van gebruik en interpretatie van het systeem. Dit vormde enerzijds aanleiding tot het doorvoeren van verbeteringen, anderzijds tot het opstellen van aanvullende instructies. Wij verwijzen hiervoor verder naar hoofdstuk 1, de Inleiding op de werkinstructie. Van belang voor de onderhavige casus is dat vanaf juli 2002 het eerste deel van de werkinstructie (de hoofdstukken 2 tot en met 5) is geïmplementeerd, vanaf januari 2003 het tweede deel (de hoofdstukken 6 tot en met 10). Niet van belang voor deze casus, maar volledigheidshalve, merken wij op dat per oktober 2004 een elfde hoofdstuk is toegevoegd. De wijzigingen in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten waren aanleiding tot aanpassing van de rubriek werktijden in het CBBS (VI), wat tot gevolg had dat ook de instructies moesten worden aangepast. Er is toen tevens van de gelegenheid gebruik gemaakt om met name de beoordelingspunten VI.2 en VI.3 meer in overeenstemming te brengen met de inrichting van de beoordelingspunten in de overige rubrieken. De derde fase is die vanaf het aanbrengen van de wijzigingen naar aanleiding van uw uitspraken van 9 november 2004 over CBBS (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJ nummers AR4716 t/m AR47919, AR4721 en AR4722). In dezelfde periode — vanaf begin 2005 — hebben alle gebruikers van het CBBS een (verplichte, driedaagse) nascholing gevolgd met als centraal thema de gezamenlijke oordeelsvorming door verzekeringsarts en arbeidsdeskundige en het optimaal gebruik van het instrument CBBS daartoe. Een belangrijk punt van aandacht daarbij is geweest de wijze van invullen van de FML door de verzekeringsarts, inclusief de inhoud en het gebruik van toelichtingen. Het ging hier om een zogeheten verdiepingsslag, de werkinstructie CBBS is bijvoorbeeld niet veranderd.
Als de mogelijkheden van de cliënt tussen twee (standaard)waarden liggen geldt voor wat betreft het invullen van de FML ten aanzien van de rubrieken I tot en met V nog steeds wat in de werkinstructie CBBS, hoofdstuk 10, staat vermeld. Een toelichting moet dus betrekking hebben op de mogelijkheden boven de aangegeven waarde. Met andere woorden, er mag niet worden ingevuld: ‘Normaal, kan ongeveer 15 kg tillen of dragen’ met een toelichting ‘niet meer dan 12 kg’. In dit voorbeeld moet worden ingevuld: ‘Licht beperkt, kan ongeveer 10 kg tillen of dragen’ met een toelichting ‘niet meer dan 12 kg’. Dit is in de praktijk vooral aan de orde in de rubrieken IV Dynamische handelingen en V Statische houdingen van de FML, omdat daar de meeste beoordelingspunten voorkomen die een gradering kennen.’
en
‘Ten aanzien van toelichtingen bij normaalwaarden geldt een aparte instructie. Ook hier geldt dat de verzekeringsarts geen toelichting behoort te geven die erop duidt dat de mogelijkheden van cliënt zijn beperkt tot een niveau dat ligt onder de betreffende normaalwaarde.’
en
‘Uw Raad vraagt of in CBBS in huidige vorm, wanneer er sprake is van beperkingen die niet als beperkingen op de FML zijn ingevuld, maar deze worden opgenomen in een toelichting, dit tot gevolg kan hebben dat die beperkingen bij de geautomatiseerde functieselectie mogelijk niet door het systeem als beperking zullen worden herkend en aldus bij die selectie ten onrechte buiten beeld zullen blijven. U vraagt of het onder die omstandigheden kan gebeuren dat er geen signalering (‘M’) verschijnt waar deze wel is aangewezen, omdat de belastbaarheid in de functie de functionele mogelijkheden van betrokkene mogelijk te boven gaat.
Het antwoord hierop luidt dat inderdaad niet bij elke toelichting een signalering verschijnt, dit verschilt namelijk per beoordelingspunt van de FML. Voor een goed begrip van deze problematiek is noodzakelijk om in detail op de recente wijzigingen in CBBS in te gaan. In de periode van 28 april 2005 tot 8 oktober 2005 is een aantal wijzigingen doorgevoerd in CBBS naar aanleiding van de uitspraken van 9 november 2004 van uw Raad over CBBS. Vóór 28 april 2005 leidde een toelichting op zich niet tot een signalering. Bij de gefaseerde invoering van de wijzigingen aan CBBS is er voor gekozen om eerst de drie hoofdpunten uit de uitspraken van 9 november 2004 aan te passen, waaronder het op print zichtbaar maken van alle signaleringen in CBBS. Daarbij heeft aanvankelijk ook een uitbreiding van het aantal signaleringen plaatsgevonden door aan elke toelichting op de FML het gevolg te verbinden dat deze door het systeem aan de arbeidsdeskundige zouden worden gesignaleerd. Vóór 28 april 2005 was dit niet het geval. Bij de beschouwing van de uitspraken van uw Raad en de daaruit voortvloeiende aanpassingen uit CBBS, is dit als een verdere verbetering van het systeem bij het zichtbaar maken van de signaleringen meegenomen. Vanaf 28 april 2005 leidde elke toelichting tot een signalering, ook als er sprake was van een waarde welke feitelijk niet werd overschreden. Dit werd bij nader inzien als ongewenst ervaren omdat dit leidde tot een groot aantal irrelevante signaleringen. Daarom is op 8 oktober 2005 deze aanpassing gedeeltelijk teruggedraaid. Hieronder gaan we in detail op deze wijziging in.
CBBS-release 8 oktober 2005
Bij deze release van 8 oktober 2005 (welke release diende als sluitstuk van de aanpassingen naar aanleiding van de meergenoemde uitspraken van 9 november 2004) is CBBS zodanig aangepast dat bij een aantal matchende punten (beoordelingspunten waarbij de op de FML aangegeven waarden automatisch met waarden in de functiebelasting worden vergeleken) een toelichting van de VA niet langer leidt tot een signalering, zolang de aangegeven waarde niet wordt overschreden.
Het betreft de volgende beoordelingspunten op de FML:
1.9.1, 2.8, 2.9, 2.12.4, 2.12.5, 3.1, 3.2, 3.6, 4.3.1 t/m 4.3.8, 4.5 t/m 4.21, 5.1 t/m 5.8 en 6.1 t/m 6.3.
Voor de bovengenoemde punten is de programmatuur zo aangepast dat indien er op grond van de matching geen signalering plaats vindt, het geven van de toelichting door de verzekeringsarts bij de betreffende beoordelingspunten ook geen signalering tot gevolg heeft. De algemene regel is dat de matching plaats heeft op een waarde. Bij het optreden van een belasting gelijk of kleiner dan de toegestane belasting van de cliënt is de gegeven toelichting niet relevant. Immers volgens de instructie aan de verzekeringsartsen moet de toelichting gaan over een gebied/ waarde boven de aangegeven waarde (met uitzondering van het beoordelingspunt 4.22 'Knielen of hurken).
Met de release van 8 oktober 2005 is gerealiseerd dat op de aangegeven matchende punten, het systeem pas gaat signaleren dat er mogelijk sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene, als de aangegeven waarde wordt overschreden — zoals voor 28 april 2005 ook het geval was.
Uitgaande van het voorbeeld onder ‘Invulling FML’ zou een signalering op basis van de toelichting van de verzekeringsarts bij een functie waarin tillen tot 5 kg voorkomt geen betekenis hebben voor de nadere beoordeling door de arbeidsdeskundige.
Vanaf 8 oktober 2005 wordt er door CBBS alleen een signalering afgegeven als de aangegeven waarde (bijvoorbeeld 10kg) wordt overschreden. De arbeidsdeskundige kan dan aan de hand van de toelichting beoordelen of de functie blijft binnen de grenzen van de mogelijkheden van betrokkene.
Voor alle duidelijkheid willen wij benadrukken dat voor alle hiervoor niet opgesomde punten op de FML dus geldt dat een toelichting wel leidt tot een signalering.’
Op grond van de hiervoor weergegeven passages uit de brief van het Uwv alsmede gelet op het verhandelde ter zitting, stelt de Raad in de eerste plaats vast dat van de zijde van het Uwv (inmiddels) wordt erkend dat een manier van invullen van de (k)FML waarbij gebruik wordt gemaakt van in toelichtingen verborgen beperkingen bezwaren ontmoet — als hierna nog nader uiteengezet — en dat op grond van de huidige inzichten van het Uwv, welke ook hun beslag hebben gekregen in aangepaste werkinstructies, een dergelijke werkwijze door de verzekeringsartsen — dan ook — niet langer wordt toegepast.
De Raad acht dit juist. In zijn uitspraken van 12 oktober 2006, zie LJN:AY9971, inzake de door het Uwv naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, zie LJN:AR4717, aan het CBBS aangebrachte aanpassingen, heeft de Raad overwogen het genoegzaam aannemelijk te achten dat het aangepaste systeem, zowel bij de matchende als bij de niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde — welke zich doorgaans zullen kunnen voordoen indien hij door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde — alle onderkent en signaleert, waarmee wordt bereikt dat voor alle betrokkenen — de verzekerde zelf, diens eventuele rechtshulpverlener alsmede de rechter — op betrekkelijk eenvoudige wijze kenbaar is dat een gemotiveerde toelichting, onder omstandigheden als resultaat van voorafgaand overleg tussen arbeidsdeskundige en verzekeringsarts, noodzakelijk is ter onderbouwing van de passendheid van de betreffende functies.
In zijn uitspraken van 12 oktober 2006 is evenwel tevens overwogen dat van de zijde van het Uwv is benadrukt — en de Raad heeft zich daarbij aangesloten — dat voorwaarde daartoe wel is dat de verzekeringsarts de (k)FML op juiste wijze invult en daarbij in het bijzonder erop toeziet dat een beperking ook daadwerkelijk als een beperking wordt opgenomen en niet wordt verstopt in een toelichting bij een overigens als normaalwaarde aangegeven score, daar anders het systeem die beperking bij de geautomatiseerde vergelijking niet als zodanig herkent. In zijn brief van 14 november 2006 als ook ter zitting heeft het Uwv bevestigd dat het onjuist invullen van de (k)FML tot ongewenste gevolgen kan leiden.
Een wijze van invulling van de (k)FML waarbij niet alle door de verzekeringsarts van toepassing geachte beperkingen ook daadwerkelijk als een beperking worden ingevuld, maar worden opgenomen in een toelichting kan immers met zich brengen dat die beperkingen bij de functieselectie door het systeem ten onrechte buiten beeld blijven. Dat kan en zal doorgaans tot gevolg hebben dat in het — thans geheten — Resultaat Functiebeoordeling geen gegevens worden getoond met betrekking tot de belasting van een functie op het betreffende onderdeel of de betreffende onderdelen en dat aldus niet controleerbaar is of mogelijk sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van de verzekerde op het betreffende onderdeel.
In een dergelijk geval bestaat aldus het risico dat de motivering van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling aan de hand van het eindresultaat functieselectie niet volstaat en dat een schattingsbesluit dat enkel op zodanige motivering is gegrond wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in rechte geen stand zal kunnen houden.
Of in een voorliggend geval die conclusie dient te worden getrokken zal, naast andere zich concreet voordoende feiten en omstandigheden, afhangen van aantal en aard van de verborgen beperkingen, en het antwoord op de vraag of geen beperking dan wel een minder ernstige beperking is aangegeven.
De Raad wil in dit verband nog wel het volgende opmerken. Van de zijde van het Uwv is benadrukt, en zulks is ook in de eerder genoemde werkinstructie CBBS opgenomen, dat het CBBS, evenals overigens zijn voorganger het FIS, niet goed is afgestemd op bepaalde beperkingen, waaronder beperkingen als gevolg van (functionele) eenarmigheid, eenbenigheid, rolstoelafhankelijkheid, blindheid en doofheid. In gevallen waarin dit aan de orde is, kan niet onverkort worden vastgehouden aan het uitgangspunt om alle bij de verzekerde vastgestelde beperkingen op de daartoe bestemde plaats in de (k)FML op te nemen. Teneinde te komen tot een selectie van een voldoende aantal potentieel geschikte functies, wordt dan gebruik gemaakt van een zogeheten functionele invulling van de (k)FML. De arbeidsdeskundige zal in dergelijke gevallen, in samenspraak met de verzekeringsarts, de aan de hand van die methode door het systeem geselecteerde functies — die selectie zal als gevolg van de evenbedoelde functionele invulling van de (k)FML veelal te ruim blijken te zijn — ‘handmatig’ nader dienen te beoordelen op daadwerkelijke passendheid.
Daarnaast is erop gewezen dat bij het belastbaarheidsaspect IV.22, knielen en hurken, een uitzondering moet worden gemaakt op de regel dat een toelichting steeds betrekking moet hebben op een gebied boven de gescoorde waarde. Dit zou evenwel een tijdelijk probleem zijn, daar nog onderzoek gaande is of en zo ja hoe dit beoordelingspunt beter kan worden ingericht.
Op zich kan de Raad begrip opbrengen voor deze uitzonderingen op de regel dat alle relevante beperkingen op de daartoe bestemde plaats op de FML dienen te worden ingevuld en dat geen gebruik wordt gemaakt van in toelichtingen opgenomen (nadere) beperkingen. Ook hier blijft evenwel gelden dat op grond van het geheel van de voorliggende CBBS-gegevens, in samenhang bezien met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages, voldoende inzichtelijk en toetsbaar dient te zijn of de uiteindelijk als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies, ook werkelijk geschikt zijn te achten voor de betrokken verzekerde.
Van belang is uiteindelijk steeds of voor de betrokken verzekerde, voor eventuele rechtshulpverleners maar ook voor de rechter, de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling voldoende inzichtelijk en toetsbaar is. De Raad sluit niet op voorhand uit dat in voorkomende gevallen waarin gebruik is gemaakt van een (k)FML met in toelichtingen verborgen beperkingen, (toch) aan deze eisen van inzichtelijkheid en toetsbaarheid kan zijn voldaan. Ter aanvullende motivering zal dan evenwel een afzonderlijk overzicht onontbeerlijk zijn van alle zich voordoende in toelichtingen opgenomen beperkingen, voorzien van een toereikende toelichting per belastingonderdeel waarom de betreffende functies toch als passend kunnen worden aangemerkt.
Wat betreft het onderhavige geval, is de Raad van oordeel dat gelet op voormelde FML met de in hoger beroep gegeven toelichting door de bezwaararbeidsdeskundige N. van Rhee, alle zich in toelichtingen voordoende opgenomen beperkingen, alsook de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de geduide functies, uiteindelijk voldoende en adequaat zijn gemotiveerd. Hiermee is alsnog voldoende inzicht geboden in en voldoende mogelijkheid tot toetsing verschaft van de arbeidskundige grondslagen en uitgangspunten waarop de schatting in onderhavige geval berust. Vastgesteld kan worden dat appellante geschikt moet worden geacht voor de voor haar geselecteerde functies, waarmee de schatting op goede gronden berust.
Los van het vorenstaande overweegt de Raad nog dat ter zitting namens het Uwv is aangegeven dat voor de komende periode als algemene lijn een werkwijze wordt voorgestaan om, uiterlijk bij gelegenheid van de ontvangst van de kennisgeving voor de zitting, reeds lopende zaken spontaan te bezien op het daarin vóórkomen van in toelichtingen verborgen beperkingen en vervolgens tijdig, dat wil zeggen op een termijn van 3 weken voor de zitting — zodat de wederpartij nog gelegenheid heeft daarop te reageren — zorg te dragen voor een eventueel noodzakelijk geachte aanvullende motivering in de hiervoor bedoelde zin.
De vaststelling dat eerst in hoger beroep het bestreden besluit is voorzien van een deugdelijke onderbouwing leidt de Raad tot de conclusie dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, geheel in stand kunnen worden gelaten.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep, op € 322,-- in hoger beroep, in totaal € 966,--.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 131,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van de Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2007.
(get.) D.J. van de Vos.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.