CRvB, 16-08-2006, nr. 04/115 ZW
ECLI:NL:CRVB:2006:AY6577
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
16-08-2006
- Magistraten
Ch. van Voorst, M.S.E. Wulffraat-van Dijk, M. Greebe
- Zaaknummer
04/115 ZW
- LJN
AY6577
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2006:AY6577, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 16‑08‑2006; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
USZ 2006/288 met annotatie van Redactie
Uitspraak 16‑08‑2006
Inhoudsindicatie
Weigering ziekengeld omdat betrokkene op grond van het bepaalde in artikel 7:629 van het Burgerlijke Wetboek recht heeft op doorbetaling van zijn loon door het uitzendburo. Werkgever gehouden loon door te betalen. Wet op de CAO.
Ch. van Voorst, M.S.E. Wulffraat-van Dijk, M. Greebe
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2003, 02/1794 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
I. Procesverloop
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2006. Partijen — betrokkene en zijn gemachtigde met voorafgaand bericht — zijn niet verschenen.
II. Overwegingen
Betrokkene is op 19 september 2001 in dienst getreden bij Zaankracht Uitzendburo teneinde als reachtruckchauffeur ter beschikking te worden gesteld aan CCA Containers. De arbeidsovereenkomst is schriftelijk vastgelegd en heeft als aanhef ‘Uitzendovereenkomst Fase 1’.
Betrokkene heeft zich op 12 november 2001 ziek gemeld. Terzake van deze arbeidsongeschiktheid heeft hij appellant verzocht hem een uitkering toe te kennen ingevolge de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 10 december 2001 heeft appellant betrokkene ziekengeld geweigerd, daarbij overwegend dat betrokkene op grond van het bepaalde in artikel 7:629 van het Burgerlijke Wetboek (BW) recht heeft op doorbetaling van zijn loon door Zaankracht Uitzendburo.
Appellant heeft het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 10 december 2001 bij besluit op bezwaar van 8 april 2002 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat Zaankracht Uitzendburo, hoewel sinds 1 september 2001 geen lid meer van de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU), op grond van het bepaalde in artikel 10, eerste lid van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (Wet CAO) gedurende de resterende looptijd van de NBBU CAO voor Uitzendkrachten 1999/2003 wel aan die CAO gebonden blijft en daarmee verplicht is de arbeidsvoorwaardenbepalingen van die CAO ook toe te passen op ongeorganiseerde werknemers als bepaald in artikel 14 Wet CAO.
Artikel 14 van de NBBU CAO luidt, voor zover hier van belang:
- ‘1.
Elke uitzendovereenkomst eindigt tijdens fase 1 en 2 van rechtswege, derhalve zonder dat opzegging nodig is, op het moment dat de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht door de uitzendonderneming aan de inlener ten einde komt. Voor zover artikelen 7:668bw en 7:691 bw anders bepalen zijn zij niet van toepassing.
- 2.
Het eindigen van de terbeschikkingstelling op de onder lid 1 omschreven wijze kan onder meer geschieden: doordat de inlener om welke reden dan ook niet langer van uitzendwerk of de uitzendkracht gebruik wil of kan maken. Doordat de uitzendkracht om welke reden dan ook, daaronder begrepen arbeidsongeschiktheid, niet langer de bedongen arbeid wil of kan verrichten. Alsmede door de vervulling van enige voorwaarde in de uitzendovereenkomst en/of de overeenkomst van opdracht. In geval van ziekte of ongeval van de uitzendkracht wordt de uitzendovereenkomst in fase 1 en 2 direct na de melding als bedoeld in artikel 30 lid 2 geacht met onmiddellijke ingang te zijn beëindigd op verzoek van de inlener conform artikel 7:691 lid 2 BW.’
In artikel 30, tweede lid, van de CAO is geregeld dat een uitzendkracht bij ziekte of ongeval daarvan op de eerste verzuimdag melding moet doen aan uitzendonderneming en inlener.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant, die het bestreden besluit deed steunen op de overweging dat in de uitzendovereenkomst geen uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691, tweede lid BW is opgenomen, onvoldoende gemotiveerd waarom het uitzendbeding niet krachtens toepasselijkheid van de NBBU CAO onderdeel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst van betrokkene met Zaankracht Uitzendburo.
In hoger beroep heeft appellant het standpunt herhaald dat wegens het ontbreken van een uitzendbeding aan de arbeidsovereenkomst van betrokkene met Zaankracht Uitzendburo niet met ingang van 12 november 2001 een einde is gekomen. Meer in het bijzonder heeft appellant gesteld dat het verwijzen naar algemene voorwaarden onvoldoende is om een uitzendbeding, waarvan de wetgever de schriftelijke vastlegging vereist, in de uitzendovereenkomst opgenomen geacht te zijn.
De Raad overweegt dat artikel 14 van de Wet CAO niet tot gevolg heeft dat de CAO aanvullend werkt op de individuele arbeidsovereenkomst van een aan de CAO gebonden werkgever met een ongebonden werknemer. Het artikel beoogt CAO-partijen te beschermen tegen zogenaamde onderkruipers. Van de arbeidsovereenkomst tussen Zaankracht Uitzendburo, als voormalig lid van de NBBU nog aan de CAO gebonden, en betrokkene konden bepalingen van de CAO alleen deel uitmaken door uitdrukkelijk van toepassingverklaring van de CAO.
De schriftelijke arbeidsovereenkomst verklaart de CAO niet van toepassing. De bepaling in de arbeidsovereenkomst die luidt, voor zover hier van belang:
‘De uitzendkracht verklaart door ondertekening:
- —
(…)
- —
de Voorwaarden van Uitzending te hebben ontvangen, daarvan kennis te hebben genomen en daarmee akkoord te gaan,
- —
met bovenstaande gegevens, alsmede met hetgeen als bijlage toegevoegde voorwaarden, akkoord te gaan’
acht de Raad niet toereikend om aan te nemen dat werkgever en werknemer de NBBU CAO voor Uitzendkrachten 1999/2003 op de arbeidsovereenkomst van toepassing hebben verklaard. De ‘Voorwaarden van Uitzending’ zijn niet overgelegd en niet is gebleken dat ‘het NBBU boekje’, dat betrokkene zegt te hebben ontvangen, de volledige tekst van de CAO bevatte.
Nu niet is komen vast te staan dat de NBBU CAO op de arbeidsovereenkomst van betrokkene met Zaankracht Uitzendburo van toepassing was, moet geoordeeld worden dat evenmin sprake was van het in die CAO opgenomen uitzendbeding. Dat betekent dat geen sprake was van een uitzendovereenkomst waarvan het beding van artikel 7:691, tweede lid, van het BW onderdeel uitmaakte.
Dat leidt tot de conclusie dat met de ziekmelding van betrokkene geen einde kwam aan zijn arbeidsovereenkomst met Zaankracht Uitzendburo en de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:629 van het BW gehouden was het loon door te betalen. In die situatie staat artikel 29, eerste lid, onder a, van de ZW aan toekenning van ziekengeld in de weg.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2006.
(Get.) Ch. Van Voorst.
(get.) J.J. Janssen.