ABRvS, 23-07-2008, nr. 200708379/1
ECLI:NL:RVS:2008:BD8321
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23-07-2008
- Magistraten
Mr. H.G. Lubberdink
- Zaaknummer
200708379/1
- LJN
BD8321
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BD8321, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑07‑2008
Uitspraak 23‑07‑2008
Mr. H.G. Lubberdink
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/558 van de rechtbank Maastricht van 28 november 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2007 heeft de operationeel chef van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Spoorwegpolitie Unit Zuid, geweigerd de door [appellante] opgevraagde documenten openbaar te maken.
Bij besluit van 22 februari 2007 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, een tweetal documenten openbaargemaakt en het verzoek om vergoeding van de voor rechtsbijstand gemaakte kosten afgewezen.
Bij uitspraak van 28 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 februari 2007 vernietigd, het besluit van 2 januari 2007 herroepen en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2007, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de minister hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.IJ. Ruiter en mr. drs. J.C.M. Robbers, is verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge het derde lid wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
Ingevolge het vierde lid, worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Artikel 7:15, tweede tot en met vierde lid, is van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
In het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) is uitvoering gegeven aan de artikelen 7:15, vierde lid, en 8:75, eerste lid, vierde volzin, van de Awb.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit, voor zover hier van belang, kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar als volgt vastgesteld:
- a.
ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;
(…).
Ingevolge de eerste volzin van de bijlage bij het Besluit wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig onderstaande lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met de toepasselijke wegingsfactoren (C).
2.2
De minister stelt zich op het standpunt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat [appellante] geen procesbelang meer heeft nu alle documenten waarop het verzoek om openbaarmaking betrekking heeft zijn verstrekt.
2.3
Dit betoog faalt. [appellante] heeft in haar bezwaarschrift tegen het besluit van 2 januari 2007 om vergoeding van haar proceskosten in de bezwaarprocedure verzocht. Zoals voortvloeit uit de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2004 in zaak nr. 200305761/1 had [appellante] daarom belang bij het verkrijgen van een beoordeling van het bezwaar. De rechtbank heeft [appellante] dan ook terecht in haar beroep ontvangen. Nu de rechtbank het beroep van [appellante] gegrond heeft verklaard en het primaire besluit heeft herroepen op de grond dat het onrechtmatig is maar tevens heeft overwogen dat geen aanleiding bestaat de minister te veroordelen in de door [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep gemaakte kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, heeft [appellante] voorts belang bij de beoordeling van de uitspraak van de rechtbank.
2.4
Dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard omdat, naar de minister stelt, de machtiging niet voldoet valt, gelet op de inhoud en ondertekening van de overgelegde machtiging, evenmin in te zien.
2.5
De rechtbank heeft overwogen dat geen sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit de website van de gemachtigde van [appellante] blijkt dat deze de bezwaarprocedure kosteloos verzorgt en dat [appellante] de gemachtigde, buiten de afspraak het bedrag van een eventuele proceskostenveroordeling aan de gemachtigde af te staan, geen kosten aan de gemachtigde verschuldigd is.
2.6
[appellante] bestrijdt dit oordeel. Zij voert aan dat de werkwijze van haar gemachtigde is dat het bedrag dat zij hem dient te betalen wordt afgestemd op het resultaat van de procedure. Indien het bezwaar of beroep leidt tot een positieve uitkomst is de procedure voor haar niet kosteloos en dient zij de factuur van haar gemachtigde te betalen met de toegekende proceskostenvergoeding. Nu het Besluit een forfaitair vergoedingsstelsel kent, is de hoogte van de werkelijke kosten voorts niet ter zake.
2.7
Vast staat dat de gemachtigde van [appellante] namens haar een bezwaarschrift en een beroepschrift heeft ingediend, zodat zowel in de bezwaarfase als in beroep proceshandelingen als bedoeld in de bijlage bij het Besluit zijn verricht door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.
Uitgangspunt van het in de bijlage bij het besluit opgenomen forfaitaire vergoedingsstelsel en in de jurisprudentie is dat voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kosten in rekening worden gebracht. Nu sprake is van een forfaitair stelsel is voorts de hoogte van de werkelijk in rekening gebrachte kosten voor de beantwoording van de vraag of een tegemoetkoming in de gemaakte proceskosten moet worden toegekend, niet relevant. Evenmin is het aan de rechter om te treden in de beoordeling van de ter zake door de betrokkene en de gemachtigde gemaakte afspraken. Dit oordeel sluit aan bij het gestelde in de Nota van toelichting bij het Besluit (Stb. 1993, 763), dat de regeling ‘een eenvoudige regeling die de justitiabele zekerheid geeft en de taak van de bestuursrechter niet onnodig verzwaart’ is. Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is onjuist. Dat de gemachtigde van [appellante] het verzoek om openbaarmaking opzettelijk bij de verkeerde administratieve eenheid heeft ingediend — wat daar van zij — vormt geen grond voor een andersluidend oordeel. Dat het verzoek niet intern is doorgestuurd naar de eenheid die belast is met de behandeling van verzoeken als de onderhavige, ligt immers in de risicosfeer van de minister.
2.8
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 22 februari 2007 in stand zijn gelaten voor zover bij dat besluit het verzoek van [appellante] om vergoeding van de door haar in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs gemaakte kosten is afgewezen. Voorts dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd voor zover daarbij achterwege is gelaten de minister te veroordelen tot vergoeding in de kosten die [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.9
De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 november 2007 in zaak nr. 07/558, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 22 februari 2007 in stand zijn gelaten voor zover bij dat besluit het verzoek van [appellante] om vergoeding van de door haar in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs gemaakte kosten is afgewezen;
- III.
vernietigt genoemde uitspraak voorts voor zover daarbij achterwege is gelaten de minister te veroordelen tot vergoeding van de kosten die [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken;
- IV.
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 22 februari 2007;
- V.
veroordeelt de minister tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
- VI.
gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008.
w.g. Lubberdink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klein
ambtenaar van Staat