ABRvS, 09-04-2008, nr. 200708028/1
ECLI:NL:RVS:2008:BC9091
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-04-2008
- Magistraten
Mr. K. Brink
- Zaaknummer
200708028/1
- LJN
BC9091
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BC9091, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑04‑2008
Uitspraak 09‑04‑2008
Mr. K. Brink
Partij(en)
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 21 juni 2007 jegens [appellante] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het op een onjuiste wijze ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang à€ 59,00 voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 5 oktober 2007 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2008, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen.
2. Overwegingen
2.1
De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak met huishoudelijke afvalstoffen, die op een zodanige wijze in een container aan de [locatie] te [plaats] was geplaatst dat de vulopening van deze container werd geblokkeerd.
2.2
Ingevolge artikel 4.2.11, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV), voor zover van belang, kan het college regels stellen ten aanzien van de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen moeten worden aangeboden.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel, voor zover van belang, is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze aan te bieden via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen dan krachtens dit artikel is bepaald.
2.3
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.4
[appellante] stelt dat haar zoon de vuilniszak op onjuiste wijze heeft aangeboden. Dat hij dit heeft gedaan, is volgens haar te wijten aan de omstandigheid dat hij een aandachtsstoornis heeft, welke bekend staat onder de naam ‘Attention Deficit Disorder’. Haar zoon neemt hiervoor medicijnen. Voorts ontvangt [appellante] in verband met de aandachtsstoornis van haar zoon ondersteuning van een organisatie voor jeugdzorg. In het kader van deze ondersteuning is volgens [appellante] afgesproken haar zoon voortaan verantwoordelijk te laten zijn voor het huisafval. Zij heeft haar zoon bij het uitzwaaien buiten nog zien lopen met de vuilniszak en is ervan uitgegaan dat hij de vuilniszak op juiste wijze zou aanbieden. [appellante] vindt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met deze omstandigheden.
2.4.1
Het college stelt zich op het standpunt dat [appellante] als ouder verantwoordelijk is voor de handelingen van haar kind en dat het enkele feit dat de zoon van [appellante] een aandachtsstoornis heeft, onvoldoende grond oplevert voor de conclusie dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kosten die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang ten laste van [appellante] behoren te komen.
2.4.2
Niet in geschil is dat door de verkeerde wijze van aanbieden van huishoudelijk afval is gehandeld in strijd met artikel 4.2.11, vierde lid, van de APV, zodat het college ter zake handhavend kon optreden. Nu [appellante] haar minderjarige zoon opdracht had gegeven tot het aanbieden van dit huishoudelijk afval, dient zij naar het oordeel van de Afdeling als moeder en hoofd van het huishouden waarin dit huishoudelijk afval is ontstaan, verantwoordelijk te worden gehouden voor de uit die opdracht voortvloeiende handelingen van haar zoon. Het college heeft haar daarom terecht als overtreder aangemerkt.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.3
In het onderhavige geval is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van handhaving. Voorts is niet in geschil dat de situatie in dit geval dermate spoedeisend was dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kon stellen.
2.4.4
De vraag die zich in dit geval voordoet, is of het college zich, gezien de door [appellante] aangevoerde omstandigheden, bij het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang geheel ten laste van [appellante] behoren te komen.
Naar het oordeel van de Afdeling is voldoende aannemelijk gemaakt dat de aandachtsstoornis waaraan de zoon van [appellante] lijdt, in overwegende mate de oorzaak is van het onjuist aanbieden van de vuilniszak met huishoudelijke afvalstoffen. Voorts is gebleken dat [appellante] haar zoon de vuilniszak heeft laten aanbieden, nu die taak hem, in overleg met een instelling voor jeugdzorg, was toebedeeld als deel van zijn therapie in verband met de aandachtsstoornis. [appellante] heeft naar het oordeel van de Afdeling zo veel als onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs voor haar mogelijk was, gecontroleerd of haar zoon zich op een juiste wijze van de hem toebedeelde taak zou kwijten. Gezien het samenstel van deze en de overigens uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkende omstandigheden van het onderhavige geval, heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van het uitgangspunt dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang ten laste komen van de overtreder. Het bestreden besluit, waarbij het besluit van 19 juli 2007 is gehandhaafd, is daarom in strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Awb.
2.5
Het beroep is gegrond. Het besluit van 5 oktober 2007 komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 19 juli 2007 zal gedeeltelijk worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het beroep gegrond;
- II.
vernietigt het besluit van het college van 5 oktober 2007, kenmerk A.B.2007.2.06503/PK;
- III.
herroept het besluit van 19 juli 2007, voor zover daarbij is besloten dat de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang ten laste van [appellante] komen;
- IV.
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 5 oktober 2007;
- V.
gelast dat de gemeente Rotterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
Het lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat is verhinderd de uitspraak w.g. Lap te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008