ABRvS, 30-01-2008, nr. 200707521/1
ECLI:NL:RVS:2008:BC3049
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-01-2008
- Magistraten
Mr. Th.G. Drupsteen
- Zaaknummer
200707521/1
- LJN
BC3049
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BC3049, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑01‑2008
Uitspraak 30‑01‑2008
Mr. Th.G. Drupsteen
Partij(en)
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) zijn beslissing om op 5 juni 2007 jegens [appellante] bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang à € 220,00 voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 18 september 2007, verzonden op 21 september 2007, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief van 25 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 november 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2008, waar [appellante], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door M. Akkersdijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (hierna: de Verordening) is het verboden bedrijfsafvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst.
De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak die op 5 juni 2007 is aangetroffen op de Twijnstraat, ter hoogte van nummer 26, te Utrecht.
2.2
[appellante] ontkent niet dat zij de regels voor het aanbieden van afvalstoffen heeft overtreden, maar zij betwist dat sprake is van bedrijfsafval. Het proces-verbaal van 5 juni 2007 vermeldt dat het in de vuilniszak aangetroffen afval van huishoudelijke oorsprong is. [appellante] heeft haar [bedrijf], Madagascar Oils, op haar woonadres laten registreren bij de Kamer van Koophandel Utrecht en omstreken. De bedrijfsmatige activiteiten op haar woonadres bestaan slechts uit het hosten van een website. Omdat de overige bedrijfsactiviteiten van haar bedrijf plaatsvinden in Madagascar, ontdoet haar bedrijf zich in Utrecht volgens [appellante] niet van bedrijfsafvalstoffen, behalve van aan haar bedrijf gericht, ongewenst drukwerk. [appellante] vindt het daarom onredelijk en onbillijk dat zij het voor bedrijfsafval geldende bedrag van € 220,00 aan kostenvergoeding moet betalen in plaats van het voor huishoudelijk afval geldende bedrag van € 50,00. Voorts stelt zij dat zij naast haar huishoudelijk afval geen bedrijfsafval produceert, zodat het sluiten van een overeenkomst tot het aanbieden van bedrijfsafval met de gemeentelijke inzameldienst in haar geval geen zin heeft.
2.3
Het college stelt zich op het standpunt dat nu er afvalstoffen zijn aangetroffen die niet afkomstig zijn uit een particulier huishouden en er ook geen sprake is van gevaarlijke afvalstoffen, uit de begripsomschrijvingen van artikel 1 van de Verordening volgt dat het aangetroffen afval als bedrijfsafvalstoffen aangemerkt moet worden. Het college beschouwt de gehele zak als bedrijfsafval wanneer enig afval van het zich daarin bevindende afval herleidbaar is tot een bedrijf. Dit omdat aan het afval zelf vaak niet af te zien is of het afkomstig is van een particulier huishouden of van een bedrijf en het niet controleerbaar is welk deel van het afval eventueel afkomstig is uit een particulier huishouden.
2.4
Ingevolge artikel 1, onder o, van de Verordening wordt in deze verordening onder huishoudelijke afvalstoffen verstaan: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het afgegeven of ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen.
Ingevolge artikel 1, onder p, van de Verordening wordt in deze verordening onder bedrijfsafvalstoffen verstaan: afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.
2.5
Op 5 juni 2007 is om 11.25 uur een vuilniszak aangetroffen op de [locatie], ter hoogte van nummer […], te Utrecht, met daarin een poststuk met naam en adresgegevens van het bedrijf van [appellante]. Nu de brief, gelet op de adressering, afkomstig is van een bedrijf en hier geen gevaarlijke afvalstoffen aan de orde zijn, heeft het college, gelet op de definitie van bedrijfsafvalstoffen in de Verordening, terecht geconcludeerd dat het in dit geval om bedrijfsafvalstoffen gaat. De aard van het afval en de geringe hoeveelheid afval kan, anders dan [appellante] betoogt, aan het vorenstaande niet afdoen.
2.6
Bij besluit van 3 december 2002 heeft het college de Beleidsregel handhaving door de reinigingspolitie van de gemeente Utrecht door toepassing van (spoedeisende) bestuursdwang vastgesteld (hierna: de Beleidsregel). De Beleidsregel is op 18 december 2002 bekendgemaakt.
In artikel 2 van de Beleidsregel is het volgende bepaald:
- 1.
De met toepassing van (spoedeisende) bestuursdwang (lees: gepaard gaande kosten) kunnen worden verhaald op de overtreder.
- 2.
Het college van burgemeester en wethouders stelt deze kosten vast.
- 3.
Bij niet betaling van deze kosten zal invordering plaatsvinden.
Bij zijn besluit van 16 maart 2004 heeft het college ter invulling van zijn in artikel 2 van de Beleidsregel neergelegde bevoegdheid — voor zover hier van belang — het boetebedrag bij overtreding van artikel 38 (lees: 23) van de Verordening vastgesteld op € 220,00 per overtreding.
2.7
Gelet op hetgeen door [appellante] onweersproken is gesteld met betrekking tot de omvang van het door haar bedrijf geproduceerde afval en de daaruit voortvloeiende omstandigheid dat het sluiten van een overeenkomst tot het aanbieden van bedrijfsafval naar het oordeel van de Afdeling niet in redelijkheid van haar kan worden gevergd, had het college in de bestreden beslissing moeten motiveren waarom hij bij de kosten van de toepassing van bestuursdwang onverkort vasthield aan het voor verwijdering van bedrijfsafval geldende bedrag van € 220,00 in plaats van het voor verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen geldende bedrag van € 50,00 en aldus moeten ingaan op de vraag of zich niet een geval voordeed, waarop artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht het oog heeft. Het bestreden besluit berust in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering.
2.8
Het beroep is gegrond. Het besluit van 18 september 2007 komt voor vernietiging in aanmerking.
2.9
Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het beroep gegrond;
- II.
vernietigt het besluit van het college van 18 september 2007, kenmerk b07.2536;
- III.
veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 20,83 (zegge: twintig euro en drieëntachtig cent); het dient door de gemeente Utrecht aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
- IV.
gelast dat de gemeente Utrecht aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Heijerman
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008