ABRvS, 17-10-2007, nr. 200702225/1
ECLI:NL:RVS:2007:BB5857
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-10-2007
- Magistraten
Mr. R.W.L. Loeb
- Zaaknummer
200702225/1
- LJN
BB5857
- Roepnaam
Police
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2007:BB5857, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑10‑2007
Uitspraak 17‑10‑2007
Mr. R.W.L. Loeb
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting ‘Stichting Taalverdediging’, gevestigd te Eindhoven,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/3170 van de rechtbank 's‑Hertogenbosch van 12 februari 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Defensie.
1. Procesverloop
Bij brief van 9 november 2005 is namens de Commandant Koninklijke Marechaussee (hierna: de Commandant) aan appellante medegedeeld dat aan haar verzoek om de manschappen van de Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMAR) de opdracht te geven de jassen met het opschrift ‘POLICE’ niet meer in functie te dragen niet zal worden voldaan.
Bij besluit van 28 maart 2006 heeft de Staatssecretaris van Defensie (hierna: de Staatssecretaris) het door appellante daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 februari 2007, verzonden op 14 februari 2007, heeft de rechtbank 's‑Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 juni 2007 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door haar [bestuursleden] en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.J.M.R. van den Ende, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Defensie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1
Naar aanleiding van een foto in een dagblad, waarop te zien is dat leden van de KMAR bij een aanhouding jassen dragen met in grote letters het Engels- of Franstalige opschrift ‘POLICE’, heeft appellante de Commandant verzocht, als hiervoor vermeld, omdat de communicatie tussen overheid en burger volgens haar ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het Nederlands dient te geschieden en de KMAR door het dragen van deze jassen hieraan niet voldoet.
2.1.1
Aan het besluit van 28 maart 2006 heeft de Staatssecretaris ten grondslag gelegd dat in de brief van 9 november 2005 slechts beoogd is uiteen te zetten, dat en waarom de uitrusting van de KMAR tevens van internationaal begrijpelijke termen is voorzien en daarom daarin geen op enig rechtsgevolg gericht besluit is vervat. Bovendien wordt appellante niet in haar belang getroffen, nu de eisen die aan de dienstkleding worden gesteld uitsluitend binnen de organisatie van de KMAR gelden, aldus dat besluit.
2.2
De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de brief geen op enig rechtsgevolg gericht besluit bevat.
2.3
Appellante klaagt dat zij aldus heeft miskend dat de brief een afwijzing inhoudt van haar verzoek om intrekking van het besluit om de uniformen van de manschappen van de KMAR bij werkzaamheden binnen Nederland standaard te voorzien van het woord ‘POLICE’ en daarom wel een besluit inhoudt.
2.4
Bij uit de hiërarchische organisatie voortkomende regels bij de KMAR om bevelen van meerderen op te volgen is voor de desbetreffende leden van die organisatie de verplichting in het leven geroepen om bij de uitvoering van hun taak jassen te dragen met het opschrift ‘POLICE’ en ‘ARRESTATIETEAM KONINKLIJKE MARECHAUSSEE’. Het verzoek van appellante is erop gericht dat deze verplichting wordt opgeheven. Nu de verplichting louter intern binnen de organisatie van de KMAR geldt, heeft de rechtbank het standpunt van de Staatssecretaris dat met de brief van 9 november 2005 niet is beoogd enig naar buiten tredend rechtsgevolg in de zin van artikel 1:3 van de Awb in het leven te roepen of te weigeren dat te doen, terecht niet onjuist bevonden. Daaraan doet niet af dat de KMAR, als gesteld, met de jassen naar buiten treedt. Dat door de brief van 9 november 2005, als gesteld, de situatie voortduurt dat de burger het opschrift op de jassen leest en volgens appellante in verwarring kan raken doordat het opschrift deels niet in de Nederlandse taal staat, is daarvan een mogelijk feitelijk gevolg en geen rechtsgevolg.
2.5
Het betoog faalt. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb
Lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Leeuw-van Zanten
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007