ABRvS, 18-10-2006, nr. 200602974/1.
ECLI:NL:RVS:2006:AZ0345
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-10-2006
- Magistraten
Mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen
- Zaaknummer
200602974/1.
- LJN
AZ0345
- Roepnaam
terrassennotitie
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2006:AZ0345, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑10‑2006; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2007, 31 met annotatie van A. Tollenaar
JB 2006/323 met annotatie van Ada Blok
Uitspraak 18‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft appellant (hierna: de burgemeester) afwijzend beslist op het verzoek van [wederpartij] om vergunning voor het plaatsen van twee partytenten op het terras, gelegen voor het perceel [locatie] te Nijmegen.
Mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Nijmegen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/4507 van de rechtbank Arnhem van 5 april 2006 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Nijmegen
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft appellant (hierna: de burgemeester) afwijzend beslist op het verzoek van [wederpartij] om vergunning voor het plaatsen van twee partytenten op het terras, gelegen voor het perceel [locatie] te Nijmegen.
Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft de burgemeester het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de burgemeester een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief van 18 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij besluit van 12 mei 2006 heeft de burgemeester, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Hierbij heeft de burgemeester het door [wederpartij] gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij brieven van 16 en 31 mei 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
Bij brief van 15 juni 2006 heeft de burgemeester een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2006, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler en mr. P. Vellinga, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. P. Wessing, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1
[wederpartij] beschikt over een vergunning onder voorwaarden voor het plaatsen van windschermen, parasols, tafels en stoelen (een terrasvergunning) op het trottoir voor het pand [locatie], waarin hij een ijscafé drijft. Op zijn aanvraag van 2 mei 2005 om twee partytenten op het terras bij zijn inrichting te mogen plaatsen heeft de burgemeester bij het besluit van 21 juni 2005, zoals gehandhaafd bij het bij de rechtbank bestreden besluit van 27 oktober 2005, afwijzend beslist, ter motivering waarvan is verwezen naar de Terrassennotitie 2003 ‘Nijmegen 'n rijk aan terrassen’.
2.2
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het hier om een beleidsstuk gaat dat niet door de burgemeester maar door een ander bestuursorgaan is vastgesteld en dat deze beleidsnotitie niet kan worden aangemerkt als bevattende beleidsregels van de burgemeester als bedoeld in artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarnaar ter motivering van een besluit ingevolge artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden verwezen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het bij haar bestreden besluit onvoldoende blijk geeft van een op dit geval toegespitste afweging van belangen.
2.3
De burgemeester betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat door hem een voldoende inzichtelijk en consequent beleid werd gevoerd met betrekking tot het meubilair op terrassen en dat dit ook blijkt uit de voorwaarden, zoals verbonden aan de aan [wederpartij] op 11 april 2001 verleende terrasvergunning, waarin alleen wordt gesproken over het plaatsen van parasols.
Volgens de burgemeester heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het besluit op bezwaar van 27 oktober 2005 in onvoldoende mate is gemotiveerd en heeft zij miskend dat aan dat besluit een deugdelijke belangenafweging ten grondslag heeft gelegen.
2.4
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep heeft de burgemeester niet aannemelijk gemaakt dat voorafgaande aan het besluit op bezwaar van 27 oktober 2005 door hem een vaste, op de voorgeschreven wijze bekendgemaakte gedragslijn werd gehanteerd ten aanzien van het al dan niet toestaan van partytenten op terrassen als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat ter motivering van het bij haar bestreden besluit niet kan worden volstaan met een verwijzing naar de terrassennotitie. Evenmin kan een verwijzing naar de terrasvergunning van 11 april 2001 dienen ter motivering van de afwijzing van de aanvraag, daar uit de verleende terrasvergunning niet blijkt dat is beoogd daarbij een beslissing te nemen over het plaatsen van partytenten. Van een eerdere afwijzende beschikking, waarnaar ter motivering van de huidige afwijzing met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zou kunnen worden verwezen, is derhalve geen sprake.
Voorts is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het besluit op bezwaar van 27 oktober 2005 onvoldoende blijk geeft van een op dit geval toegespitste afweging van belangen. Eerst ter zitting bij de rechtbank - en daarmee te laat - heeft de burgemeester het standpunt ingenomen dat partytenten door het semipermanente karakter een andere ruimtelijke uitstraling hebben dan parasols en dat onderzoek heeft uitgewezen dat ter plaatse van de twee partytenten ook het plaatsen van twee parasols mogelijk is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het besluit op bezwaar in onvoldoende mate is gemotiveerd en dat dit om die reden dient te worden vernietigd.
2.5
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6
Ten tijde van het nemen van het besluit van 12 mei 2006 was bij de Afdeling het hoger beroep van de burgemeester tegen de aangevallen uitspraak aanhangig. Gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt het besluit van 12 mei 2006 geacht eveneens onderwerp te zijn geworden van dit geding. Dat wil zeggen dat van de zijde van [wederpartij] van rechtswege een beroep tegen dit besluit is ontstaan, nu daarbij aan zijn bezwaren niet is tegemoetgekomen. [wederpartij] heeft tevens gemotiveerd waarom hij het met het nieuwe besluit niet eens is.
2.7
Ingevolge artikel 2.3.1.5, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen 1992 (hierna: de APV) bevat een vergunning voor het hebben van een terras in elk geval voorschriften met betrekking tot onder meer de verzorging en het uiterlijk aanzien van het terras.
Ingevolge artikel 2.3.1.5, derde lid, aanhef en onder c, van de APV kan de burgemeester een vergunning weigeren ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de nabije omgeving van het terras.
2.8
Aan het besluit op bezwaar van 12 mei 2006 heeft de burgemeester het beleid ten grondslag gelegd, zoals neergelegd in de terrassennotitie, die inmiddels door hem op 4 mei 2006 is vastgesteld en op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
In paragraaf 3.3 van de terrassennotitie is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen. Een terras dient een positieve bijdrage te leveren aan de openbare ruimte en dient geen afbreuk te doen aan de architectuur en de belendende panden noch aan het straat- en stadsbeeld ter plaatse. Dit betekent dat een terras in beginsel dient te bestaan uit meubilair (tafels, stoelen) zonodig aangevuld met parasols en terrasafscheidingen. Overige voorwerpen zoals spandoeken, vlonders, hekwerken en dergelijke zijn niet toegestaan. De grootte van parasols moet afgestemd zijn op de grootte van het terras. Een parasol mag in geen geval groter zijn dan het terras.
2.9
De terrassennotitie bevat geen bepaling over de plaatsing van partytenten. Ter zitting is namens de burgemeester echter toegelicht dat het beleid, zoals hiervoor weergegeven, zo dient te worden uitgelegd dat partytenten, anders dan parasols, niet zijn toegestaan. De burgemeester stelt zich daarbij op het standpunt dat het plaatsen van partytenten niet in het beleid past in verband met het semipermanente karakter ervan. Partytenten zijn, anders dan parasols, niet inklapbaar en in verband met hun uiterlijke verschijningsvorm ontsierend en hinderlijk voor de omgeving. Parasols moeten na sluitingstijd worden ingeklapt om te voorkomen dat er na sluitingstijd gebruik van wordt gemaakt en hebben mede daarom een minder ontsierende uitstraling op de omgeving. De Afdeling ziet geen reden deze uitleg van het beleid onjuist te achten. Evenmin acht de Afdeling dit beleid voor de toepassing van artikel 2.3.1.5, tweede en derde lid, van de APV onredelijk.
Anders dan [wederpartij] betoogt, is niet aannemelijk geworden dat het plaatsen van bijvoorbeeld twee grote parasols op zijn terras niet mogelijk is. Het beroep van [wederpartij] op het gelijkheidsbeginsel kan evenmin slagen, nu niet is gebleken dat voor de plaatsing van partytenten elders wel toestemming is gegeven en de burgemeester heeft verklaard dat ook tegen andere partytenten, bijvoorbeeld die op Plein 1944, zal worden opgetreden. De burgemeester heeft er hierbij terecht op gewezen dat juist van het plaatsen van twee partytenten op het terras van [wederpartij] een ongewenste precedentwerking zou uitgaan. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan aanleiding bestond af te wijken van het beleid.
2.10
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep van [wederpartij] ongegrond te worden verklaard.
2.11
De burgemeester dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- II.
verklaart het beroep tegen het besluit van de burgemeester van Nijmegen van 12 mei 2006, kenmerk G140/SB 06.0015356, ongegrond;
- III.
veroordeelt de burgemeester van Nijmegen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Nijmegen aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen
Lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klein
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2006.