ABRvS, 07-12-2005, nr. 200503887/1
ECLI:NL:RVS:2005:AU7608
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
07-12-2005
- Magistraten
mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
- Zaaknummer
200503887/1
- LJN
AU7608
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
Bestuursrecht algemeen (V)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AU7608, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 07‑12‑2005
Uitspraak 07‑12‑2005
mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1445 van de rechtbank Haarlem van 17 maart 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2003, gecorrigeerd bij besluit van 13 januari 2004, heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het dagelijks bestuur) aan appellant ontheffing verleend voor het vernieuwen van een bestaande steiger in de sloot ten zuiden van perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 19 mei 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2005, verzonden op 21 maart 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 juni 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.R.M. Tuijp-Smit en E. Kats, beiden werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1
Ingevolge artikel 17, aanhef en eerste lid, onder a, van de Keur van het voormalige waterschap ‘De Waterlanden’ (hierna: de Keur) is het verboden de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen.
Ingevolge artikel 17, aanhef en derde lid, onder a, sub 1 en 2, van de Keur is het verboden binnen kernzones en beschermingszones in de bodem te graven en werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen.
Ingevolge artikel 20 van de Keur kan het bestuur van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen bij beschikking ontheffing verlenen.
2.1.1
Volgens de punten 5 en 6 van hoofdstuk 6.2, voorzover hier van belang, van het Handboek Ontheffingen Waterbeheer (hierna: het Handboek), dat als beleidsregel door het dagelijks bestuur is vastgesteld op 5 maart 2003 en bekendgemaakt in onder meer het huis-aan-huisblad ‘Noordhollands Weekblad’ van 25 maart 2003, mogen particuliere steigers niet verder dan maximaal 1,00 meter uit de oever worden aangelegd en is de maximale lengte ervan, gemeten in de richting van de as van de waterloop, 6,00 meter.
2.2
Appellant heeft bij aanvraag van 19 mei 2003 verzocht om ontheffing van de Keur voor het vernieuwen van de bestaande steiger in de sloot ten zuiden van zijn perceel, [locatie] te [plaats]. Op de bij de aanvraag behorende tekening van 9 mei 2003 heeft de steiger een breedte van 1,45 meter en een lengte van 13,00 meter, aan de zijkanten afgeschuind tot 9,80 meter.
Bij besluit van 11 december 2003 heeft het dagelijks bestuur aan appellant ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 17, eerste lid, onder a en derde lid, onder a, sub 1 en 2 van de Keur voor het vernieuwen van de bestaande steiger, ‘overeenkomstig en ter plaatse als bij benadering is aangegeven op de bij dit besluit behorende tekening van 9 mei 2003’ en ‘met inachtneming van de bij dit besluit behorende algemene en bijzondere voorwaarden’. Als bijzondere voorwaarden zijn, voorzover hier van belang, opgenomen dat de steiger wordt geplaatst op de kant van de sloot en tot ten hoogste 1,00 meter in dan wel over de sloot en dat de lengte van de steiger maximaal 6,00 meter bedraagt.
Bij besluit van 13 januari 2004 is het besluit van 11 december 2003 gecorrigeerd in die zin, dat de bij dat besluit gevoegde foutieve tekening komt te vervallen en dat de steiger conform de in de ontheffing genoemde voorwaarden en de bij het besluit van 13 januari 2004 gevoegde tekening dient te worden geplaatst. Op deze nieuwe tekening is een steiger getekend met, conform de bijzondere voorwaarden, een breedte van 1,00 meter en een lengte van 6,00 meter.
2.3
Appellant heeft primair aangevoerd dat hij erop mocht vertrouwen dat de ontheffing van 11 december 2003 geheel overeenkomstig zijn aanvraag is verleend, dat de eveneens in dit besluit genoemde bijzondere voorwaarden daaraan niet afdoen en dat het besluit van 13 januari 2004 is genomen in strijd met het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel.
2.3.1
Anders dan appellant heeft aangevoerd is de ontheffing van 11 december 2003 niet overeenkomstig zijn aanvraag verleend. Weliswaar is de bij het besluit van 11 december 2003 gevoegde tekening gelijk aan die van de aanvraag, de afmetingen op deze tekening komen echter niet overeen met de afmetingen, genoemd in de eveneens in het besluit van 11 december 2003 opgenomen bijzondere voorwaarden. Dit besluit roept, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, de vraag op waarvoor de ontheffing precies is verleend. Bij het besluit van 13 januari 2004 heeft het dagelijks bestuur — zo begrijpt de Afdeling dat besluit — beoogd het besluit van 11 december 2003 in dat opzicht te wijzigen.
Aan een bestuursorgaan kan in het algemeen niet de bevoegdheid worden ontzegd een gemaakte fout te herstellen. Deze bevoegdheid vindt echter haar begrenzing in de algemene rechtsbeginselen. Dat het dagelijks bestuur de grenzen van die bevoegdheid in dit geval heeft overschreden, valt niet in te zien. Ook appellant heeft kunnen begrijpen dat het besluit van 11 december 2003 niet eenduidig was en verder heeft het dagelijks bestuur het besluit van 11 december 2003 reeds bij besluit van 13 januari 2004 — binnen de bezwaartermijn — hersteld. Appellant heeft er dan ook niet op kunnen vertrouwen dat hem een ontheffing was verleend in overeenstemming met de door hem overgelegde tekening. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen. Nu het herstel heeft plaatsgevonden binnen de bezwaartermijn, zodat het besluit van 11 december 2003 nog niet in rechte vaststond, is in dit geval evenmin sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het dagelijks bestuur met het besluit van 13 januari 2004 de grenzen van zijn bevoegdheid om een gemaakte fout te herstellen niet heeft overschreden.
2.4
Appellant heeft voorts aangevoerd dat het dagelijks bestuur met het besluit van 13 januari 2004 de grondslag van de aanvraag heeft verlaten door voor een geheel andere steiger dan aangevraagd ontheffing te verlenen. Bovendien was hij niet op de hoogte van het bestaan van het Handboek en is het dagelijks bestuur volgens hem ten onrechte tot de conclusie gekomen dat van bijzondere omstandigheden niet zou zijn gebleken.
2.4.1
Bij het besluit van 13 januari 2004 heeft het dagelijks bestuur aan appellant een ontheffing verleend voor een kleinere steiger dan door appellant gevraagd. Het dagelijks bestuur heeft daarover geen overleg gehad met appellant, zodat geen sprake is van een wijziging van de aanvraag op verzoek of met instemming van de aanvrager. Het dagelijks bestuur diende gelet daarop op de aanvraag zoals deze voorlag te beslissen. Voorzover het daarbij geen grond zag om van het in het Handboek neergelegde beleid af te wijken had het de gevraagde ontheffing moeten weigeren. Het betoog van appellant dat het dagelijks bestuur de grondslag van de aanvraag heeft verlaten, slaagt. De bestreden beslissing op bezwaar waarbij de verleende ontheffing in stand is gelaten, is aldus — anders dan de rechtbank heeft overwogen — niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen. Het dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige door appellant aangevoerde gronden geen bespreking.
2.5
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.6
Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 maart 2005, AWB 04/1445;
- III.
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- IV.
vernietigt het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Hollands Noorderkwartier van 19 mei 2004, kenmerk 04.9599;
- V.
veroordeelt het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Hollands Noorderkwartier tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
- VI.
gelast dat het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek
Lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005