ABRvS, 31-12-2008, nr. 200802739/1
ECLI:NL:RVS:2008:BG8632
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
31-12-2008
- Zaaknummer
200802739/1
- LJN
BG8632
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BG8632, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31‑12‑2008; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2009, 22 met annotatie van A. van Hall
Uitspraak 31‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) een actualisatie goedgekeurd van het Beheerplan 2002-2005 -> 2008 zoals dit is vastgesteld door het algemeen bestuur van het Waterschap Regge en Dinkel (hierna: het algemeen bestuur).
200802739/1.
Datum uitspraak: 31 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1917 van de rechtbank Zwolle van 4 maart 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) een actualisatie goedgekeurd van het Beheerplan 2002-2005 -> 2008 zoals dit is vastgesteld door het algemeen bestuur van het Waterschap Regge en Dinkel (hierna: het algemeen bestuur).
Bij uitspraak van 4 maart 2008, verzonden op 7 maart 2008, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 15 april 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.E.M. Broshuis en mr. M. van Wensen, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. Guijs en mr. G.H. Slettenhaar, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet op de waterhuishouding (hierna: Wwh) stelt een kwantiteitsbeheerder of kwaliteitsbeheerder, niet zijnde het Rijk, met betrekking tot oppervlaktewateren onder zijn beheer een beheersplan vast.
Ingevolge het vijfde lid behoeft een niet door provinciale staten vastgesteld beheersplan de goedkeuring van gedeputeerde staten.
Ingevolge het zesde lid wordt het plan tenminste een maal in de zes jaren herzien.
Ingevolge het zevende lid stellen provinciale staten bij verordening nadere regels vast met betrekking tot de inrichting, voorbereiding en vaststelling van het beheersplan.
Ingevolge artikel 149 van de Waterschapswetkan goedkeuring slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Ingevolge artikel 3:1 van de Verordening waterhuishouding Overijssel 2002 (hierna: de Verordening) geeft een beheersplan aan hetgeen de beheerder ter vervulling van zijn taak verricht en bevat ten minste:
a. een beschrijving van de toestand van de oppervlaktewateren of stelsels van oppervlaktewateren waarover het beheer zich uitstrekt alsmede een weergave van de externe invloeden op de waterkwantiteit en waterkwaliteit;
b. het resultaat van het beheer dat in de voorgaande planperiode is gevoerd;
c. de doelstellingen van het beleid inzake het beheer van het oppervlaktewater, gericht op de aan het oppervlaktewater en het freatisch grondwater toegekende functies en/of streefbeelden;
d. een beschrijving van de maatregelen die moeten worden genomen om de gestelde doelstellingen te realiseren, alsmede de prioriteiten en de fasering van die maatregelen;
e. een beschrijving van het beheer zoals dat onder normale en buitengewone omstandigheden zal worden uitgevoerd;
f. een raming van de kosten van de maatregelen, voor zover deze gedurende de planperiode tot stand worden gebracht, een overzicht van de wijze waarop deze worden gedekt en een indicatie van het verloop van de op te leggen omslagen dan wel heffingen in de planperiode
2.2. Bij besluit van 4 juli 2007 heeft het algemeen bestuur van het Waterschap Regge en Dinkel de actualisatie van het waterbeheersplan 2002-2005 -> 2008 vastgesteld. Deze actualisatie heeft als uitgangspunt dat, voor zover thans van belang, de landelijke basisnormen van de landelijke Adviesgroep Normering Wateroverlast als leidraad worden gehanteerd voor het gebiedsproces. Volgens het plan houdt dit in dat in overleg met gemeente en provincie per gebied wordt onderzocht welke maatregelen nodig en maatschappelijk acceptabel zijn om aan de norm te voldoen. Uitkomst van dit overleg zou kunnen zijn dat in bepaalde gebieden van de landelijke basisnorm wordt afgeweken. Na besluitvorming door het waterschap worden de gebiedsnormen uiteindelijk door de provincie vastgesteld. Totdat de gebiedsnormen zijn vastgesteld, vormen de landelijke basisnormen het vertrekpunt bij het voorbereiden van waterhuishoudkundige en ruimtelijke maatregelen gericht op het op orde brengen van het watersysteem, aldus het plan. Voor grasland is de landelijke basisnorm één inundatie per 10 jaar.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de actualisatie van het Beheerplan 2002-2005 -> 2008 niet kon goedkeuren, omdat dit beheerplan na 1 juli 2007 niet meer van kracht was. Verlenging van dit plan had immers slechts plaatsgevonden en was door het college slechts goedgekeurd tot 1 juli 2007. Nu het algemeen bestuur pas op 4 juli 2007 de actualisatie 2002-2005 -> 2008 heeft vastgesteld, was dit te laat, aldus [appellant].
2.3.1. Dit betoog faalt. Uit de ten deze relevante wettelijke bepalingen kan niet worden afgeleid dat actualisatie slechts mogelijk is van een op het moment van de actualisatie nog geldend plan. Het algemeen belang staat aan actualisatie van een niet meer geldend plan evenmin in de weg. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college in de datum van wijziging van het Waterbeheerpan 2002-2005, 4 juli 2007, terecht geen grond voor onthouding van goedkeuring heeft kunnen zien.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn beroep tegen de goedkeuring van de wijziging van de inundatienorm in het waterbeheerplan prematuur is ingesteld. Hij voert daartoe aan dat met de actualisatie de inundatienorm voor grasland is gewijzigd. In plaats van de voor grasland geldende norm van één inundatie per 50 tot 100 jaar is de landelijke basisnorm, één inundatie per 10 jaar, de standaardnorm geworden, aldus [appellant].
2.4.1. Uit de tekst van de actualisatie blijkt dat de inundatienorm voor grasland wordt gewijzigd, en dat totdat de gebiedsnormen zijn vastgesteld de landelijke basisnorm voor grasland van één inundatie per 10 jaar het vertrekpunt is bij het voorbereiden van waterhuishoudkundige en ruimtelijke maatregelen gericht op het op orde brengen van het watersysteem. De voorheen geldende norm wordt daarmee naar beneden bijgesteld. Door deze wijziging kan [appellant] in zijn belangen worden geraakt. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] prematuur tegen deze wijziging in rechte is opgekomen. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.
De in de actualisatie van het beheerplan opgenomen inundatienorm voor grasland is gebaseerd op de landelijke basisnorm. Deze norm vindt haar grondslag in het Nationaal Bestuursakkoord Water, dat door het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen is ondertekend om te komen tot een gezamenlijke en integrale aanpak van de waterproblematiek in Nederland. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat deze norm op onzorgvuldige wijze zou zijn vastgesteld dan wel anderszins als onjuist zou moeten worden aangemerkt. Dat deze norm in de actualisatie van het beheerplan is opgenomen, leidt derhalve niet tot het oordeel dat het college wegens strijd met het recht of het algemeen belang goedkeuring aan de actualisatie had behoren te onthouden. De rechtbank heeft het beroep tegen het goedkeuringsbesluit dan ook terecht, zij het op onjuiste gronden, ongegrond verklaard. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze berust.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008
164-554.