ABRvS, 20-08-2008, nr. 200800616/1
ECLI:NL:RVS:2008:BE8823
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-08-2008
- Magistraten
Mrs. P. van Dijk, M. Vlasblom, T.M.A. Claessens
- Zaaknummer
200800616/1
- LJN
BE8823
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BE8823, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑08‑2008
Uitspraak 20‑08‑2008
Mrs. P. van Dijk, M. Vlasblom, T.M.A. Claessens
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie),
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/4426 van de rechtbank Haarlem van 10 december 2007 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2002 heeft de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de aan [wederpartij] over het subsidietijdvak 1 juli 1998 tot 1 juli 1999 toegekende huursubsidie nader vastgesteld op nihil en medegedeeld dat het ten onrechte uitgekeerde bedrag van € 631,66 binnen zes weken dient te worden terugbetaald.
Bij besluit van 5 juni 2007 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (hierna: de minister) het door [wederpartij] daartegen bij brief van 21 augustus 2006 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2007, verzonden op 11 december 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 5 juni 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 februari 2008.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.C.A. Stevens, advocaat te Den Haag, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
2.2
De minister heeft zich in het besluit van 5 juni 2007 op het standpunt gesteld dat [wederpartij] niet binnen de in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn bezwaar heeft gemaakt. Dat het besluit van 18 september 2002 is verzonden naar het adres [locatie] te [plaats], waar [wederpartij] op dat moment niet meer woonde, komt voor diens risico, nu hij heeft nagelaten de minister van zijn verhuizing op de hoogte te stellen, aldus de minister.
2.3
De rechtbank heeft het besluit van 5 juni 2007 vernietigd omdat naar haar oordeel het besluit van 18 september 2002 niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit besluit is verzonden.
2.4
Ambtshalve overweegt de Afdeling dat [wederpartij] in zijn bezwaarschrift noch in zijn beroepschrift betwist dat het besluit van 18 september 2002 is verzonden naar het adres [locatie] te [plaats]. Door deze verzending alsnog ter discussie te stellen is de rechtbank buiten de omvang van het geding getreden.
Hetgeen de minister in hoger beroep tegen de overweging van de rechtbank heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.
2.4.1
Het bovenstaande leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
2.4.2
Uit een door de minister overgelegd uittreksel uit de basisadministratie van de gemeente Uithoorn van 28 september 2007 blijkt dat [wederpartij] op 29 juni 2001 van het adres [locatie] te [plaats] is vertrokken naar de gemeente Haarlemmermeer.
2.4.3
Zoals de minister in zijn besluit van 5 juni 2007 heeft vermeld, hanteerde hij tot 1 juli 2002 als vaste gedragslijn dat hij voor de verzending van besluiten en brieven inzake huursubsidie uitging van het door de huurder laatst opgegeven correspondentieadres. Deze gedragslijn was gebaseerd op het uitgangspunt dat de huurder de minister van iedere verhuizing in kennis diende te stellen.
Met ingang van 1 juli 2002 worden GBA-gegevens automatisch door de gemeente aan de minister doorgegeven. In de gevallen waarin een aanvrager nog huursubsidie ontvangt of een nieuwe aanvraag om huursubsidie wordt gedaan gaat de minister er daarom niet langer vanuit dat de huurder zijn verhuizing aan hem door dient te geven.
2.4.4
Anders dan de Afdeling in haar uitspraak van 26 juli 2006 (zaak nr. 200600734/1) heeft overwogen, is de Afdeling, gelet op de omstandigheid dat per 1 juli 2002 GBA-gegevens automatisch door de gemeente aan de minister worden doorgegeven, thans van oordeel dat in een geval als dit, waarin het besluit tot herziening van de huursubsidie dateert van ná 1 juli 2002, de minister bij de verzending van de herzieningsbeschikking moet afgaan op het adres van de huurder dat is vermeld in de GBA. In dit oordeel betrekt de Afdeling dat de huurder gehouden is adreswijzigingen door te geven aan de GBA, een besluit tot herziening van huursubsidie voor de huurder ingrijpende gevolgen heeft en het voor de minister, zoals hij zelf ter zitting heeft gesteld, relatief eenvoudig is om in de GBA het bij hem bekende adres te controleren. Niet valt in te zien waarom deze werkwijze slechts aangewezen is in gevallen waarin een aanvrager nog huursubsidie ontvangt of een nieuwe aanvraag om huursubsidie wordt gedaan.
2.4.5
Uit het bovenstaande volgt dat, nu vaststaat dat [wederpartij] zijn adreswijziging aan de gemeente heeft doorgegeven, de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, dat de omstandigheid dat het besluit van 18 september 2002 is verzonden naar het oude, onjuiste adres van [wederpartij], voor diens risico dient te blijven. De rechtbank heeft, zij het op andere gronden, terecht geoordeeld dat het besluit van 18 september 2002 niet op die datum op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van 5 juni 2007 vernietigd.
2.5
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust. De minister dient een nieuw besluit op het als tijdig ingediend aan te merken bezwaar te nemen.
2.6
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- II.
bepaalt dat van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008.
w.g. Van Dijk w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat