ABRvS, 06-06-2007, nr. 200605982/1
ECLI:NL:RVS:2007:BA6470
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-06-2007
- Magistraten
Mrs. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, F.P. Zwart, H. Troostwijk
- Zaaknummer
200605982/1
- LJN
BA6470
- Roepnaam
oude chauffeurswoning Noordwijk
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2007:BA6470, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑06‑2007
Uitspraak 06‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 april 2005 (hierna: het handhavingsbesluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk (hierna: het college) appellant opgedragen de bouwwerkzaamheden ten behoeve van de oprichting van een woning op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Noordwijk (hierna: het perceel), stil te leggen.
Mrs. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, F.P. Zwart, H. Troostwijk
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Noordwijk,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/6436 van de rechtbank 's‑Gravenhage van 28 juni 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2005 (hierna: het handhavingsbesluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk (hierna: het college) appellant opgedragen de bouwwerkzaamheden ten behoeve van de oprichting van een woning op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Noordwijk (hierna: het perceel), stil te leggen.
Bij besluit van 30 juni 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2006, verzonden op 4 juli 2006, heeft de rechtbank 's‑Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 augustus 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 november 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2007, waar appellant, bijgestaan door mr. dr. K. Heede, advocaat te Noordwijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Steen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1
Het college heeft de bouwwerkzaamheden op het perceel stil laten leggen, omdat deze werden verricht in strijd met de aan de bouwvergunning voor het oprichten van de woning in het kader van de daartegen gevoerde bezwaarprocedure bij de beslissing op bezwaar verbonden voorwaarde, dat pas met het bouwen een aanvang mag worden gemaakt, nadat de oude chauffeurswoning op het perceel in bouwkundig opzicht niet meer als woning kan worden aangemerkt.
2.2
Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het handhavingsbesluit ten tijde van het nemen ervan onrechtmatig was, omdat de aan de bouwvergunning verbonden voorwaarde, waarvan de overtreding tot de stillegging leidde, door de Afdeling is vernietigd en aan die vernietiging terugwerkende kracht toekomt.
2.2.1
Bij uitspraak van 12 april 2006, zaakno. 200505728/1, heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, de beslissing op bezwaar van 23 februari 2005 met betrekking tot de bouwvergunning vernietigd, voor zover bij dat besluit voormelde voorwaarde is gesteld. Voorts heeft de Afdeling bij die uitspraak het primaire besluit van 13 juli 2004 herroepen, voor zover bij dat besluit de voorwaarde is gesteld dat de woning pas in gebruik mag worden genomen, nadat conform de vergunning 2004-180, betreffende het verbouwen van de chauffeurswoning tot garage, is gebouwd.
2.2.2
Bij vernietiging van een besluit door de rechter worden de rechtsgevolgen van dat besluit in beginsel ongedaan gemaakt met terugwerkende kracht tot het tijdstip waarop het besluit werd genomen. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het handhavingsbesluit niet is aan te merken als een rechtsgevolg van de onderliggende bouwvergunning, zodat het niet voor vernietiging in aanmerking komt op de enkele grond dat de aan de onderliggende bouwvergunning verbonden voorwaarde is vernietigd. Nu ten tijde van het nemen van het handhavingsbesluit de bouwvergunning rechtsgeldig in werking was, vloeit daaruit voort dat ook de aan die vergunning verbonden voorwaarde diende te worden nageleefd. Gelet hierop heeft de rechtbank het handhavingsbesluit terecht niet onrechtmatig geacht op de enkele grond dat de voorwaarde met terugwerkende kracht geacht moet worden niet aan de bouwvergunning te zijn verbonden.
Het betoog faalt.
2.3
Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was de bouwwerkzaamheden stil te leggen en, voorts, dat het college van die bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken.
2.3.1
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich, naast het hier niet aan de orde zijnde geval van concreet uitzicht op legalisatie, voordoen indien handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.2
Niet in geschil is dat een aanvang met de bouwwerkzaamheden aan de woning is gemaakt, terwijl de chauffeurswoning bouwkundig nog als woning kon worden aangemerkt, zodat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen dat het college bevoegd was om de bouwwerkzaamheden stil te leggen, omdat in strijd met een aan de bouwvergunning verbonden voorwaarde werd gehandeld. De omstandigheid dat achteraf is gebleken dat de voorwaarde niet aan de bouwvergunning mocht worden verbonden, kan niet afdoen aan de, ten tijde van het nemen van het handhavingsbesluit bestaande bevoegdheid die voorwaarde te handhaven.
De rechtbank heeft voorts op goede gronden overwogen dat van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan had moeten worden afgezien van handhavend optreden, niet is gebleken. Het college heeft aan de met handhaving te dienen belangen voorts in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen, dan aan de belangen van appellant. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de stillegging van de bouwwerkzaamheden vooraf is aangekondigd door het college en dat appellant in de gelegenheid is gesteld ervoor te zorgen dat de materialen geen extra schade zullen lijden tijdens de stillegging.
Het betoog faalt.
2.4
Appellant heeft eerst in hoger beroep gesteld dat het college zijn handhavingsbevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend. Reeds hierom faalt het betoog van appellant dat de rechtbank daaromtrent ten onrechte niet heeft overwogen. Overigens biedt hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het handhavingsbesluit in strijd is met het in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde verbod van détournement de pouvoir, nu het college zijn bevoegdheid tot stillegging van de bouwwerkzaamheden heeft gebruikt om een einde te maken aan de overtreding van een aan de bouwvergunning verbonden voorwaarde.
2.5
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek
Voorzitter
w.g. Hanrath
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2007