ABRvS, 16-11-2005, nr. 200500809/1
ECLI:NL:RVS:2005:AU6223
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-11-2005
- Magistraten
mr. F.P. Zwart, mr. R. van der Spoel, mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
- Zaaknummer
200500809/1
- LJN
AU6223
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AU6223, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑11‑2005
Uitspraak 16‑11‑2005
mr. F.P. Zwart, mr. R. van der Spoel, mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Laurus Nederland B.V., gevestigd te 's‑Hertogenbosch, en [appellant a], [appellant b], Webi B.V., handelend onder de naam Super de Boer, [appellant c], alle gevestigd te Breda,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nos. 04/1965 WW44, 04/1966,04/1999 en 04/2001 WW44 t/m 04/2006 WW44 van de rechtbank Breda van 28 december 2004 in het geding tussen:
appellanten en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kadans Vastgoed B.V. (hierna: Kadans) bouwvergunning verleend voor het bouwen van een supermarkt op het bouwadres Haagweg 246–252 te Breda.
Bij besluit van 11 augustus 2004 heeft het college het daartegen door de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Laurus Nederland B.V. (hierna: Laurus) en Webi B.V. (hierna: Webi) niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van de overige appellanten ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen door Webi ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 augustus 2004 in zoverre vernietigd en het beroep van de overige appellanten ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 24 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Kadans is op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen aan het geding.
Bij brief van 7 april 2005 heeft Kadans een memorie ingediend.
Bij brief van 19 juli 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. R.C. van Wamel, advocaat te Dordrecht, en mr. C.R. Sleeuwenhoek, bedrijfsjurist, en het college, vertegenwoordigd door drs. C.T.M. van Slingerland, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Kadans, vertegenwoordigd door mr. A. Groenewoud, advocaat te 's‑Hertogenbosch, en [directeur].
2. Overwegingen
2.1
Het bouwplan ziet op de vestiging van een Jumbo-supermarkt met een omvang van 2000 m㎡.
2.2
Laurus betoogt terecht dat de rechtbank heeft miskend dat zij op 8 juli 2004, derhalve vóór het nemen van de beslissing op bezwaar, de exploitatie van de supermarkt aan de Belcrumweg van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Supermarkt Belcrum B.V. heeft overgenomen. Nu voorts, zoals ter zitting is bevestigd, niet meer in geschil is dat de Jumbo-supermarkt binnen het verzorgingsgebied van de supermarkt aan de Belcrumweg is gesitueerd, is het belang van Laurus rechtstreeks bij de verleende bouwvergunning betrokken. Het college heeft het bezwaar van Laurus dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.3
Niet in geschil is dat het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Haagpoort’ de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ heeft.
Ingevolge artikel 7, lid I, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
‘1. bedrijven, welke voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage bij deze voorschriften opgenomen Staat van Bedrijven en Inrichtingen, alsmede bedrijven, c.q. inrichtingen welke niet voorkomen in deze staat, maar naar aard gelijk te stellen zijn met bedrijven c.q. inrichtingen als bedoeld in de categorieën 1 en 2 en welke blijkens de daarbij behorende toelichting niet zijn uitgezonderd;
1. (…).’
In de Staat van Bedrijven en Inrichtingen zijn onder SBI-code 5211 supermarkten, warenhuizen, hypermarkten, bouwmarkten en tuincentra opgenomen en als categorie 2 aangeduid.
2.4
De vestiging van een supermarkt ter plaatse is derhalve in overeenstemming met het bestemmingsplan.
2.5
Appellanten betogen dat de bouwvergunning niettemin wegens strijd met het bestemmingsplan had moeten worden geweigerd omdat het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, wegens strijd met artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het recht, onverbindend is dan wel buiten toepassing moet worden gelaten, en zulks meer in het bijzonder geldt ten aanzien van artikel 7, lid I, van de planvoorschriften in samenhang met de Staat van Bedrijven en Inrichtingen, althans de onder SBI code 52 genoemde detailhandelsbedrijven, in het bijzonder supermarkten. Zij voeren in dit verband aan dat de gemeenteraad ten onrechte geen beperkingen heeft gesteld aan het gebruik van gronden met de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ voor detailhandel.
2.6
Zoals de rechtbank terecht en op juiste gronden heeft geoordeeld, bestaat bij de beantwoording van de vraag of het college het bouwplan terecht aan het bestemmingsplan heeft getoetst geen plaats voor de door appellanten voorgestane indringende toetsing van de juistheid van de bestemming(sregeling) die in dit plan ten aanzien van het betrokken perceel is opgenomen. De mogelijkheid om in het kader van een procedure die is gericht tegen een besluit omtrent verlening van een bouwvergunning de gelding van de toepasselijke bestemming(sregeling) aan de orde te stellen, strekt niet zover dat het desbetreffende onderdeel van het bestemmingsplan aldus opnieuw kan worden onderworpen aan de bij de goedkeuring van dat plan te hanteren toetsingsmaatstaf.
2.6.1
De rechtbank heeft evenzeer terecht geoordeeld dat in artikel 7 van de planvoorschriften en de daarbij behorende Staat van Bedrijven en Inrichtingen objectief bepaalbare en concrete grenzen zijn gesteld aan het gebruik en de bebouwing van de gronden met de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’. Deze bestemmingsregeling laat vestiging van een supermarkt op het onderhavige perceel uitdrukkelijk toe. Dat die mogelijkheid, naar appellanten hebben gesteld, niet valt te rijmen met de bij het bestemmingsplan behorende toelichting en evenmin met het provinciale en gemeentelijke detailhandelsbeleid, kan, nog daargelaten of die stelling juist is, aan de gelding van de in de planvoorschriften gegeven regeling niet afdoen. De rechtbank heeft daarbij terecht betekenis gehecht aan het rechtszekerheidsbeginsel.
2.6.2
Ook in de overigens volgens appellanten aan het bestemmingsplan en het onderhavige planonderdeel klevende gebreken heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien tot het onverbindend verklaren dan wel buiten toepassing laten van hetzij het bestemmingsplan zelf, hetzij, al dan niet gedeeltelijk, het desbetreffende planvoorschrift.
2.6.3
Het betoog faalt.
2.7
Het hoger beroep is gegrond, voor zover de rechtbank het beroep van Laurus ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van Laurus alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen voorzover Laurus niet in haar bezwaar is ontvangen. De Afdeling zal, zelf voorziend, het bezwaar van Laurus alsnog ongegrond verklaren. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
2.8
Gelet op het voorgaande dient het verzoek van appellanten om vergoeding van de schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht te worden afgewezen.
2.9
Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 december 2004, 04/1965 WW44, 04/1966 WW44, 04/1999 WW44, 04/2001 t/m 04/2006 WW44, voorzover het beroep van Laurus ongegrond is verklaard;
- III.
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
- IV.
vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 11 augustus 2004, 1.2003.0301.001, voorzover het bezwaar van Laurus niet-ontvankelijk is verklaard;
- V.
verklaart het bezwaar van Laurus ongegrond;
- VI.
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
- VII.
bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- VIII.
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- IX.
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1333,68 (zegge: eenduizenddriehonderddrieendertig euro en achtenzestig cent), waarvan een gedeelte groot € 1288,00 (zegge: eenduizendtweehonderdachtentachtig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Breda aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
- X.
gelast dat de gemeente Breda aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 685,00 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart
Voorzitter
w.g. Duursma
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005