Einde inhoudsopgave
Mijnbouwwet
Artikel 31l [Gevolgen tussentijdse intrekking opslagvergunning]
Geldend
Geldend vanaf 08-02-2012
- Bronpublicatie:
22-12-2011, Stb. 2012, 19 (uitgifte: 26-01-2012, kamerstukken: 32871)
- Inwerkingtreding
08-02-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-01-2012, Stb. 2012, 31 (uitgifte: 07-02-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Mijnbouw
Energierecht (V)
1.
Indien Onze Minister ingevolge artikel 31h, eerste lid, een vergunning intrekt, zet hij de werkzaamheden met betrekking tot opslag voort in overeenstemming met de voorschriften die verbonden zijn aan de vergunning en artikel 31f, totdat hij opnieuw een vergunning voor permanent opslaan van CO2 heeft verleend.
2.
Indien in afwijking van het eerste lid geen nieuwe vergunning wordt verleend sluit Onze Minister het opslagvoorkomen af en verwijdert de injectiefaciliteiten met de bijbehorende bovengrondse voorzieningen in overeenstemming met de voorschriften van de vergunning.
3.
Indien het eerste dan wel tweede lid toepassing vindt, actualiseert Onze Minister zo nodig de documenten, bedoeld in artikel 31d, eerste lid, onderdelen h tot en met l.
4.
De kosten die Onze Minister bij toepassing van het eerste tot en met derde lid maakt of heeft gemaakt, verhaalt hij op de voormalige houder van een vergunning voor permanent opslaan van CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22. Indien geen verhaal mogelijk is, verhaalt Onze Minister de kosten op de door de voormalige vergunninghouder gestelde financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening.
5.
Onze Minister stelt in de periode die aanvangt met de intrekking van een vergunning de financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening periodiek bij.
6.
De door de voormalige vergunninghouder gestelde financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening vervalt wanneer alle beschikbare gegevens naar het oordeel van Onze Minister aantonen dat het opgeslagen CO2 volledig en permanent ingesloten blijft na betaling van de kosten, bedoeld in het vierde lid, die nog niet door de voormalige houder of de aangewezen persoon, bedoeld in het vierde lid, zijn betaald, en de kosten die Onze Minister naar redelijke verwachting gedurende een aansluitende periode van 30 jaar zal moeten maken, waaronder kosten van monitoring.
7.
Indien de kosten als bedoeld in het zesde lid meer bedragen dan de financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening verhaalt Onze Minister deze meerdere kosten op de voormalige houder of aangewezen persoon.
8.
Indien het eerste of tweede lid van toepassing is, is Onze Minister belast met het inleveren van rechten als bedoeld in artikel 31k, tweede lid.