Procestaal: Italiaans.
HvJ EG, 21-10-2008, nr. C-200/07, nr. C-201/07
ECLI:EU:C:2008:579
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
21-10-2008
- Magistraten
V. Skouris, P. Jann, C.W.A. Timmermans, A. Rosas, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, T. von Danwitz, J. Makarczyk, P. Kūris, E. Juhász, L. Bay Larsen, P. Lindh, C. Toader
- Zaaknummer
C-200/07
C-201/07
- LJN
BG6869
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2008:579, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 21‑10‑2008
Uitspraak 21‑10‑2008
V. Skouris, P. Jann, C.W.A. Timmermans, A. Rosas, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, T. von Danwitz, J. Makarczyk, P. Kūris, E. Juhász, L. Bay Larsen, P. Lindh, C. Toader
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)
21 oktober 2008*
In de gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07,
betreffende de verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) bij beslissingen van 20 februari 2007, ingekomen bij het Hof op respectievelijk 12 en 13 april 2007, in de procedures
Alfonso Luigi Marra
tegen
Eduardo De Gregorio (C-200/07),
Antonio Clemente (C-201/07),
‘Prejudiciële verwijzing — Europees Parlement — Pamflet met beledigende uitlatingen verspreid door lid van Europees Parlement — Vordering tot vergoeding van immateriële schade — Immuniteit van leden van Europees Parlement’
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),
samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot en T. von Danwitz, kamerpresidenten, J. Makarczyk, P. Kūris, E. Juhász, L. Bay Larsen, P. Lindh en C. Toader (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,
griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 april 2008,
gelet op de opmerkingen van:
- —
A. L. Marra, vertegenwoordigd door hemzelf en door L. A. Cucinella, avvocato,
- —
E. De Gregorio, vertegenwoordigd door G. Siporso, avvocato,
- —
A. Clemente, vertegenwoordigd door R. Capocasale en E. Chiusolo, avvocati,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door R. Adam als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,
- —
het Europees Parlement, vertegenwoordigd door H. Krück, C. Karamarcos en A. Caiola als gemachtigden,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door I. Martínez del Peral, F. Amato en C. Zadra als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 juni 2008,
het navolgende
Arrest
1
De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van de communautaire regels inzake de immuniteit van de leden van het Europees Parlement, en met name van de artikelen 9 en 10 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van 8 april 1965 (PB 1967, 152, blz. 13 ) (hierna: ‘Protocol’) en van artikel 6, leden 2 en 3, van het intern reglement van het Europees Parlement (PB 2005, L 44, blz. 1; hierna: ‘intern reglement’).
2
Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van twee gedingen tussen de heer A. L. Marra, voormalig lid van het Europees Parlement, en de heren E. De Gregorio en A. Clemente, die tegen Marra een vordering hebben ingesteld tot vergoeding van de schade die deze aan hen zou hebben toegebracht door het verspreiden van een pamflet met voor hen beledigende opmerkingen.
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsrecht
Protocol
3
Artikel 9 van het Protocol bepaalt:
‘Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.’
4
In artikel 10 van het Protocol wordt bepaald:
‘Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:
- a.
op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,
- b.
op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.
De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.
Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.’
5
Artikel 19 van het Protocol bepaalt:
‘Voor de toepassing van dit Protocol handelen de instellingen van de Gemeenschappen in overeenstemming met de verantwoordelijke autoriteiten van de betrokken lidstaten.’
Intern reglement
6
Artikel 5, lid 1, van het intern reglement, met het opschrift ‘Voorrechten en immuniteiten’, luidt:
‘De leden genieten voorrechten en immuniteiten overeenkomstig het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen.’
7
Artikel 6 van het intern reglement, met het opschrift ‘Opheffing van de immuniteit’, luidt als volgt:
- ‘1.
Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot voorrechten en immuniteiten streeft het Parlement in de eerste plaats naar handhaving van zijn integriteit als democratische wetgevende vergadering en naar waarborging van de onafhankelijkheid van zijn leden bij de uitvoering van hun taken.
- 2.
Ieder door een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat tot de voorzitter gericht verzoek om opheffing van de immuniteit van een lid, wordt ter vergadering medegedeeld en verwezen naar de bevoegde commissie.
- 3.
Ieder door een lid of voormalig lid tot de voorzitter gericht verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten wordt ter plenaire vergadering medegedeeld en verwezen naar de bevoegde commissie.
Het lid of voormalig lid kan worden vertegenwoordigd door een ander lid. Het verzoek kan niet door een ander lid worden gedaan zonder toestemming van het betrokken lid.
[…]’
8
Artikel 7 van het intern reglement, dat betrekking heeft op de procedures inzake de immuniteit van de leden van het Europees Parlement, bepaalt in de leden 6 en 7:
- ‘6.
In geval van verdediging van een voorrecht of de immuniteit geeft de commissie aan of de omstandigheden een bestuursrechtelijke of andersoortige beperking vormen van de bewegingsvrijheid van de leden op hun reizen naar en van de plaats van bijeenkomst van het Parlement, dan wel een mening die is uitgedrukt of een stem die is uitgebracht tijdens de uitoefening van hun ambt, ofwel onder bepaalde aspecten vallen van artikel 10 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten die niet onder het nationale recht vallen; zij stelt een voorstel op om de betrokken autoriteit te verzoeken de nodige conclusies te trekken.
- 7.
De commissie kan een met redenen omkleed advies uitbrengen over de bevoegdheid ter zake van de desbetreffende autoriteit en over de ontvankelijkheid van het verzoek, maar spreekt zich in geen geval uit over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de meningen of handelingen die het worden verweten, strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt.’
Nationaal recht
9
Artikel 68 van de Italiaanse Grondwet bepaalt:
‘De leden van het Parlement kunnen niet aansprakelijk worden gesteld voor de meningen die zij hebben uitgedrukt en de stemmen die zij hebben uitgebracht in het kader van de uitoefening van hun taken.’
Zonder toestemming van de Kamer waartoe hij behoort, kan een lid van het Parlement niet worden onderworpen aan fouillering of huiszoeking, noch worden gearresteerd of op enigerlei wijze worden beroofd van zijn individuele vrijheid of gevangen worden gehouden, behalve in geval van tenuitvoerlegging van een onherroepelijke veroordeling of van ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad ten aanzien waarvan is bepaald dat tot onmiddellijke arrestatie moet worden overgegaan.
Een dergelijke toestemming is ook vereist indien de leden van het [Italiaanse] Parlement aan onderschepping, in welke vorm dan ook, van hun gesprekken of mededelingen, en aan het inbeslagnemen van hun post worden onderworpen.’
Hoofdgedingen en prejudiciële vragen
10
Blijkens de twee verwijzingsbeslissingen is Marra, voormalig lid van het Europees Parlement, door het Tribunale di Napoli veroordeeld tot vergoeding van de schade die hij zou hebben toegebracht aan De Gregorio en Clemente door, toen hij nog lid was van het Europees Parlement, een pamflet te verspreiden met voor hen beledigende uitlatingen.
11
Bij twee arresten, van 23 januari 2001 en 25 januari 2002, heeft de Corte d'appello di Napoli de twee veroordelingen door het Tribunale di Napoli in wezen bevestigd. In deze arresten heeft de Corte d'appello geoordeeld dat de acties van Marra jegens De Gregorio en Clemente geen mening vormden die deze in de uitoefening van zijn ambt van lid van het Europees Parlement had uitgebracht. Evenmin heeft deze rechter de stelling van Marra aanvaard dat teneinde een civiele procedure tegen hem te kunnen instellen, vooraf toestemming moest worden gevraagd aan het Parlement, overeenkomstig artikel 6 van het intern reglement.
12
Bij brief van 26 maart 2001 aan de voorzitter van het Parlement, heeft Marra meegedeeld dat hij voor verschillende Italiaanse gerechten gedaagd was, waarbij hij met name verwees naar de door De Gregorio en Clemente ingeleide procedures. Hij verwijt de Italiaanse gerechtelijke autoriteiten schending van artikel 6 van het intern reglement, aangezien deze niet om ‘toestemming’ hebben verzocht alvorens een gerechtelijke procedure tegen hem in te leiden.
13
Naar aanleiding van dat verzoek heeft het Parlement op 11 juni 2002 een resolutie aangenomen over de immuniteit van de Italiaanse leden en de praktijk van de Italiaanse overheid op dit gebied (PB 2003, C 261 E, blz. 102), waarvan het dispositief luidt:
- ‘1.
[Het Parlement] besluit dat in de gevallen van […] en Alfonso Marra prima facie sprake is van de toepassing van de absolute immuniteit en dat de bevoegde rechtbanken verzocht moet worden de nodige documentatie aan het Europees Parlement te sturen om te kunnen vaststellen of in bedoelde gevallen sprake is van absolute immuniteit overeenkomstig artikel 9 van het Protocol ten aanzien van de meningen en stemmen die de parlementsleden in kwestie bij de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht; en besluit eveneens dat de ter zake bevoegde rechtbanken verzocht moet worden de procedures te schorsen in afwachting van een definitief besluit van het Europees Parlement;
- 2.
Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie te doen toekomen aan de permanente vertegenwoordiger van Italië ter attentie van de bevoegde autoriteit van de Italiaanse Republiek.’
14
Uit de verwijzingsbeslissingen blijkt dat deze resolutie noch de feitenrechters noch de Corte suprema di cassazione heeft bereikt.
15
Voor deze laatste rechter heeft Marra een beroep gedaan op zijn immuniteit en betoogd dat ingevolge artikel 6 van het intern reglement de rechters in eerste aanleg en hoger beroep, voordat zij hem konden veroordelen, het Parlement eerst om opheffing van zijn immuniteit hadden moeten verzoeken.
16
De verwijzende rechter beklemtoont dat artikel 68 van de Italiaanse Grondwet de leden van het Italiaanse parlement vrijstelt van elke civielrechtelijke, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke aansprakelijkheid wegens een mening die zij hebben uitgedrukt of een stem die zij hebben uitgebracht in het kader van de uitoefening van hun taken, teneinde de parlementsleden te verzekeren, dat zij tijdens de uitoefening van hun mandaat in vrijheid beslissingen kunnen nemen en beoordelingen kunnen maken.
17
Hij herinnert er bovendien aan dat voor het genot van een dergelijke immuniteit in beginsel geen ‘prejudiciële voorlegging aan het Italiaanse parlement’ (pregiudizialità parlamentare) vereist is. Niettemin volgt uit de rechtspraak van de Corte costituzionale dat wanneer laatstgenoemde zich uitspreekt over deze immuniteit, deze beslissing bindend is voor de rechterlijke autoriteit waarvoor de procedure tegen de betrokken parlementariër is ingesteld. In het geval waarin dit parlement en deze autoriteit van mening verschillen, voorziet het systeem in de mogelijkheid het conflict voor te leggen aan de Corte costituzionale.
18
De verwijzende rechter merkt ten slotte op dat in het door de gemeenschapswetgever ingevoerde stelsel, dat afwijkt van dat waarin het Italiaanse recht voorziet, artikel 6 van het intern reglement bepaalt dat een verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten tot de voorzitter van het Parlement kan worden gericht hetzij door een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat, hetzij rechtstreeks door een lid van het Europees Parlement.
19
Gelet op deze opmerkingen heeft de Corte suprema di cassazione besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen, die in de twee hoofdgedingen gelijkluidend zijn geformuleerd:
- ‘1)
Ingeval het lid van het Europees Parlement geen actie onderneemt, dat wil zeggen geen gebruik maakt van de hem bij artikel 6, lid 2, van het [intern reglement] verleende bevoegdheid om de voorzitter rechtstreeks te verzoeken om verdediging van zijn immuniteiten en voorrechten, is dan de rechter bij wie het civiele geding aanhangig is, hoe dan ook verplicht de voorzitter om opheffing van de immuniteit te verzoeken, alvorens het geding voort te zetten en te beslissen?
Of
- 2)
kan de rechter bij wie het civiele geding aanhangig is, bij gebreke van de mededeling van het Europees Parlement dat het de immuniteiten en voorrechten van het parlementslid wil verdedigen, beslissen over het al dan niet bestaan van het prerogatief, gelet op alle omstandigheden van het concrete geval?’
20
Bij beschikking van de president van het Hof van 18 juni 2007 zijn de zaken C-200/07 en C-201/07 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest.
Ontvankelijkheid van de door het Parlement ingediende opmerkingen
21
Artikel 23, eerste en tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie voorziet in het recht van het Parlement om zijn opmerkingen in te dienen in prejudiciële procedures die handelingen betreffen die door laatstgenoemde en de Raad van de Europese Unie ‘gezamenlijk’ zijn aangenomen. Deze bepaling kent het Parlement dus niet uitdrukkelijk het recht toe om zijn opmerkingen in te dienen in zaken als die in het hoofdgeding, die betrekking hebben op het protocol en op het intern reglement.
22
Aangezien echter bovengenoemd artikel 23 het Parlement het recht toekent om schriftelijke opmerkingen in te dienen in zaken die betrekking hebben op de geldigheid of de uitlegging van een handeling waarvan het de medewetgever is, dient het Parlement a fortiori over dit recht te beschikken wanneer het gaat om een verzoek om een prejudiciële beslissing betreffende de uitlegging van een door het Parlement aangenomen handeling waarvan deze instelling de enige auteur is, zoals zijn interne reglement.
23
Hieruit volgt dat het recht van het Parlement om in de onderhavige procedure zijn opmerkingen in te dienen, moet worden erkend.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
24
Om te beginnen zij opgemerkt dat de parlementaire immuniteit van leden van het Europees Parlement, zoals deze in de artikelen 9 en 10 van het Protocol is vastgesteld, de twee vormen van bescherming omvat die doorgaans zijn verleend aan leden van de nationale parlementen van de lidstaten, te weten de immuniteit met betrekking tot de mening of de stem die zij in de uitoefening van het parlementaire ambt hebben uitgebracht, en de parlementaire onschendbaarheid, die in beginsel, de bescherming tegen gerechtelijke vervolging omvat.
25
Artikel 10 van het Protocol bepaalt dat tijdens de zittingsduur van het Parlement de leden hiervan op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, en op het grondgebied van elke andere lidstaat vrijstelling genieten van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook. In de laatste alinea van dit artikel wordt voorts bepaald dat het Parlement kan besluiten om de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.
26
Artikel 9 van het Protocol formuleert het beginsel van de immuniteit van de leden van het Europees Parlement met betrekking tot de mening en de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht. Aangezien dit artikel geen enkele verwijzing bevat naar nationale rechten, dient de draagwijdte van deze immuniteit uitsluitend op basis van het gemeenschapsrecht te worden vastgesteld (zie naar analogie arrest van 10 juli 1986, Wybot, 149/85, Jurispr. blz. 2391, punt 12).
27
Een dergelijke immuniteit, waarop Marra zich in de hoofdgedingen beroept, dient, aangezien zij strekt ter bescherming van de vrije meningsuiting en de onafhankelijkheid van leden van het Europees Parlement, te worden aangemerkt als een absolute immuniteit die in de weg staat aan elke juridische procedure met betrekking tot een mening of stem die in de uitoefening van het parlementaire ambt is uitgebracht.
28
Hierbij dient te worden gepreciseerd dat het Hof met de onderhavige verzoeken om een prejudiciële beslissing niet wordt verzocht om zich uit te spreken over de vraag of een handeling zoals die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, een in de uitoefening van het parlementaire ambt uitgebrachte mening in de zin van artikel 9 van het Protocol vormt, maar enkel om te verduidelijken hoe dit artikel door de nationale rechters en het Parlement moet worden toegepast.
29
Met zijn twee vragen wenst de verwijzende rechter namelijk in wezen te vernemen of, wanneer een lid van het Europees Parlement bij het Parlement geen verzoek indient om verdediging van zijn immuniteit, dan wel wanneer het besluit van het Parlement inzake deze immuniteit niet is meegedeeld aan de nationale gerechtelijke autoriteiten waarbij een vordering als die in de hoofdgedingen is ingesteld, deze autoriteiten verplicht zijn aan het Parlement om opheffing van de immuniteit van dit parlementslid te verzoeken, en het besluit van deze instelling af te wachten alvorens een uitspraak te doen over het bestaan van een dergelijke immuniteit.
30
De verwijzende rechter gaat ervan uit dat verzoeker zich, in de hoofdgedingen, ter verdediging van zijn immuniteit niet tot het Parlement heeft gericht en dat deze instelling dientengevolge in dit verband geen enkel besluit heeft genomen. Zoals echter blijkt uit de door het Parlement overgelegde stukken, heeft Marra wel een verzoek om verdediging van zijn immuniteit ingediend, en heeft het Parlement een resolutie aangenomen die aan de permanente vertegenwoordiging van de Italiaanse Republiek is gezonden. Vaststaat dat de feitenrechters en de Corte suprema di cassazione noch van het verzoek van Marra noch van bovengenoemde resolutie kennis hebben genomen.
31
In het licht daarvan, en om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven met het oog op de beslechting van de hoofdgedingen, dienen de prejudiciële vragen aldus te worden opgevat dat daarmee ten eerste wordt gevraagd of, wanneer de nationale rechter die dient te oordelen over een tegen een lid van het Europees Parlement ingestelde vordering tot schadevergoeding wegens de door hem verkondigde mening, geen enkele informatie heeft ontvangen over een verzoek van dit lid aan het Parlement om verdediging van zijn immuniteit, deze rechter zich, op basis van de omstandigheden van de onderhavige zaak, kan uitspreken over het bestaan van immuniteit in de zin van artikel 9 van het Protocol; ten tweede of, wanneer de nationale rechter op de hoogte is gebracht van het feit dat dit parlementslid een dergelijk verzoek bij het Parlement heeft ingediend, deze rechter het besluit van die instelling dient af te wachten alvorens de procedure tegen bedoeld parlementslid voort te zetten, en, ten derde of, wanneer de nationale rechter vaststelt dat deze immuniteit bestaat, hij met het oog op voortzetting van de gerechtelijke procedure om opheffing hiervan dient te verzoeken. Aangezien het antwoord op deze vragen is gebaseerd op dezelfde overwegingen, moeten zij gezamenlijk worden behandeld.
32
Om vast te stellen of de voorwaarden van de in artikel 9 van het Protocol voorziene absolute immuniteit zijn vervuld, is de nationale rechter niet verplicht om de vraag aan het Parlement voor te leggen. Het Protocol geeft het Parlement namelijk niet de bevoegdheid om te bepalen of, in het geval van gerechtelijke vervolging tegen een lid van het Europees Parlement wegens de door hem uitgebrachte mening of stem, de voorwaarden voor uitvoering van deze immuniteit zijn vervuld.
33
Een dergelijke beoordeling valt derhalve onder de exclusieve bevoegdheid van de met de toepassing van een dergelijke bepaling belaste nationale rechters, die enkel de consequenties uit deze immuniteit kunnen trekken, indien zij vaststellen dat de betrokken mening en stem in de uitoefening van het parlementaire ambt zijn uitgebracht.
34
Wanneer deze rechters bij de toepassing van artikel 9 van het Protocol twijfels hebben over de uitlegging ervan, kunnen zij, overeenkomstig artikel 234 EG, aan het Hof een vraag stellen inzake de uitlegging van dit artikel van het Protocol. Rechters in laatste aanleg zijn in dit geval verplicht zich tot het Hof te wenden.
35
Bovendien kan uit de artikelen 6 en 7 van het intern reglement, die interne regels bevatten inzake de procedure van opheffing van de parlementaire immuniteit, geen verplichting voor de nationale rechters worden afgeleid — zelfs niet impliciet — om de beslissing of de voorwaarden voor toekenning van een dergelijke immuniteit al dan niet vervuld zijn, voor te leggen aan het Parlement, alvorens zich uit te spreken over de mening en stem van leden van het Europees Parlement.
36
Artikel 6, lid 2, van het intern reglement stelt namelijk enkel regels vast inzake de procedure van opheffing van de in artikel 10 van het Protocol voorziene parlementaire immuniteit.
37
Bij artikel 6, lid 3, van ditzelfde reglement is een procedure ingevoerd ter verdediging van de immuniteit en de voorrechten, die kan worden ingeleid door het lid van het Europees Parlement. Deze procedure heeft ook betrekking op de immuniteit ten aanzien van de mening en de stem die zijn uitgebracht in de uitoefening van het parlementaire ambt. Artikel 7, lid 6, van dit reglement bepaalt namelijk dat het Parlement ‘aangeeft’ of een tegen een lid van het Europees Parlement ingestelde gerechtelijke procedure een beperking vormt van een mening die is uitgedrukt of een stem die is uitgebracht, en dat het ‘een voorstel op[stelt] om de betrokken autoriteit te verzoeken de nodige conclusies te trekken’.
38
Zoals het Parlement en de Commissie van de Europese Gemeenschappen hebben benadrukt, is het intern reglement een interne organisatiemaatregel, waarbij aan het Parlement geen bevoegdheden kunnen worden toegekend die niet uitdrukkelijk door een normatieve handeling, in casu het Protocol, zijn erkend.
39
Hieruit volgt dat zelfs indien het Parlement naar aanleiding van het verzoek, op basis van het intern reglement, van het lid van het Europees Parlement een besluit tot verdediging van de immuniteit neemt, dit besluit een advies vormt, dat geen bindende kracht heeft voor de nationale gerechtelijke autoriteiten.
40
Dat het recht van een lidstaat voorziet in een procedure ter verdediging van leden van het nationaal parlement, op basis waarvan dit parlement kan optreden indien de nationale rechter deze immuniteit niet erkent, houdt bovendien niet in dat diezelfde bevoegdheden ook aan het Europees Parlement zijn toegekend ten aanzien van de leden daarvan uit die staat, aangezien, zoals reeds is vastgesteld in punt 32 van het onderhavige arrest, artikel 9 van het Protocol niet uitdrukkelijk voorziet in een dergelijke bevoegdheid van het Parlement en geen verwijzing naar regels van nationaal recht bevat.
41
Volgens vaste rechtspraak is de verplichting tot loyale samenwerking tussen de Europese instellingen en de nationale autoriteiten, zoals neergelegd in artikel 10 EG en herhaald in artikel 19 van het Protocol, die zowel geldt voor de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten, handelend binnen het kader van hun bevoegdheden, als voor de communautaire instellingen, evenwel van bijzonder belang in de samenwerking met de gerechtelijke autoriteiten van een lidstaat, die tot taak hebben te waken over de toepassing en de eerbiediging van het gemeenschapsrecht in de nationale rechtsorde (zie met name beschikking van 13 juli 1990, Zwartveld e.a., C-2/88 IMM, Jurispr. blz. I-3365, punt 17, en arrest van 22 oktober 2002, Roquette Frères, C-94/00, Jurispr. blz. I-9011, punt 93).
42
Deze verplichting tot loyale samenwerking is van toepassing in het kader van een geschil zoals dat in de hoofdgedingen. Het Europees Parlement en de nationale gerechtelijke autoriteiten dienen derhalve samen te werken, teneinde elk conflict bij de uitlegging en toepassing van de bepalingen van het Protocol te voorkomen.
43
Wanneer derhalve voor een nationale rechter een procedure is ingeleid tegen een lid van het Europees Parlement, en aan deze rechter wordt meegedeeld dat een procedure is gestart ter verdediging van de immuniteit en voorrechten van dat parlementslid, zoals voorzien in artikel 6, lid 3, van het intern reglement, dient hij de gerechtelijke procedure te schorsen en het Parlement te verzoeken onverwijld zijn advies uit te brengen.
44
Wanneer de nationale rechter heeft vastgesteld dat de in artikel 9 van het Protocol neergelegde voorwaarden voor toekenning van absolute immuniteit zijn vervuld, dient deze immuniteit zowel door deze rechter als door het Parlement te worden geëerbiedigd. Hieruit volgt dat een dergelijke immuniteit niet kan worden opgeheven door het Parlement en dat deze rechter derhalve verplicht is om de tegen de betrokken Europese afgevaardigde ingestelde vordering af te wijzen.
45
Enerzijds kent artikel 9 van het Protocol namelijk niet een dergelijke bevoegdheid toe aan het Parlement. Anderzijds kan de opheffing van de immuniteit, aangezien dit artikel een bijzondere bepaling vormt die van toepassing is op elke gerechtelijke procedure waarin het parlementslid immuniteit geniet met betrekking tot de mening en de stem die zijn uitgebracht in de uitoefening van het parlementaire ambt, niet worden bewerkstelligd door toepassing van artikel 10, derde alinea, van het Protocol, dat de immuniteit betreft in gerechtelijke procedures aangaande andere handelingen dan die waarnaar voornoemd artikel 9 verwijst. Hieruit volgt dat enkel deze laatste immuniteit kan worden opgeheven teneinde de gerechtelijke procedure tegen een lid van het Europees Parlement voort te zetten.
46
Gelet op het voorgaande moet op de voorgelegde vragen worden geantwoord dat de communautaire regels inzake de immuniteit van de leden van het Parlement aldus moeten worden uitgelegd, dat in een beroep tot schadevergoeding dat tegen een lid van het Europees Parlement is ingesteld wegens de mening die hij heeft geuit,
- —
de nationale rechter die over een dergelijke vordering dient te oordelen, wanneer hij geen enkele informatie heeft ontvangen betreffende een verzoek van dat parlementslid aan het Parlement om verdediging van de in artikel 9 van het Protocol voorziene immuniteit, niet verplicht is om aan het Parlement te vragen of de voorwaarden hiervoor zijn vervuld;
- —
de nationale rechter, wanneer hij op de hoogte is gebracht van het feit dat dit parlementslid bij het Parlement een verzoek om verdediging van deze immuniteit, in de zin van artikel 6, lid 3, van het intern reglement, heeft ingediend, de gerechtelijke procedure dient te schorsen en het Parlement moet verzoeken onverwijld zijn advies uit te brengen;
- —
de nationale rechter, wanneer hij van oordeel is dat de genoemde afgevaardigde de in artikel 9 van het Protocol voorziene immuniteit geniet, verplicht is de tegen het betrokken lid van het Europees Parlement ingestelde vordering af te wijzen.
Kosten
47
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:
De communautaire regels inzake de immuniteit van de leden van het Europees Parlement moeten aldus worden uitgelegd, dat in een beroep tot schadevergoeding dat tegen een lid van het Europees Parlement is ingesteld wegens de mening die hij heeft geuit,
- —
de nationale rechter die over een dergelijke vordering dient te oordelen, wanneer hij geen informatie heeft ontvangen betreffende een verzoek van dat parlementslid aan het Europees Parlement om verdediging van de in artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van 8 april 1965 voorziene immuniteit, niet verplicht is om aan het Europees Parlement te vragen of de voorwaarden hiervoor zijn vervuld;
- —
de nationale rechter, wanneer hij op de hoogte is gebracht van het feit dat dit parlementslid bij het Europees Parlement een verzoek om verdediging van deze immuniteit, in de zin van artikel 6, lid 3, van het intern reglement van het Europees Parlement, heeft ingediend, de gerechtelijke procedure dient te schorsen en het Europees Parlement moet verzoeken onverwijld zijn advies uit te brengen;
- —
de nationale rechter, wanneer hij van oordeel is dat de Europese afgevaardigde de in artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen voorziene immuniteit geniet, verplicht is de tegen het betrokken lid van het Europees Parlement ingestelde vordering af te wijzen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑10‑2008