Procestaal: Deens.
HvJ EG, 22-11-2005, nr. C-384/02
ECLI:EU:C:2005:708
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
22-11-2005
- Magistraten
V. Skouris, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, J.-P. Puissochet, R. Schintgen, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues, R. Silva de puerta
- Zaaknummer
C-384/02
- LJN
AV2289
- Roepnaam
Real Danmark
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Materieel strafrecht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2005:708, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 22‑11‑2005
Uitspraak 22‑11‑2005
V. Skouris, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, J.-P. Puissochet, R. Schintgen, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues, R. Silva de puerta
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)
22 november 2005*
In zaak C-384/02,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Københavns Byret (Denemarken), bij beslissing van 14 augustus 2002, ingekomen bij het Hof op 25 oktober 2002, in de strafzaak tegen
Knud Grøngaard,
Allan Bang,
‘Richtlijn 89/592/EEG — Transacties van ingewijden — Mededeling van voorwetenschap aan derden — Verbod’
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),
samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, kamerpresidenten, J.-P. Puissochet, R. Schintgen, S. von Bahr (rapporteur), J. N. Cunha Rodrigues en R. Silva de Lapuerta, rechters,
advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,
griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 maart 2004,
gelet op de opmerkingen van:
- —
K. Grøngaard, vertegenwoordigd door L. Kjeldsen, advokat,
- —
A. Bang, vertegenwoordigd door J. Juul, advokat,
- —
de Deense regering, vertegenwoordigd door J. Bering Liisberg en vervolgens door J. Molde als gemachtigden,
- —
de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Kruse als gemachtigde,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door N. B. Rasmussen en G. Zavvos als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 mei 2004,
het navolgende Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592/EEG van de Raad van 13 november 1989 tot coördinatie van de voorschriften inzake transacties van ingewijden (PB L 334, blz. 30).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafzaak tegen K. Grøngaard en A. Bang wegens overtreding van de værdipapirhandelslov (wet op het effectenverkeer), waarmee richtlijn 89/592 in Deens recht is omgezet.
Het rechtskader
De gemeenschapsregeling
3
Artikel 1 van richtlijn 89/592 bepaalt:
‘In deze richtlijn wordt verstaan onder:
- 1.
voorwetenschap: niet openbaar gemaakte informatie die concreet is en die betrekking heeft op een of meer emittenten van effecten of op een of meer effecten en die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, aanwijsbare invloed zou kunnen hebben op de koers van dat effect of van die effecten.’
4
Artikel 2, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:
‘Elke lidstaat verbiedt personen die
- —
vanwege hun hoedanigheid als lid van de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen van de emittent,
- —
vanwege hun deelneming in het kapitaal van de emittent, of
- —
omdat zij toegang hebben tot deze informatie vanwege de uitoefening van hun werk, hun beroep of hun functie
1. over voorwetenschap beschikken, voor eigen rekening of voor rekening van derden, rechtstreeks of middellijk, effecten van de emittent of van de emittenten op wie deze voorwetenschap betrekking heeft, te verwerven of te vervreemden met gebruikmaking, welbewust, van deze voorwetenschap.’
5
Artikel 3 van deze richtlijn luidt als volgt:
‘Elke lidstaat verbiedt de aan de verbodsbepaling van artikel 2 onderworpen personen die over voorwetenschap beschikken:
- a)
deze voorwetenschap aan een derde mede te delen, tenzij dit gebeurt in het kader van de normale uitoefening van hun werk, beroep of functie;
- b)
op grond van deze voorwetenschap een derde aan te bevelen om effecten die voor verhandeling op zijn effectenmarkten als omschreven in artikel 1, punt 2, in fine, zijn toegelaten, te verwerven of te vervreemden of door een derde te doen verwerven of vervreemden.’
6
Artikel 4 van richtlijn 89/592 bepaalt:
‘Elke lidstaat past de in artikel 2 bedoelde verbodsbepaling ook toe op andere dan de in dat artikel bedoelde personen die, met kennis van zaken, beschikken over voorwetenschap, die rechtstreeks of middellijk alleen afkomstig kan zijn van een in artikel 2 bedoelde persoon.’
7
Artikel 6 van diezelfde richtlijn luidt als volgt:
‘Elke lidstaat kan strengere voorschriften dan die van deze richtlijn of aanvullende voorschriften vaststellen, mits deze van algemene toepassing zijn. In het bijzonder kan hij de draagwijdte van de in artikel 2 bedoelde verbodsbepaling uitbreiden en de in artikel 3 bedoelde verbodsbepalingen op de in artikel 4 bedoelde personen toepassen.’
De nationale regeling
8
Richtlijn 89/592 is in Deens recht omgezet door de §§ 34 tot en met 39 en 93 tot en met 96 van de værdipapirhandelslov.
9
§ 35, lid 1, van deze wet bepaalt:
‘Het is eenieder die beschikt over voorwetenschap die van belang kan zijn voor de betrokken transacties, verboden, effecten te kopen en te verkopen en tot de koop of verkoop aan te zetten.’
10
§ 36, lid 1, van dezelfde wet luidt als volgt:
‘Het is eenieder die beschikt over voorwetenschap, verboden deze wetenschap aan een derde mee te delen, tenzij dit gebeurt in het kader van de normale uitoefening van zijn werk, beroep of functie.’
11
Het in § 36, lid 1, geformuleerde verbod van mededeling geldt voor eenieder die beschikt over voorwetenschap, ongeacht of de betrokkene behoort tot de in artikel 2 van richtlijn 89/592 genoemde personen of anderszins aan die voorwetenschap is gekomen.
12
Volgens § 94, lid 1, sub 1, van de værdipapirhandelslov wordt overtreding van § 36, lid 1, van die wet bestraft met een geldboete of met een gevangenisstraf van maximaal 1 jaar en 6 maanden.
Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen
13
Bang is voorzitter van het Finansforbund, de vakbond voor werknemers in de financiële sector. Het Finansforbund telt ongeveer 50 000 leden.
14
Grøngaard was door de werknemers aangewezen lid van de raad van bestuur van de vennootschap RealDanmark, een grote beursgenoteerde financiële instelling met ongeveer 7 000 werknemers. Hij was tevens door het Finansforbund aangewezen als lid van het comité voor samenwerking binnen de groep RealDanmark (hierna: ‘comité voor samenwerking’). Dit laatste was opgericht op grond van een tussen het Finansforbund en RealDanmark gesloten overeenkomst. Grøngaard vertegenwoordigde de vakbond in dit comité. Ten slotte was Grøngaard voorzitter van de Kapitalkreds, een van de elf afdelingen van het Finansforbund, die met ongeveer 6 500 leden meer dan 90 % van de werknemers van RealDanmark groepeerde.
15
Na een buitengewone vergadering van de raad van bestuur van RealDanmark heeft Grøngaard op 23 augustus 2000 aan Bang informatie meegedeeld over het plan om onderhandelingen te beginnen met het oog op een fusie met de Danske Bank, een andere grote financiële instelling in Denemarken.
16
Tussen 28 augustus en 4 september 2000 heeft Bang overleg gepleegd met zijn twee vice-voorzitters, Madsen en Nielsen, alsook met Christensen, een van zijn medewerkers bij het secretariaat van het Finansforbund, en hun daarbij de inlichtingen verstrekt die hij van Grøngaard had gekregen. Op 31 augustus 2000 heeft Christensen voor ongeveer 48 000 EUR aandelen van RealDanmark gekocht.
17
Op 18 september 2000 heeft Grøngaard deelgenomen aan een vergadering van de raad van bestuur van RealDanmark, waarop de details van de fusie zijn besproken. Op 22 september 2000 heeft Grøngaard deelgenomen aan een buitengewone vergadering van het comité voor samenwerking, waarop de details van de fusie eveneens zijn besproken. Op 26 september 2000 heeft Grøngaard opnieuw contact genomen met Bang met het oog op de hulp die aan het personeel kon worden geboden bij het verwerken van de gevolgen van de fusie. Met name hebben zij gesproken over het tijdpad voor de fusie en over de koersstijging van de aandelen van RealDanmark, die naar verwachting tussen 60 en 70 % zou bedragen.
18
Op 27 en 28 september 2000 heeft Bang aan Larsen, het hoofd van het secretariaat van het Finansforbund, respectievelijk aan diens collega Christensen, informatie meegedeeld over met name de geplande datum van de aankondiging van de fusie en de verwachte koers. Op 29 september 2000 heeft Christensen nogmaals aandelen van RealDanmark gekocht, voor ongeveer 214 000 EUR.
19
Op 2 oktober 2000 is de fusie tussen RealDanmark en de Danske Bank bekendgemaakt en is de koers van de aandelen van RealDanmark met ongeveer 65 % gestegen. Op 2 en 3 oktober 2000 heeft Christensen zijn aandelen in RealDanmark met een totale winst van ongeveer 180 000 EUR verkocht. Hij is daarna veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf voor door § 35, lid 1, van de værdipapirhandelslov verboden handel met voorwetenschap.
20
Grøngaard en Bang worden voor het Københavns Byret strafrechtelijk vervolgd wegens door § 36, lid 1, van deze wet verboden mededeling van voorwetenschap.
21
Het Københavns Byret heeft de behandeling van bij hem aanhangige zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:
- ‘1)
Staat artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 eraan in de weg dat iemand voorwetenschap die hij heeft verkregen als door de werknemers aangewezen lid van de raad van bestuur van het bedrijf waarop de voorwetenschap betrekking heeft, meedeelt aan de voorzitter van de vakorganisatie waarbij de werknemers zijn aangesloten die de betrokkene als lid van de raad van bestuur hebben aangewezen?
- 2)
Staat artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 eraan in de weg dat iemand voorwetenschap die hij heeft verkregen als lid van het comité voor samenwerking binnen het concern, meedeelt aan de voorzitter van de vakorganisatie die de betrokkene als lid van dit comité heeft aangewezen?
- 3)
Staat artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 eraan in de weg dat de voorzitter van een vakorganisatie voorwetenschap die hij in de in de eerste vraag genoemde omstandigheden heeft verkregen, meedeelt aan, respectievelijk
- a)
zijn twee vice-voorzitters,
- b)
het administratieve hoofd van het secretariaat van de organisatie, en
- c)
zijn medewerkers binnen het secretariaat van de organisatie?
- 4)
Staat artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 eraan in de weg dat de voorzitter van een vakorganisatie voorwetenschap die hij in de in de tweede vraag genoemde omstandigheden heeft verkregen, meedeelt aan, respectievelijk
- a)
zijn twee vice-voorzitters,
- b)
het administratieve hoofd van het secretariaat van de organisatie, en
- c)
zijn medewerkers binnen het secretariaat van de organisatie?
- 5)
Is het voor het antwoord op de eerste vier vragen relevant dat de meegedeelde voorwetenschap
- a)
informatie over het aanknopen van onderhandelingen met het oog op de fusie tussen twee beursgenoteerde vennootschappen is,
- b)
informatie over de datum van een fusie tussen twee beursgenoteerde vennootschappen is,
- c)
informatie over de omvang van de te verwachten koersstijging van de aandelen van een beursgenoteerde vennootschap ten gevolge van de fusie van die vennootschap met een andere beursgenoteerde vennootschap is?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Opmerkingen vooraf
22
Richtlijn 89/592 verbiedt transacties van ingewijden teneinde het vertrouwen van de beleggers in de secundaire effectenmarkt te beschermen en aldus de goede werking van deze markt te verzekeren.
23
Aldus verbiedt artikel 2 van richtlijn 89/592 personen die met name vanwege hun hoedanigheid als lid van de bestuursorganen of vanwege de uitoefening van hun werk, hun beroep of hun functie beschikken over voorwetenschap, dat wil zeggen concrete informatie die niet openbaar is gemaakt en die aanwijsbare invloed zou kunnen hebben op de koers van een of meer effecten, van deze informatie gebruik te maken door deze effecten te verwerven of te vervreemden.
24
Ter beperking van het aantal personen die van een dergelijke informatie gebruik zouden kunnen maken door de effecten waarop deze informatie betrekking heeft, te verwerven of te vervreemden, voorziet artikel 3 van richtlijn 89/592 eveneens in een verbod voor de in artikel 2 van deze richtlijn genoemde personen om voorwetenschap aan derden mee te delen.
25
Dit verbod is evenwel niet absoluut.
26
Volgens artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 geldt het verbod om voorwetenschap mee te delen niet voor de mededeling die een persoon in het kader van de normale uitoefening van zijn werk, beroep of functie verricht.
27
Al kan deze regel, gelet op de gebruikte bewoordingen, betrekking hebben op zeer uiteenlopende situaties, dient hij, als uitzondering op een algemeen verbod en tegen de achtergrond van het nuttige effect van richtlijn 89/592, restrictief te worden uitgelegd.
28
Het strafrechtelijke karakter van de tegen Grøngaard en Bang ingeleide procedure, noch het beginsel van de legaliteit van straffen dat in een dergelijke procedure geldt, doet af aan de restrictieve uitlegging die aan artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 moet worden gegeven. Zoals de advocaat-generaal in punt 24 van zijn conclusie opmerkt, mag de uitlegging van de werkingssfeer van een richtlijn niet afhangen van het civiele, bestuurlijke of strafrechtelijke karakter van de procedure waarin deze richtlijn wordt aangevoerd.
29
Voorts dient de verwijzende rechter de eerbiediging van het rechtszekerheidsbeginsel te verzekeren, wanneer hij het ter uitvoering van een richtlijn vastgestelde nationale recht uitlegt tegen de achtergrond van de bewoordingen en het doel van de richtlijn (zie arrest van 12 december 1996, X, C-74/95 en C-129/95, Jurispr. blz. I-6609, punt 26).
30
Tevens zij eraan herinnerd dat de verplichting voor de nationale rechter om bij de uitlegging van de ter zake dienende voorschriften van zijn nationale recht te rade te gaan met de inhoud van de richtlijn, met name wordt begrensd wanneer een dergelijke uitlegging op basis van de richtlijn en ongeacht een ter uitvoering ervan vastgestelde wet bepalend of verzwarend kan zijn voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van degenen die in strijd met haar bepalingen handelen (zie met name arrest van 8 oktober 1987, Kolpinghuis Nijmegen, 80/86, Jurispr. blz. 3969, punt 13, en arrest X, reeds aangehaald, punt 24).
31
Met betrekking tot de draagwijdte van de in artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 vervatte uitzondering moet worden vastgesteld dat, doordat daarin wordt geëist dat de mededeling van de voorwetenschap in het kader van de normale uitoefening van het werk, beroep of functie wordt verricht, een dergelijke mededeling slechts gerechtvaardigd is indien er een nauwe band bestaat tussen deze mededeling en de uitoefening van het betrokken werk, beroep of functie.
32
De draagwijdte van deze voorwaarde dient te worden beoordeeld met inaanmerkingneming van de doelstellingen van richtlijn 89/592.
33
Volgens de tweede tot en met de vijfde overweging van de considerans van richtlijn 89/592 heeft deze richtlijn tot doel, het verzekeren van de goede werking van de secundaire effectenmarkt en het bewaren van het vertrouwen van de beleggers, dat onder meer berust op de omstandigheid dat zij op voet van gelijkheid verkeren en dat zij zullen worden beschermd tegen het ongeoorloofde gebruik van voorwetenschap.
34
Tegen de achtergrond van deze doelstellingen en gelet op het feit dat artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 een uitzondering vormt die restrictief moet worden uitgelegd, is de mededeling van dergelijke informatie slechts gerechtvaardigd indien zij strikt noodzakelijk is voor de uitoefening van het werk, beroep of functie en het evenredigheidsbeginsel eerbiedigt.
35
In geval van opeenvolgende mededelingen moet elke mededeling aan deze voorwaarden voldoen om onder de uitzondering van artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 te vallen.
36
Bij de beoordeling of het noodzakelijk is, de voorwetenschap mee te delen, dient voorts in aanmerking te worden genomen dat elke aanvullende mededeling het risico van een met richtlijn 89/592 strijdig gebruik van deze informatie verhoogt.
37
Bij de vaststelling of een mededeling in een bepaald geval is gerechtvaardigd, moet eveneens rekening worden gehouden met de gevoeligheid van de betrokken voorwetenschap.
38
Bijzondere voorzichtigheid is geboden bij de mededeling van voorwetenschap die kennelijk een aanwijsbare invloed zou kunnen hebben op de koers van de betrokken effecten. In deze context zij erop gewezen dat voorwetenschap betreffende een fusie tussen twee beursgenoteerde vennootschappen in de regel bijzonder gevoelig is.
39
Opgemerkt zij eveneens dat de uitzondering van artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 dient te worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bijzonderheden van het toepasselijke nationale recht.
40
Wat moet worden geacht deel uit te maken van het normale kader van de uitoefening van een werk, beroep of functie, is bij gebreke van harmonisatie op dit gebied immers grotendeels afhankelijk van de bepalingen die deze kwesties regelen in de verschillende nationale rechtsstelsels.
41
Ten slotte zij eraan herinnerd dat richtlijn 89/592 minimumeisen stelt met betrekking tot het verbod om voorwetenschap te gebruiken en mee te delen.
42
Volgens artikel 6 van richtlijn 89/592 kan elke lidstaat namelijk voorschriften van algemene toepassing vaststellen die strenger zijn dan die van deze richtlijn.
De eerste en de tweede vraag
43
Met zijn eerste twee vragen, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 eraan in de weg staat dat een persoon die voorwetenschap verkrijgt in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de werknemers in de raad van bestuur van een vennootschap of in zijn hoedanigheid van lid van het comité voor samenwerking van een groep van ondernemingen, die informatie meedeelt aan de voorzitter van de vakorganisatie van deze werknemers die de betrokkene als lid van het comité voor samenwerking heeft aangewezen.
44
Dienaangaande moet allereerst worden opgemerkt dat het statuut en de werking van de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen van kapitaalvennootschappen en het statuut en de rol van de werknemersvertegenwoordigers in deze organen grotendeels zijn geregeld in de rechtsorde van de lidstaten.
45
Hetzelfde geldt voor het statuut en de werking van het comité voor samenwerking.
46
Bijgevolg is het antwoord op de vraag of de mededeling van voorwetenschap door een dergelijke persoon aan de voorzitter van die vakorganisatie onder de normale uitoefening van diens functie valt, grotendeels afhankelijk van de bepalingen die deze functie in het betrokken nationale rechtsstelsel regelen.
47
Ook al is een dergelijke mededeling volgens het toepasselijke nationale recht toegestaan, om onder de uitzondering van artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 te vallen, moet zij ook zijn verricht onder de in de punten 22 tot en met 42 van het onderhavige arrest genoemde omstandigheden.
48
Gelet op een en ander moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 eraan in de weg staat dat een persoon die voorwetenschap verkrijgt in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de werknemers in de raad van bestuur van een vennootschap of in zijn hoedanigheid van lid van het comité voor samenwerking van een groep van ondernemingen, die informatie meedeelt aan de voorzitter van de vakorganisatie van deze werknemers die de betrokkene als lid van het comité voor samenwerking heeft aangewezen, behoudens:
- —
indien er een nauwe band bestaat tussen de mededeling en de uitoefening van zijn werk, beroep of functie, en
- —
indien deze mededeling strikt noodzakelijk is voor de uitoefening van dit werk, dit beroep of deze functie.
In het kader van zijn onderzoek moet de nationale rechter tegen de achtergrond van de toepasselijke nationale regels met name rekening houden:
- —
met het feit dat deze uitzondering op het verbod om voorwetenschap mee te delen, restrictief moet worden uitgelegd;
- —
met de omstandigheid dat elke aanvullende mededeling het risico van een met richtlijn 89/592 strijdig gebruik van deze informatie verhoogt, en
- —
met de gevoeligheid van de voorwetenschap.
De derde en de vierde vraag
49
Met zijn derde en vierde vraag, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen van het Hof te vernemen of, en onder welke voorwaarden, artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 de voorzitter van een vakorganisatie die onder de in de eerste en de tweede vraag genoemde omstandigheden voorwetenschap heeft verkregen, toestaat om deze informatie aan zijn medewerkers mee te delen.
50
In dit verband zij erop gewezen dat de activiteit van een vakorganisatie, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, alsook de rol van de voorzitter van deze organisatie, net als de bestuursorganen en het comité voor samenwerking die het onderwerp van de eerste twee vragen zijn, grotendeels onder het betrokken nationale rechtsstelsel vallen.
51
Hieruit volgt dat het antwoord op de vraag of de voorzitter van een dergelijke vakorganisatie in het kader van zijn functie voorwetenschap aan derden mag meedelen, grotendeels afhankelijk is van het toepasselijke nationale recht.
52
Er zij aan herinnerd dat, zoals in punt 47 van het onderhavige arrest is gepreciseerd, ook al is een dergelijke mededeling volgens het toepasselijke nationale recht toegestaan, zij, om onder de uitzondering van artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 te vallen, ook onder de in de punten 22 tot en met 42 van het onderhavige arrest genoemde omstandigheden moet zijn verricht.
53
In deze context dient eveneens eraan te worden herinnerd dat volgens de artikelen 2 en 3, sub a, van richtlijn 89/592, het verbod om voorwetenschap mee te delen niet alleen van toepassing is op de personen die vanwege hun hoedanigheid van lid van de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen of vanwege hun deelneming in het kapitaal van de emitterende vennootschap over dergelijke informatie beschikken, maar daarnaast ook op de personen die vanwege de uitoefening van hun werk, beroep of functie over dergelijke informatie beschikken.
54
Gelet op wat voorafgaat, moet op de derde en vierde vraag worden geantwoord dat artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 eraan in de weg staat dat de voorzitter van een vakorganisatie voorwetenschap meedeelt aan medewerkers zoals die welke in deze vragen worden genoemd, behoudens in de omstandigheden die in het antwoord op de eerste en de tweede vraag zijn genoemd. In het kader van zijn onderzoek moet de nationale rechter tegen de achtergrond van de toepasselijke nationale regels met name rekening houden met de factoren die eveneens in dit antwoord zijn genoemd.
De vijfde vraag
55
Gelet op de antwoorden op de eerste vier vragen, behoeft de vijfde vraag niet te worden beantwoord.
Kosten
56
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592/EEG van de Raad van 13 november 1989 tot coördinatie van de voorschriften inzake transacties van ingewijden staat eraan in de weg dat een persoon die voorwetenschap verkrijgt in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de werknemers in de raad van bestuur van een vennootschap of in zijn hoedanigheid van lid van het comité voor samenwerking van een groep van ondernemingen, die informatie meedeelt aan de voorzitter van de vakorganisatie van deze werknemers die de betrokkene als lid van het comité voor samenwerking heeft aangewezen, behoudens:
- —
indien er een nauwe band bestaat tussen de mededeling en de uitoefening van zijn werk, beroep of functie, en
- —
indien deze mededeling strikt noodzakelijk is voor de uitoefening van dit werk, dit beroep of deze functie.
In het kader van zijn onderzoek moet de nationale rechter tegen de achtergrond van de toepasselijke nationale regels met name rekening houden:
- —
met het feit dat deze uitzondering op het verbod om voorwetenschap mee te delen, restrictief moet worden uitgelegd;
- —
met de omstandigheid dat elke aanvullende mededeling het risico van een met richtlijn 89/592 strijdig gebruik van deze informatie verhoogt, en
- —
met de gevoeligheid van de voorwetenschap.
- 2)
Artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 staat eraan in de weg dat de voorzitter van een vakorganisatie voorwetenschap meedeelt aan medewerkers zoals die welke in de derde en de vierde vraag worden genoemd, behoudens in de omstandigheden die in het antwoord op de eerste en de tweede vraag zijn genoemd.
In het kader van zijn onderzoek moet de nationale rechter tegen de achtergrond van de toepasselijke nationale regels met name rekening houden met de factoren die eveneens in dit antwoord zijn genoemd.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑11‑2005