Procestaal: Nederlands.
HvJ EG, 08-11-2005, nr. C-443/03
ECLI:EU:C:2005:665
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
08-11-2005
- Magistraten
V. Skouris, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, J. Malenovský, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues, R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, E. Juhász, G. Arestis, A. Borg Barthet, M. Ilešič
- Zaaknummer
C-443/03
- Conclusie
C. Stix-Hackl
- LJN
AU5958
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2005:665, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 08‑11‑2005
ECLI:EU:C:2005:409, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 28‑06‑2005
Uitspraak 08‑11‑2005
V. Skouris, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, J. Malenovský, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues, R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, E. Juhász, G. Arestis, A. Borg Barthet, M. Ilešič
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)
8 november 2005*
In zaak C-443/03,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens de artikelen 68 EG en 234 EG, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 17 oktober 2003, ingekomen bij het Hof op 20 oktober 2003, in de procedure
Götz Leffler
tegen
Berlin Chemie AG,
‘Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken — Ontbreken van vertaling van stuk — Gevolgen’
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),
samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas (rapporteur) en J. Malenovský, kamerpresidenten, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues, R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, E. Juhász, G. Arestis, A. Borg Barthet en M. Ilešič, rechters,
advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 april 2005,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- —
G. Leffler, vertegenwoordigd door D. Rijpma en R. Bakels, advocaten,
- —
Berlin Chemie AG, vertegenwoordigd door A. Hagedorn, B. Gabriel en J. I. van Vlijmen, advocaten,
- —
de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster en C. M. Wissels als gemachtigden,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing als gemachtigde,
- —
de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A. Bodard-Hermant als gemachtigden,
- —
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes en M. Fernandes als gemachtigden,
- —
de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnä als gemachtigde,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A.-M. Rouchaud-Joët en R. Troosters als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 juni 2005,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 8 van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PB L 160, blz. 37; hierna: ‘verordening’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen G. Leffler, woonachtig in Nederland, en de vennootschap naar Duits recht Berlin Chemie AG (hierna: ‘Berlin Chemie’), teneinde de door deze vennootschap ten laste van Leffler gelegde beslagen te doen opheffen.
Toepasselijke bepalingen
3
De verordening heeft tot doel, de doelmatigheid en de snelheid van de gerechtelijke procedures te verbeteren door het beginsel van rechtstreekse verzending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken vast te leggen.
4
Vóór de inwerkingtreding van de verordening was het merendeel van de lidstaten gebonden door het Verdrag van 's‑Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken, dat een mechanisme voor administratieve samenwerking vaststelt waardoor de betekening of kennisgeving van een stuk kan plaatsvinden door tussenkomst van een centrale autoriteit. Voorts voorzag artikel IV van het protocol bij het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 304, blz. 1, en — gewijzigde tekst — blz. 77), het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1), het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1), en het Verdrag van 29 november 1996 betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (PB 1997, C 15, blz. 1; hierna: ‘Executieverdrag’), in de mogelijkheid, stukken rechtstreekser te betekenen. Artikel IV, tweede alinea, van dit protocol luidt als volgt:
‘Tenzij de staat van bestemming zich daartegen verzet bij een verklaring gedaan aan de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Gemeenschappen, kunnen deze stukken ook rechtstreeks door de deurwaarders van de staat waar de stukken zijn opgesteld, worden toegezonden aan de deurwaarders van de staat op het grondgebied waarvan degene voor wie het stuk bestemd is, zich bevindt. In dat geval zendt de deurwaarder van de staat van herkomst een afschrift van het stuk aan de deurwaarder […] die in de aangezochte staat bevoegd is het stuk uit te reiken aan degene voor wie het bestemd is. Deze uitreiking geschiedt volgens de door de wet van de aangezochte staat voorgeschreven formaliteiten. De daarvan opgemaakte verklaring wordt rechtstreeks aan de deurwaarder van de staat van herkomst toegezonden.’
5
De Raad van Ministers van Justitie van 29 en 30 oktober 1993 heeft een groep ‘Vereenvoudiging toezending van stukken’ opdracht gegeven een instrument uit te werken waarmee de procedures voor de toezending van stukken tussen de lidstaten kunnen worden vereenvoudigd en versneld. De betreffende werkzaamheden hebben geresulteerd in de vaststelling, op basis van artikel K.3 EU-Verdrag (de artikelen K-K.9 EU-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 29 EU-42 EU), van het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van de Europese Unie van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (hierna: ‘EU-betekeningsverdrag’). Dit verdrag is vastgesteld bij akte van de Raad van de Europese Unie van 26 mei 1997 (PB C 261, blz. 1; tekst van het EU-betekeningsverdrag, blz. 2; protocol betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het EU-betekeningsverdrag, blz. 17).
6
Het EU-betekeningsverdrag is niet in werking getreden. Voorzover de tekst ervan als voorbeeld heeft gediend voor de tekst van de verordening, is op het Toelichtend verslag bij dit verdrag (PB 1997, C 261, blz. 26) een beroep gedaan om de uitlegging van genoemde verordening te verduidelijken.
7
Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam heeft de Commissie op 26 mei 1999 een voorstel ingediend voor een richtlijn van de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PB C 247 E, blz. 11).
8
Toen dit document aan het Europees Parlement was overgelegd, heeft dit de voorkeur eraan gegeven dat het zou worden vastgesteld in de vorm van een verordening. Het Parlement heeft in zijn verslag (A5-0060/1999 def. van 11 november 1999) in dit verband het volgende opgemerkt:
‘De verordening biedt het voordeel van een snelle, duidelijke en homogene toepassing van de communautaire tekst die overeenkomt met het nagestreefde doel. Ook is dit soort instrument gekozen voor de ‘communautarisatie’ van de andere verdragen die thans behandeld worden.’
9
Punt 2 van de considerans van de verordening luidt als volgt:
‘Het is voor de goede werking van de interne markt nodig de verzending tussen de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, met het oog op betekening of kennisgeving ervan, te verbeteren en te versnellen.’
10
De punten 7 tot en met 10 van de considerans van de verordening luiden als volgt:
‘(7) De verzending kan met het oog op de snelheid ervan langs elke passende weg geschieden, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan inzake de leesbaarheid en de betrouwbaarheid van het ontvangen stuk. De zorgvuldigheid van de verzending vereist dat het te verzenden stuk vergezeld gaat van een formulier dat moet worden ingevuld in de taal van de plaats waar de betekening of kennisgeving geschiedt dan wel in een andere taal die door de aangezochte lidstaat wordt aanvaard.
(8) De mogelijkheid de betekening of kennisgeving van stukken te weigeren, moet tot buitengewone gevallen worden beperkt, teneinde de doeltreffendheid van de verordening te waarborgen.
(9) Het is met het oog op de snelheid van de verzending gerechtvaardigd dat de betekening of kennisgeving van een stuk binnen enkele dagen na ontvangst van het stuk geschiedt. Indien de betekening of de kennisgeving echter niet binnen een maand heeft kunnen plaatsvinden, dient de ontvangende instantie dit aan de verzendende instantie mee te delen. Het verstrijken van deze termijn moet niet impliceren dat de aanvraag aan de verzendende instantie wordt teruggezonden, wanneer het duidelijk is dat binnen een redelijke termijn aan deze aanvraag kan worden voldaan.
(10) Teneinde de belangen van de geadresseerde te beschermen, moet de betekening of kennisgeving worden verricht in de officiële taal of één van de officiële talen van de plaats waar zij moet geschieden of in een andere taal van de verzendende lidstaat die de geadresseerde begrijpt.’
11
Artikel 4, lid 1, van de verordening luidt als volgt:
‘De op grond van artikel 2 aangewezen instanties zenden elkaar de gerechtelijke stukken zo spoedig mogelijk rechtstreeks toe.’
12
Artikel 5 van de verordening bepaalt het volgende:
‘Vertaling van stukken
1. De aanvrager wordt door de verzendende instantie waaraan hij het stuk ter verzending overdraagt, in kennis gesteld van het feit dat degene voor wie het stuk is bestemd kan weigeren het stuk in ontvangst te nemen omdat het niet in een van de in artikel 8 bedoelde talen is gesteld.
2. De aanvrager draagt de eventuele kosten van vertaling vóór de verzending van het stuk, onverminderd een eventuele latere verwijzing in die kosten door de rechter of bevoegde autoriteit.’
13
Artikel 7 van de verordening luidt als volgt:
‘Betekening of kennisgeving van stukken
1. De ontvangende instantie zorgt voor de betekening of kennisgeving van het stuk, hetzij overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat, hetzij in de specifieke, door de verzendende instantie gewenste vorm, mits deze met het recht van die aangezochte lidstaat verenigbaar is.
2. Alle handelingen ter betekening of kennisgeving van het stuk worden zo spoedig mogelijk verricht. In ieder geval deelt de ontvangende instantie, indien de betekening of de kennisgeving niet binnen een maand na de datum van ontvangst heeft kunnen plaatsvinden, dit aan de verzendende instantie mee door middel van het certificaat in het modelformulier in de bijlage, dat volgens de in artikel 10, lid 2, opgenomen regels wordt ingevuld. De termijn wordt volgens het recht van de aangezochte lidstaat berekend.’
14
Artikel 8 van de verordening bepaalt het volgende:
‘Weigering van ontvangst van een stuk
De ontvangende instantie deelt degene voor wie het stuk is bestemd mee dat hij kan weigeren het stuk dat betekend of ter kennis moet worden gebracht, in ontvangst te nemen indien het in een andere dan een van de volgende talen is gesteld:
- a.
de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er verscheidene officiële talen in de aangezochte lidstaat zijn, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht;
- b.
een taal van de lidstaat van verzending die degene voor wie het stuk is bestemd, begrijpt.
2. Indien de ontvangende instantie ervan op de hoogte is gesteld dat de persoon voor wie het stuk is bestemd dit overeenkomstig lid 1 weigert in ontvangst te nemen, stelt zij de verzendende instantie daarvan onmiddellijk door middel van het in artikel 10 bedoelde certificaat in kennis en zendt zij de aanvraag alsmede de stukken waarvan de vertaling wordt gevraagd terug.’
15
Artikel 9 van de verordening luidt als volgt:
‘Datum van betekening of kennisgeving
1. Onverminderd artikel 8 is de datum van betekening of kennisgeving van artikel 7 de datum waarop betekening of kennisgeving overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat is geschied.
2. Wanneer in het kader van een in de lidstaat van herkomst in te leiden of hangende procedure de betekening of kennisgeving van een stuk binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking moet worden genomen, evenwel bepaald door het recht van deze lidstaat.
3. Indien daar geldige redenen voor zijn, mogen de lidstaten voor een overgangsperiode van vijf jaar afwijken van het bepaalde in de leden 1 en 2.
3. De lidstaten mogen die overgangsperiode om de vijf jaar verlengen om redenen in verband met hun rechtsstelsel. De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van de inhoud van de afwijking en van de omstandigheden van de zaak.’
16
Artikel 19 van de verordening bepaalt het volgende:
‘Niet-verschenen verweerder
Wanneer een stuk dat het geding inleidt of een daarmee gelijk te stellen stuk overeenkomstig de bepalingen van deze verordening ter betekening of kennisgeving naar een andere lidstaat moest worden gezonden en de verweerder niet is verschenen, houdt de rechter de beslissing aan totdat is gebleken dat:
- a.
hetzij van het stuk betekening of kennisgeving is gedaan met inachtneming van de in de wetgeving van de aangezochte lidstaat voorgeschreven vormen voor de betekening of kennisgeving van stukken die in dat land zijn opgemaakt en voor zich op het grondgebied van dat land bevindende personen bestemd zijn;
- b.
hetzij het stuk aan de verweerder in persoon of aan zijn woonplaats is afgegeven op een andere in deze verordening geregelde wijze,
1. en dat de betekening of kennisgeving, respectievelijk de afgifte, zo tijdig is geschied dat de verweerder gelegenheid heeft gehad verweer te voeren.
1. […]’
17
De verordening schrijft het gebruik van verschillende modelformulieren voor, die in bijlage zijn opgenomen. Een van deze, overeenkomstig artikel 10 van de verordening vastgestelde, formulieren draagt het opschrift ‘Certificaat van betekening of kennisgeving dan wel niet-betekening of niet-kennisgeving van stukken’. Onder punt 14 van dit formulier kan een vermelding worden aangebracht wanneer de geadresseerde heeft geweigerd het stuk in ontvangst te nemen wegens de gebruikte taal. Onder punt 15 van dit formulier staan verschillende redenen voor de niet-betekening of niet-kennisgeving van het stuk vermeld.
18
Artikel 26, leden 1 tot en met 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1), luidt als volgt:
‘1. Wanneer de verweerder met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat voor een gerecht van een andere lidstaat wordt opgeroepen en niet verschijnt, verklaart het gerecht zich ambtshalve onbevoegd indien zijn bevoegdheid niet berust op deze verordening.
2. Het gerecht is verplicht zijn uitspraak aan te houden zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan.
3. Artikel 19 van verordening (EG) nr. 1348/2000 […] is van toepassing in plaats van lid 2, indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, overeenkomstig deze verordening moest plaatsvinden.’
19
Voorts bepaalt artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001 dat een in een lidstaat gegeven beslissing niet wordt erkend in een andere lidstaat indien ‘het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was’.
Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen
20
Uit het verwijzingsarrest blijkt dat Leffler bij exploot van 21 juni 2001 Berlin Chemie in kort geding heeft gedagvaard voor de president van de Rechtbank te Arnhem teneinde de door deze vennootschap ten laste van hem gelegde beslagen te doen opheffen en deze te doen verbieden, opnieuw beslag te leggen. Berlin Chemie heeft de vordering bestreden en de president heeft bij vonnis van 13 juli 2001 de door Leffler gevraagde voorzieningen geweigerd.
21
Tegen dit vonnis heeft Leffler bij deurwaardersexploot van 27 juli 2001, uitgebracht aan het kantoor van de procureur van Berlin Chemie, beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Berlin Chemie werd daarbij opgeroepen tegen de rolzitting van dit gerecht van 7 augustus 2001.
22
Omdat de zaak niet ter rolle van het Gerechtshof was ingeschreven, heeft Leffler op 9 augustus 2001 een herstelexploot doen uitbrengen. Daarbij is Berlin Chemie opgeroepen tegen de rolzitting van 23 augustus 2001, maar op deze rolzitting is zij niet verschenen.
23
Het Gerechtshof heeft de beslissing op het verzoek van Leffler, tegen Berlin Chemie verstek te verlenen, aangehouden om Leffler in de gelegenheid te stellen deze vennootschap op te roepen overeenkomstig artikel 4, sub 7, (oud) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en overeenkomstig de verordening.
24
Bij deurwaardersexploot van 7 september 2001, betekend aan het parket van de procureur-generaal bij het Gerechtshof, is Berlin Chemie opgeroepen tegen de rolzitting van 9 oktober 2001. De vennootschap is op deze rolzitting echter niet verschenen.
25
Het Gerechtshof heeft de beslissing op het verzoek van Leffler om verstek te verlenen opnieuw aangehouden, ditmaal in afwachting van het verstrekken van gegevens waaruit zou blijken dat de betekening of kennisgeving voldeed aan artikel 19 van de verordening. Deze gegevens zijn verstrekt ter rolzitting van 4 december 2001.
26
Bij arrest van 18 december 2001 heeft het Gerechtshof het door Leffler tegen Berlin Chemie gevraagde verstek geweigerd en verstaan dat de instantie was geëindigd.
27
De volgende punten uit dit arrest, zoals door de verwijzende rechter weergegeven, zijn relevant:
- ‘3.1.
Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de betekening of kennisgeving van de dagvaarding aan Berlin Chemie heeft plaatsgevonden volgens de Duitse wetgeving, maar dat Berlin Chemie geweigerd heeft de stukken in ontvangst te nemen, omdat deze niet in de Duitse taal waren vertaald.
- 3.2.
De in Duitsland aangeboden dagvaarding is niet vertaald in de officiële taal van de aangezochte staat of in een taal die degene voor wie de dagvaarding bestemd is, begrijpt. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste van artikel 8 van de EU-betekeningsverordening. Hieraan moet het gevolg worden verbonden dat het gevraagde verstek moet worden geweigerd.’
28
Tegen het arrest van 18 december 2001 heeft Leffler beroep in cassatie ingesteld. Hij brengt naar voren dat het Gerechtshof in rechtsoverweging 3.2 van zijn arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens hem had dit gerecht verstek moeten verlenen, subsidiair een nieuwe rechtsdag moeten bepalen en moeten gelasten dat Berlin Chemie tegen die dag zou worden opgeroepen met herstel van eventuele fouten van het eerdere exploot.
29
De verwijzende rechter stelt vast dat artikel 8 van de verordening niet vermeldt welk rechtsgevolg moet worden verbonden aan een weigering een stuk in ontvangst te nemen. Hij merkt onder meer het volgende op:
‘[…] Aangenomen zou kunnen worden dat, nu de geadresseerde op goede gronden heeft geweigerd het stuk in ontvangst te nemen, het ervoor moet worden gehouden dat in het geheel geen betekening heeft plaatsgevonden. Denkbaar is echter ook dat moet worden aangenomen dat het is toegestaan om, na de weigering door de geadresseerde om het stuk in ontvangst te nemen, het gebrek te herstellen door alsnog een vertaling aan de geadresseerde te doen toekomen. In laatstgenoemd geval rijst vervolgens de vraag binnen welke termijn en op welke wijze de vertaling aan de geadresseerde ter kennis moet worden gebracht. Dient bij de toezending van de vertaling de door de verordening aangegeven weg voor kennisgeving en betekening van stukken te worden gevolgd of is de wijze van toezending vrij? Voorts is van belang of, wanneer de mogelijkheid van herstel wordt geboden, daarop het nationale procesrecht van toepassing is.’
30
De Hoge Raad heeft derhalve de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1.
Dient artikel 8, lid 1 van de verordening aldus te worden uitgelegd dat in geval van weigering van de geadresseerde om het stuk in ontvangst te nemen op de grond dat niet aan het taalvoorschrift van genoemde bepaling is voldaan, de mogelijkheid voor de verzender bestaat om het verzuim te herstellen?
- 2.
Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: moet aan de weigering om het stuk in ontvangst te nemen het rechtsgevolg verbonden worden dat de betekening in het geheel geen werking heeft?
- 3.
Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt:
- a.
Binnen welke termijn en op welke wijze dient de vertaling aan de geadresseerde ter kennis te worden gebracht?
Gelden voor het toezenden van de vertaling de eisen die de verordening stelt aan de betekening en kennisgeving van stukken of is de wijze van toezending vrij?
- b.
Is op de mogelijkheid om het verzuim te herstellen het nationale procesrecht van toepassing?’
De prejudiciële vragen
De eerste vraag
31
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 8, lid 1, van de verordening in die zin moet worden uitgelegd dat wanneer degene voor wie een stuk is bestemd, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, de verzender het verzuim met betrekking tot de vertaling kan herstellen.
Bij het Hof ingediende opmerkingen
32
De Duitse en de Finse regering zijn van mening dat de gevolgen van de weigering een stuk in ontvangst te nemen, naar nationaal recht moeten worden bepaald. Tot staving van deze stelling beroepen zij zich op het commentaar bij de artikelen 5 en 8 in het Toelichtend verslag bij het EU-betekeningsverdrag, de verwijzing door het Hof in het arrest van 3 juli 1990, Lancray (C-305/88, Jurispr. blz. I-2725, punt 29), naar het nationale recht ter beoordeling of gebreken in de betekening eventueel kunnen worden hersteld, alsmede de ontstaansgeschiedenis van de verordening, zoals beschreven door een auteur, waaruit zou blijken dat de delegaties van de lidstaten niet wilden dat de verordening met het nationale procesrecht zou interfereren. Afhankelijk van de in het toepasselijke nationale recht gekozen oplossing, kan het verzuim met betrekking tot de vertaling al dan niet worden hersteld.
33
Leffler, de Nederlandse, de Franse en de Portugese regering alsook, in haar mondelinge opmerkingen, de Commissie, brengen naar voren dat de gevolgen van de weigering een stuk in ontvangst te nemen, door middel van een autonome uitlegging van de verordening moeten worden bepaald en dat het op grond daarvan toegestaan moet zijn, het verzuim met betrekking tot de vertaling te herstellen. Zij beklemtonen de doelstelling van de verordening, die erin bestaat de procedures voor kennisgeving van stukken te bespoedigen en te vereenvoudigen, en betogen dat artikel 5, lid 1, van de verordening van zijn nuttig effect zou worden beroofd wanneer het niet mogelijk zou zijn het verzuim met betrekking tot de vertaling te herstellen, omdat in dat geval de betrokkenen geen enkel risico zullen nemen en alle documenten stelselmatig zullen laten vertalen. Zij merken voorts op dat de woorden ‘waarvan de vertaling wordt gevraagd’ in artikel 8, lid 2, van de verordening alleen maar een bestaansgrond hebben wanneer het mogelijk is het verzuim met betrekking tot de vertaling te herstellen, en dat uit bepaalde passages van het Toelichtend verslag bij het EU-betekeningsverdrag blijkt dat die mogelijkheid bestaat.
34
De Commissie brengt voorts een aantal elementen naar voren die rechtvaardigen dat het ontbreken van de vertaling niet wordt opgevat als een grond voor absolute nietigheid van de betekening. Met name wordt in de modelformulieren een onderscheid gemaakt tussen de vermelding ter zake van het ontbreken van een geldige kennisgeving (punt 15 van het overeenkomstig artikel 10 opgestelde formulier) en die betreffende de weigering van inontvangstneming wegens de gebruikte taal (punt 14 van hetzelfde formulier). Bovendien spreekt artikel 8, lid 2, van de verordening van het terugzenden van stukken waarvan de vertaling wordt gevraagd en niet van terugzending van alle stukken, wat het geval zou zijn indien de kennisgeving geen enkele werking had gehad. De Commissie beklemtoont dat geen enkele tekst voorziet in automatische nietigheid van een betekening in geval van een ontbrekende vertaling en dat een dergelijke nietigheid in strijd zou zijn met het legaliteitsbeginsel. Zij merkt tot slot op dat absolute nietigheid verder gaat dan nodig is om de belangen van de geadresseerde te vrijwaren en dat nietigheid ondenkbaar is indien het verzuim de belangen van de geadresseerde niet schaadt.
35
Berlin Chemie voert aan dat de vereenvoudiging van de kennisgevingen niet ten koste mag gaan van de rechtszekerheid of de rechten van de geadresseerde. Deze laatste moet in de gelegenheid zijn om snel te begrijpen in welke soort procedure hij verwikkeld is en om zijn verweer doeltreffend voor te bereiden. Berlin Chemie zet uiteen dat degene voor wie het stuk is bestemd, in geval van twijfel over de eventuele spoedeisendheid van de betrokken procedure voorzichtigheidshalve dit stuk zelf zal laten vertalen, ofschoon niet hij het risico en de kosten in verband met het ontbreken van de vertaling zou moeten dragen. Daarentegen is de verzender op de hoogte van de risico's die zijn verbonden aan het ontbreken van de vertaling en kan hij het noodzakelijke doen om deze te voorkomen. Tot slot zouden de procedures worden vertraagd indien het verzuim met betrekking tot de vertaling kon worden hersteld, met name ingeval de rechter eerst moet vaststellen of de weigering het niet-vertaalde stuk in ontvangst te nemen, gerechtvaardigd is. Dit zou tot bepaalde misbruiken aanleiding kunnen geven.
36
Leffler en de Nederlandse regering merken op dat artikel 19 van de verordening voldoende bescherming biedt aan de geadresseerde als verweerder in een geding. Evenals de Franse regering zijn zij van mening dat de rechter de bevoegdheid heeft om de termijnen aan te passen om rekening te kunnen houden met de belangen van de betrokken partijen en met name om de verweerder in staat te stellen zijn verweer voor te bereiden. De vertraging in de procedure die wordt veroorzaakt door de noodzaak het verzuim met betrekking tot de vertaling te herstellen, werkt volgens de Nederlandse regering hoofdzakelijk in het nadeel van de aanvrager en niet in het nadeel van de geadresseerde als verweerder.
Beantwoording door het Hof
37
Vastgesteld moet worden dat artikel 8 van de verordening niet bepaalt wat de rechtsgevolgen zijn van de weigering van de geadresseerde om een stuk in ontvangst te nemen op grond dat dit niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt.
38
De overige bepalingen van de verordening, het in de punten 2 en 6 tot en met 9 van de considerans van deze verordening weergegeven doel, de snelheid en doeltreffendheid van de verzending van stukken te waarborgen, alsmede het nuttig effect van de door de artikelen 5 en 8 van de verordening geboden mogelijkheid om het stuk niet in de officiële taal van de aangezochte lidstaat te laten vertalen, rechtvaardigen echter dat nietigheid is uitgesloten wanneer de geadresseerde heeft geweigerd het stuk in ontvangst te nemen op grond dat dit niet is gesteld in deze taal of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt en dat daarentegen de mogelijkheid bestaat het verzuim met betrekking tot de vertaling te herstellen.
39
Allereerst moet worden vastgesteld dat geen bepaling van de verordening voorschrijft dat de weigering van een stuk wegens niet-eerbiediging van genoemd artikel 8, de nietigheid van dit stuk met zich brengt. Integendeel, hoewel de verordening niet aangeeft wat de precieze gevolgen zijn van de weigering van een stuk, kan op zijn minst uit een aantal van haar bepalingen worden afgeleid dat het verzuim met betrekking tot de vertaling kan worden hersteld.
40
Zo betekent de formulering ‘stukken waarvan de vertaling wordt gevraagd’ in artikel 8, lid 2, van de verordening dat de geadresseerde een vertaling kan vragen en de verzender dus het verzuim met betrekking tot de vertaling kan herstellen door de gevraagde vertaling alsnog toe te zenden. Deze formulering verschilt immers van de woorden ‘toegezonden stukken’, die in artikel 6, leden 2 en 3, worden gebruikt ter aanduiding van alle door de verzendende instantie aan de ontvangende instantie toegezonden stukken en niet van slechts bepaalde van deze stukken.
41
Evenzo wordt in voorkomend geval op het overeenkomstig artikel 10 van de verordening in te vullen modelformulier waarop wordt verklaard dat de betekening of kennisgeving al dan niet heeft plaatsgevonden, de weigering van het stuk wegens de gebruikte taal niet vermeld als mogelijke reden waarom geen betekening of kennisgeving heeft plaatsgevonden, maar moet zulks apart worden vermeld. Dit wettigt de conclusie dat de weigering van het stuk niet als niet-kennisgeving of niet-betekening kan worden beschouwd.
42
Voor het overige zou, indien deze weigering nooit tot herstel kon leiden, zulks de rechten van de verzender zodanig aantasten dat deze nooit het risico zou nemen een niet-vertaald stuk te betekenen. Daardoor zou het nut van de verordening, meer in het bijzonder van de bepalingen inzake de vertaling van stukken, welke bijdragen tot het doel een snelle verzending te waarborgen, worden ondermijnd.
43
Tegen deze uitlegging kan niet met succes worden ingebracht dat de gevolgen van de weigering van een stuk moeten worden bepaald naar nationaal recht. Op de commentaren in het Toelichtend verslag bij het EU-betekeningsverdrag, de beslissing van het Hof in het arrest Lancray, reeds aangehaald, of de ontstaansgeschiedenis van de verordening kan in dit verband geen beroep worden gedaan.
44
Indien door nationaal recht zou worden bepaald, of al dan niet het beginsel geldt dat het verzuim met betrekking tot de vertaling kan worden hersteld, zou immers iedere eenvormige toepassing van de verordening onmogelijk worden omdat het niet is uitgesloten dat lidstaten dienaangaande uiteenlopende oplossingen voorschrijven.
45
Het doel van het Verdrag van Amsterdam, een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te scheppen waardoor aan de Gemeenschap een nieuwe dimensie wordt gegeven, en het overbrengen van het EU-Verdrag naar het EG-Verdrag van het mechanisme op grond waarvan maatregelen op het gebied van samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen kunnen worden getroffen, getuigen van de wil van de lidstaten om dergelijke maatregelen in de communautaire rechtsorde te verankeren en aldus het beginsel van hun autonome uitlegging vast te leggen.
46
Ook de omstandigheid dat de voorkeur is gegeven aan een verordening, terwijl de Commissie aanvankelijk een richtlijn had voorgesteld, toont het belang aan dat de communautaire wetgever hecht aan de rechtstreekse toepasselijkheid van de bepalingen van genoemde verordening en aan de eenvormige toepassing daarvan.
47
Bijgevolg kunnen de commentaren in het Toelichtend verslag bij het EU-betekeningsverdrag, dat vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam is vastgesteld, hoewel zij nuttig zijn, niet worden ingebracht tegen een autonome uitlegging van de verordening, op grond waarvan een uniform gevolg moet worden verbonden aan de weigering van een stuk op grond dat dit niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt. Tevens zij opgemerkt dat de rechtspraak van het Hof zoals die naar voren komt uit het reeds aangehaalde arrest Lancray, moet worden gezien in de context van de uitlegging van een rechtsinstrument van andere aard, waarmee, anders dan met de verordening, niet werd beoogd een systeem van intracommunautaire betekening en kennisgeving in te voeren.
48
Wat tot slot de conclusie betreft die de Duitse regering verbindt aan de door een auteur beschreven ontstaansgeschiedenis, volstaat de opmerking dat de vermoedelijke wil van de delegaties van de lidstaten geen neerslag heeft gekregen in de bepalingen van de verordening. Deze vermeende ontstaansgeschiedenis kan bijgevolg niet als argument worden aangevoerd tegen een autonome uitlegging van de verordening waarmee, met het oog op een uniforme toepassing in de Gemeenschap, het nuttig effect van de erin opgenomen bepalingen onder eerbiediging van haar doelstelling moet worden gewaarborgd.
49
Wanneer de verordening in die zin wordt uitgelegd dat, ingeval een stuk wordt geweigerd omdat het niet is gesteld in de officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een andere taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt, het uniforme gevolg van deze weigering is dat het verzuim met betrekking tot de vertaling kan worden hersteld, doet zulks niet af aan het belang van het nationale recht en de rol van de nationale rechter. Zoals uit vaste rechtspraak blijkt, is het bij gebreke van communautaire bepalingen immers een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om de procedureregels te geven voor rechtsvorderingen die worden ingediend om de bescherming te waarborgen van de rechten die de justitiabelen aan de rechtstreekse werking van het gemeenschapsrecht ontlenen (zie onder meer arrest van 16 december 1976, Rewe, 33/76, Jurispr. blz. 1989, punt 5).
50
Het Hof heeft echter aangegeven dat deze regels niet ongunstiger mogen zijn dan die welke gelden voor rechten die op de interne rechtsorde zijn gebaseerd (gelijkwaardigheidsbeginsel) en dat zij niet van dien aard mogen zijn dat zij de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie arrest Rewe, reeds aangehaald, punt 5, en arresten van 10 juli 1997, Palmisani, C-261/95, Jurispr. blz. I-4025, punt 27, en 15 september 1998, Edis, C-231/96, Jurispr. blz. I-4951, punt 34). Zoals de advocaat-generaal in de punten 38 en 64 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dient de nationale rechter op grond van het doeltreffendheidsbeginsel zijn nationale procedureregels slechts toe te passen voorzover zulks niet indruist tegen de bestaansgrond en het doel van de verordening.
51
Wanneer een verordening niet bepaalt wat de gevolgen van bepaalde feiten zijn, dient de nationale rechter bijgevolg in beginsel zijn nationale recht toe te passen, zij het dat daarbij de volle werking van het gemeenschapsrecht moet zijn gewaarborgd. Dit laatste kan hem ertoe brengen, zo nodig een nationale regel buiten toepassing te laten of een nationale regel die enkel met het oog op een zuiver nationale situatie is uitgewerkt, uit te leggen ten behoeve van de toepassing op de betrokken grensoverschrijdende situatie (zie in die zin onder meer arresten van 9 maart 1978, Simmenthal, 106/77, Jurispr. blz. 629, punt 16; 19 juni 1990, Factortame e.a., C-213/89, Jurispr. blz. I-2433, punt 19; 20 september 2001, Courage en Crehan, C-453/99, Jurispr. blz. I-6297, punt 25, en 17 september 2002, Muñoz en Superior Fruiticola, C-253/00, Jurispr. blz. I-7289, punt 28).
52
Ook is het de taak van de nationale rechter, ervoor te waken dat de rechten van de betrokken partijen worden beschermd. Met name moet een partij voor wie een stuk bestemd is over voldoende tijd kunnen beschikken om zijn verweer voor te bereiden, en dient een partij die een stuk heeft verzonden niet, bijvoorbeeld in een spoedprocedure waarin de verweerder verstek laat gaan, de negatieve gevolgen te ondervinden van een weigering een niet-vertaald stuk in ontvangst te nemen die louter dilatoir en kennelijk abusief is omdat kan worden bewezen dat degene voor wie dat stuk bestemd is, de taal begrijpt van de lidstaat van verzending waarin dit stuk is gesteld.
53
Derhalve dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 8, lid 1, van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat wanneer degene voor wie een stuk bestemd is, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, de verzender dit verzuim kan herstellen door de gevraagde vertaling toe te zenden.
De tweede vraag
54
De tweede vraag, die is gesteld voor het geval artikel 8 van de verordening in die zin wordt uitgelegd dat het verzuim met betrekking tot de vertaling niet kan worden hersteld, houdt in of weigering van het stuk tot gevolg heeft dat de betekening in het geheel geen werking heeft.
55
Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeft de tweede vraag geen beantwoording.
De derde vraag
56
Met de derde vraag, die is gesteld voor het geval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen binnen welke termijn en op welke wijze de vertaling aan de geadresseerde ter kennis dient te worden gebracht en of op de mogelijkheid om het verzuim met betrekking tot de vertaling te herstellen, het nationale procesrecht van toepassing is.
Bij het Hof ingediende opmerkingen
57
Met betrekking tot de termijn waarbinnen het verzuim met betrekking tot de vertaling kan worden hersteld, verwijzen de Nederlandse en de Portugese regering naar artikel 7, lid 2, van de verordening. Zij betogen dat de vertaling zo snel mogelijk moet worden toegezonden en dat een termijn van één maand redelijk kan worden geacht.
58
Wat het gevolg van de toezending van de vertaling voor de termijnen betreft, is de Nederlandse regering van mening dat, zelfs wanneer de geadresseerde dit terecht heeft geweigerd, de termijnreddende werking van artikel 9, leden 2 en 3, van de verordening in elk geval moet worden gehandhaafd. De Commissie merkt op dat de data van de betekening worden bepaald overeenkomstig genoemd artikel 9. Ten aanzien van de geadresseerde wordt alleen de betekening of kennisgeving van de vertaalde stukken in acht genomen, hetgeen de woorden ‘onverminderd artikel 8’ in artikel 9, lid 1, van deze verordening verklaart. Voor de aanvrager blijft de datum bepaald overeenkomstig artikel 9, lid 2.
59
De Franse regering herinnert eraan dat de rechter de procestermijnen moet kunnen aanpassen teneinde de geadresseerde in staat te stellen zijn verweer voor te bereiden.
60
Met betrekking tot de wijze van toezending van de vertaling betogen Leffler en de Franse en de Portugese regering, dat de vertaling overeenkomstig de in de verordening gestelde eisen ter kennis moet worden gebracht. De Nederlandse regering is daarentegen van mening dat de verzending vormvrij kan geschieden, maar acht het ter vermijding van misverstanden niet wenselijk dat de vertaling ook rechtstreeks door de verzendende instantie aan de geadresseerde ter kennis kan worden gebracht. Het verdient de voorkeur dit via de ontvangende instantie te doen.
61
Berlin Chemie merkt op dat, indien het Hof mocht oordelen dat de toezending van een vertaling mogelijk is, de gevolgen van deze mogelijkheid in overeenstemming met het doel van de verordening moeten worden geharmoniseerd teneinde de rechtszekerheid te waarborgen.
Beantwoording door het Hof
62
Ofschoon artikel 8 van de verordening niet nauwkeurig bepaalt welke regels moeten worden gevolgd wanneer een stuk is geweigerd op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die degene voor wie het stuk bestemd is, begrijpt, moet evenwel worden vastgesteld dat de nationale rechter aan de hand van de algemene beginselen van gemeenschapsrecht en de overige bepalingen van de verordening een aantal aanwijzingen kunnen worden verschaft teneinde de verordening een nuttig effect te verlenen.
63
Om redenen van rechtszekerheid moet de verordening aldus worden uitgelegd dat het verzuim met betrekking tot de vertaling, moet worden hersteld volgens de regels van deze verordening.
64
Wanneer de verzendende instantie wordt meegedeeld dat de geadresseerde heeft geweigerd het stuk in ontvangst te nemen omdat de vertaling ontbreekt, dient deze instantie dit verzuim, zoals kan worden afgeleid uit artikel 4, lid 1, van de verordening, eventueel na de aanvrager te hebben gehoord, te herstellen door zo spoedig mogelijk een vertaling toe te zenden. Zoals de Nederlandse en de Portugese regering hebben geopperd, kan een termijn van één maand nadat de verzendende instantie de informatie inzake de weigering heeft ontvangen redelijk worden geacht, maar de lengte van deze termijn kan door de nationale rechter aan de hand van de omstandigheden worden bepaald. Er moet immers rekening mee worden gehouden dat sommige teksten ongewoon lang kunnen zijn of moeten worden vertaald in een taal waarvoor maar weinig vertalers beschikbaar zijn.
65
Het gevolg van de toezending van een vertaling voor de datum van de betekening of de kennisgeving moet worden bepaald naar analogie van het in artikel 9, leden 1 en 2, van de verordening uitgewerkte systeem van de dubbele datum. Teneinde het nuttig effect van de verordening te waarborgen moet er immers voor worden gewaakt dat de rechten van de verschillende betrokken partijen zo goed mogelijk en evenwichtig worden beschermd.
66
De datum van een kennisgeving of betekening kan voor een aanvrager belangrijk zijn, bijvoorbeeld wanneer met het betekende stuk beroep wordt ingesteld waarvoor een dwingende termijn geldt of een verjaring moet worden gestuit. Voorts heeft, zoals in punt 38 van dit arrest is opgemerkt, de niet-eerbiediging van artikel 8, lid 1, van de verordening niet tot gevolg dat de betekening of de kennisgeving nietig is. Derhalve moet worden geoordeeld dat de aanvrager zich met betrekking tot de datum moet kunnen beroepen op de oorspronkelijke betekening of kennisgeving, voorzover hij het noodzakelijke heeft gedaan om het verzuim met betrekking tot de vertaling zo spoedig mogelijk te herstellen.
67
De datum van een betekening of kennisgeving kan echter ook van belang zijn voor de geadresseerde, met name omdat daarmee de termijn begint te lopen voor het instellen van beroep of het voeren van verweer. Voor een doeltreffende bescherming van de geadresseerde dient ten aanzien van hem uitsluitend de datum te gelden waarop hij niet alleen kennis heeft kunnen nemen van het betekende of ter kennis gebrachte stuk, maar dit ook heeft kunnen begrijpen, dat wil zeggen de datum waarop hij de vertaling heeft ontvangen.
68
De nationale rechter dient rekening te houden met de belangen van de betrokken partijen en deze te beschermen. Wanneer een stuk is geweigerd op grond dat dit niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt en de verweerder niet verschijnt, moet de nationale rechter derhalve — naar analogie van artikel 19, lid 1, sub a en b, van de verordening — zijn beslissing aanhouden totdat is gebleken dat het verzuim is hersteld door toezending van een vertaling en dat deze tijdig genoeg is geschied om de verweerder gelegenheid te bieden verweer te voeren. Een dergelijke verplichting vloeit ook voort uit het in artikel 26, lid 2, van verordening nr. 44/2001 neergelegde beginsel, terwijl overeenkomstig artikel 34, punt 2, van deze verordening een beslissing niet kan worden erkend zolang niet vaststaat dat deze voorwaarde in acht is genomen.
69
Voor de oplossing van problemen in verband met de wijze waarop het verzuim met betrekking tot de vertaling moet worden hersteld, die in de verordening, zoals uitgelegd door het Hof, niet worden behandeld, dient de nationale rechter, zoals opgemerkt in de punten 50 en 51 van dit arrest, zijn nationale procesrecht toe te passen, waarbij hij er wel voor dient te waken dat de volle werking van de verordening wordt gewaarborgd met inachtneming van het doel ervan.
70
Voor het overige zij eraan herinnerd dat wanneer zich bij de nationale rechter een vraag voordoet over de uitlegging van de verordening, hij onder de in artikel 68, lid 1, EG gestelde voorwaarden het Hof dienaangaande een vraag kan stellen.
71
Gelet op het voorgaande dient de derde vraag als volgt te worden beantwoord:
- —
artikel 8 van de verordening moet aldus worden uitgelegd dat wanneer degene voor wie een stuk bestemd is, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, dit verzuim kan worden hersteld door onverwijld overeenkomstig de in de verordening gestelde eisen de vertaling van het stuk toe te zenden;
- —
voor de oplossing van problemen in verband met de wijze waarop het verzuim met betrekking tot de vertaling moet worden hersteld, die in de verordening, zoals uitgelegd door het Hof, niet worden behandeld, dient de nationale rechter zijn nationale procesrecht toe te passen, waarbij hij er wel voor dient te waken dat de volle werking van deze verordening wordt gewaarborgd met inachtneming van het doel ervan.
Kosten
72
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer degene voor wie een stuk bestemd is, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, de verzender dit verzuim kan herstellen door de gevraagde vertaling toe te zenden.
- 2)
Artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 moet aldus worden uitgelegd dat wanneer degene voor wie een stuk bestemd is, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, dit verzuim kan worden hersteld door onverwijld overeenkomstig de in de verordening gestelde eisen de vertaling van het stuk toe te zenden.
Voor de oplossing van problemen in verband met de wijze waarop het verzuim met betrekking tot de vertaling moet worden hersteld, die in de verordening, zoals uitgelegd door het Hof, niet worden behandeld, dient de nationale rechter zijn nationale procesrecht toe te passen, waarbij hij er wel voor dient te waken dat de volle werking van deze verordening wordt gewaarborgd met inachtneming van het doel ervan.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑11‑2005
Conclusie 28‑06‑2005
C. Stix-Hackl
Partij(en)
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
C. STIX-HACKL
van 28 juni 200511.
Zaak C-443/03
Götz Leffler
tegen
Berlin Chemie AG
(Verzoek om een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad der Nederlanden)
‘Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken — Verordening (EG) nr. 1348/2000 — Recht om inontvangstneming van stuk te weigeren wegens ontbreken van vertaling — Rechtsgevolgen van rechtmatige uitoefening van dit recht’
I — Inleiding
1
In deze eerste rechtszaak met betrekking tot de uitlegging van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad2. (hierna: ‘verordening’) dient het Hof in wezen duidelijkheid te verschaffen over de rechtsgevolgen van het taalvoorschrift van deze verordening, en wel in het bijzonder voor het geval dat de ontvanger van het stuk dat moet worden betekend of ter kennis gebracht, gebruikmaakt van zijn recht op grond van artikel 8 van de verordening om inontvangstneming van het stuk te weigeren vanwege het ontbreken van de vertaling daarvan in de officiële taal van de aangezochte lidstaat. Vooropgesteld moet worden dat de prejudiciële procedure betrekking heeft op een op titel IV van het EG-Verdrag gebaseerde handeling en derhalve op een procedure krachtens artikel 68 EG juncto artikel 234 EG.
2
Teneinde de betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken te vereenvoudigen en te bespoedigen3., is in de verordening met name voorzien in een rechtstreekse procedure tussen zogenaamde verzendende en ontvangende instanties en is tevens een taalvoorschrift opgenomen dat recht moet doen aan de onderscheiden belangen van verzoeker en verweerder. Betekening of kennisgeving dient op grond van deze regeling — juist omwille van de vereenvoudiging en bespoediging van de procedure — ook mogelijk te zijn zonder vertaling van het stuk dat moet worden betekend of ter kennis gebracht; daartegenover heeft de ontvanger in bepaalde gevallen4. het recht om inontvangstneming van het stuk te weigeren wegens het ontbreken van de vertaling. Dit is het voorwerp van het ter discussie staande taalvoorschrift van artikel 8 van de verordening, waarbij het volgens de bewoordingen van deze bepaling openstaat wat de rechtsgevolgen zijn van de — rechtmatige — uitoefening van het recht, inontvangstneming te weigeren. De door de Hoge Raad der Nederlanden gestelde vragen hebben betrekking op deze rechtsgevolgen.
3
Met name is het de vraag, of de eerste betekening en kennisgeving, ondanks de uitoefening van het recht inontvangstneming te weigeren, rechtsgevolgen kan hebben, en zo ja, welke regels dan gelden voor het naderhand uitreiken van de ontbrekende vertaling. Het gaat hier kennelijk om een leemte in verordening nr. 1348/2000.5. De praktische betekenis van deze vragen, die bovendien samenhangen met het meer algemene probleem van het herstel van verzuimen bij grensoverschrijdende betekening en kennisgeving, is aanzienlijk.6.
II — Rechtskader
4
Artikel 5 van verordening nr. 1348/2000 bepaalt:
- ‘1.
De aanvrager wordt door de verzendende instantie waaraan hij het stuk ter verzending overdraagt, in kennis gesteld van het feit dat degene voor wie het stuk is bestemd kan weigeren het stuk in ontvangst te nemen omdat het niet in een van de in artikel 8 bedoelde talen is gesteld.
- 2.
De aanvrager draagt de eventuele kosten van vertaling vóór de verzending van het stuk, onverminderd een eventuele latere verwijzing in die kosten door de rechter of bevoegde autoriteit.’
5
Artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 bepaalt voorts onder het opschrift ‘Weigering van ontvangst van een stuk’ het volgende:
- ‘1.
De ontvangende instantie deelt degene voor wie het stuk is bestemd mee dat hij kan weigeren het stuk dat betekend of ter kennis moet worden gebracht, in ontvangst te nemen indien het in een andere dan een van de volgende talen is gesteld:
- a.
de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er verscheidene officiële talen in de aangezochte lidstaat zijn, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht;
- b.
een taal van de lidstaat van verzending die degene voor wie het stuk is bestemd, begrijpt.
- 2.
Indien de ontvangende instantie ervan op de hoogte is gesteld dat de persoon voor wie het stuk is bestemd dit overeenkomstig lid 1 weigert in ontvangst te nemen, stelt zij de verzendende instantie daarvan onmiddellijk door middel van het in artikel 10 bedoelde certificaat in kennis en zendt zij de aanvraag alsmede de stukken waarvan de vertaling wordt gevraagd terug.’
6
Artikel 9 van verordening nr. 1348/2000 luidt met betrekking tot de datum van betekening of kennisgeving als volgt:
- ‘1.
- 2.
Wanneer in het kader van een in de lidstaat van verzending in te leiden of hangende procedure de betekening of kennisgeving van een stuk binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking moet worden genomen, evenwel bepaald door het recht van deze lidstaat.
- 3.
- 4.
De lidstaten mogen die overgangsperiode om de vijf jaar verlengen om redenen in verband met hun rechtsstelsel. De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van de inhoud van de afwijking en van de omstandigheden van de zaak.’
7
Artikel 19 van verordening nr. 1348/2000 heeft betrekking op de niet-verschijning van de verweerder en bepaalt het volgende:
- ‘1.
Wanneer een stuk dat het geding inleidt of een daarmee gelijk te stellen stuk overeenkomstig de bepalingen van deze verordening ter betekening of kennisgeving naar een andere lidstaat moest worden gezonden en de verweerder niet is verschenen, houdt de rechter de beslissing aan totdat is gebleken dat:
- a.
hetzij van het stuk betekening of kennisgeving is gedaan met inachtneming van de in de wetgeving van de aangezochte lidstaat voorgeschreven vormen voor de betekening of kennisgeving van stukken die in dat land zijn opgemaakt en voor zich op het grondgebied van dat land bevindende personen bestemd zijn;
- b.
hetzij het stuk aan de verweerder in persoon of aan zijn woonplaats is afgegeven op een andere in deze verordening geregelde wijze,
en dat de betekening of kennisgeving, respectievelijk de afgifte, zo tijdig is geschied dat de verweerder gelegenheid heeft gehad verweer te voeren.’
III — Feiten en procesverloop
8
De onderhavige procedure vloeit voort uit een bij de Nederlandse rechter aanhangig geding tussen de in Nederland wonende Duitse verzoeker G. Leffler (hierna: ‘Leffler’) en de in Duitsland gevestigde vennootschap naar Duits recht Berlin Chemie AG (hierna: ‘Berlin Chemie’).
9
Leffler had op 21 juni 2001 in een procedure voor de rechtbank te Arnhem bij wege van voorlopige voorziening opheffing gevorderd van verschillende te zijnen aanzien gelegde beslagen.
10
Deze vordering werd op 13 juli 2001 afgewezen. Tegen dit vonnis heeft Leffler hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Berlin Chemie werd vervolgens opgeroepen tegen de rolzitting van het Gerechtshof van 7 augustus 2001.
11
Vanwege een procedurefout moest Berlin Chemie op 9 augustus 2001 opnieuw worden opgeroepen. Op de vastgestelde datum, 23 augustus 2001, is Berlin Chemie niet verschenen.
12
De beslissing op het verzoek van Leffler om verstek te verlenen, werd aangehouden omdat de dagvaarding niet voldeed aan de eisen van het Nederlandse wetboek van burgerlijke rechtsvordering en van de verordening.
13
Bij herstelexploot van 7 september 2001 werd Berlin Chemie opgeroepen tegen de rolzitting van het Gerechtshof van 9 oktober 2001. Ook op deze rolzitting is Berlin Chemie niet verschenen.
14
De beslissing over de verstekverlening werd opnieuw aangehouden in afwachting van het verstrekken van gegevens waaruit moest blijken dat ten aanzien van de betekening of kennisgeving was voldaan aan artikel 19 van de verordening. Die gegevens zijn verstrekt ter rolzitting van het Gerechtshof van 4 december 2001.
15
Bij arrest van 18 december 2001 werd de vordering afgewezen; inzonderheid werd het tegen Berlin Chemie gevraagde verstek geweigerd op grond dat niet was voldaan aan artikel 8 van de verordening.
16
Tegen dit arrest heeft Leffer bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld. Daar heeft hij aangevoerd dat het Gerechtshof zonder meer verstek had moeten verlenen, subsidiair een nieuwe rechtsdag had moeten bepalen en had moeten gelasten dat Berlin Chemie tegen die dag zou worden opgeroepen met herstel van eventuele fouten in het eerdere exploot.
17
Volgens de Hoge Raad blijkt noch uit artikel 8 noch uit enige andere bepaling van de verordening, welk rechtsgevolg dient te worden verbonden aan de in het eerste lid van artikel 8 bedoelde weigering door de persoon voor wie het stuk is bestemd, om dit in ontvangst te nemen. De verwijzende rechter concludeert daaruit dat dit in wezen op twee manieren kan worden uitgelegd, te weten in de eerste plaats in die zin dat het gebrek in de betekening of kennisgeving kan worden hersteld en in de tweede plaats in die zin, dat de betekening of kennisgeving moet worden geacht niet te hebben plaatsgevonden.
18
De Hoge Raad der Nederlanden verzoekt het Hof derhalve bij arrest van 17 oktober 2003, ingekomen bij het Hof op 20 oktober 2003, om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG over de volgende vragen:
- ‘1)
Dient artikel 8, lid 1, van de verordening aldus te worden uitgelegd dat in geval van weigering van de geadresseerde om het stuk in ontvangst te nemen op de grond dat niet aan het taalvoorschrift van genoemde bepaling is voldaan, de mogelijkheid voor de verzender bestaat om het verzuim te herstellen?
- 2)
Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: moet aan de weigering om het stuk in ontvangst te nemen het rechtsgevolg verbonden worden dat de betekening in het geheel geen werking heeft?
- 3)
Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt:
- a)
Binnen welke termijn en op welke wijze dient de vertaling aan de geadresseerde ter kennis te worden gebracht? Gelden voor het toezenden van de vertaling de eisen die de verordening stelt aan de betekening en kennisgeving van stukken of is de wijze van toezending vrij?
- b)
Is op de mogelijkheid om het verzuim te herstellen het nationale procesrecht van toepassing?’
IV — Juridische beoordeling
A — Algemene opmerkingen over verordening nr. 1348/2000
1. De doelstelling van de verordening
19
De verordening heeft vooral de verbetering en versnelling tot doel van de verzending tussen de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, met het oog op betekening of kennisgeving in een andere lidstaat.7. Deze verbeterde en versnelde verzending van stukken dient indirect de ‘goede werking van de interne markt’ te bevorderen.8.
20
Men dient zich er rekenschap van te geven dat de verzending en de betekening of kennisgeving van stukken zich bevindt in het spanningsveld tussen eerbiediging van het recht van toegang tot de rechter9., bescherming van de verweerder10. en proceseconomie.11. De realisering van bovengenoemde doelstellingen lijkt in zoverre problematisch, dat een versnelde verzending van stukken gepaard kan gaan met beperkingen van de rechten van de verdediging, bijvoorbeeld in het geval niet langer is gewaarborgd dat de verweerder — of dat nu is vanwege de taal, de tijd of anderszins — zijn verweer doeltreffend kan voorbereiden. De bescherming van de verweerder mag er op haar beurt niet toe leiden dat de verzoeker toegang tot zijn wettelijke rechter wordt ontzegd, bijvoorbeeld omdat de verweerder de betekening of kennisgeving kan verijdelen.
21
Daarbij spelen ook nog soevereiniteitsaspecten een rol, die onder andere nopen tot een beslissing over de mate waarin een staat bereid is af te zien van ‘formele’ wijzen van betekening of kennisgeving, ten gunste van bijvoorbeeld betekening of kennisgeving en betekening per post12., respectievelijk de mate waarin een staat bereid is een andere staat te assisteren bij de uitvoering van de betekening en kennisgeving van stukken.
22
Een goed functionerende kennisgevings- en betekeningsregeling in het rechtsverkeer tussen staten vereist derhalve dat deze tegenstrijdige belangen tegen elkaar worden afgewogen.
23
Deze afweging lijkt te meer noodzakelijk, nu het om rechtsbelangen gaat die worden beschermd door algemene beginselen van gemeenschapsrecht. Hier zij slechts eraan herinnerd dat een bepaling van afgeleid gemeenschapsrecht en dus ook de doelstelling daarvan, volgens vaste rechtspraak voorzover mogelijk in overeenstemming met het EG-Verdrag en de algemene beginselen van gemeenschapsrecht moet worden uitgelegd.13.
24
De algemene rechtsbeginselen omvatten met name de volgens vaste rechtspraak van het Hof te waarborgen fundamentele rechten.14. Daarbij wordt rekening gehouden met de constitutionele tradities welke de lidstaten gemeen hebben en met de aanwijzingen die te vinden zijn in de internationale rechtsinstrumenten inzake de bescherming van de rechten van de mens, waaraan de lidstaten hebben meegewerkt of waarbij zij zich hebben aangesloten. Daaronder valt onder meer het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: ‘EVRM’)15., zoals ook blijkt uit artikel 6, lid 2, EU.
25
Het Hof heeft uit dit door hem te eerbiedigen beschermingsbereik het beginsel van een eerlijk proces afgeleid16., dat weliswaar ook uitgaat van een snelle procedure, maar er in het bijzonder de nadruk op legt dat partijen in het geding over gelijke wapens moeten beschikken. Tegelijkertijd omvat het echter ook de in het EVRM neergelegde bescherming en daarmee de algemene rechtsbeginselen, het recht op toegang tot de wettelijke rechter (artikel 6, lid 1) en de rechten van de verdediging (artikel 6, lid 3). De bepalingen van de verordening moeten in het licht van deze beginselen worden uitgelegd, vooral omdat het om een procesrechtelijke verordening gaat, want het procesrecht heeft juist tot doel het evenwicht van de partijbelangen te waarborgen. De verordening moet daarom allereerst in het licht van dit belangenevenwicht worden beschouwd, hetgeen ook haar ontstaansgeschiedenis bevestigt.
2. Ontstaansgeschiedenis van de verordening
26
De bescherming van de binnenlandse verzoeker tegen een omslachtige internationale betekening of kennisgeving — met name door de figuur van de fictieve betekening of kennisgeving — stond in het internationale procesrecht op de voorgrond.17. Vóór de totstandkoming van speciale instrumenten, was op grond van de in het volkenrecht in ere gehouden staatssoevereiniteit betekening of kennisgeving in het internationale rechtsverkeer hooguit mogelijk langs diplomatieke weg.
27
Dit systeem werd aangevuld door volkenrechtelijke overeenkomsten, hetgeen nauwelijks verbazen kan, gelet op het feit dat deze thematiek en de staatssoevereiniteit in elkaars verlengde liggen. Die overeenkomsten riepen procedures voor internationale verzending en betekening of kennisgeving in het leven, maar schonken tegelijkertijd weinig aandacht aan de doelmatigheidsaspecten, niet in de laatste plaats omdat rekening moest worden gehouden met de staatssoevereiniteit.
28
Het Verdrag inzake betekening en kennisgeving van Den Haag van 1965 (hierna: ‘Haags Betekeningsverdrag’) vervulde — ook en vooral in het kader van de toenemende Europese regelgeving op het gebied van betekening en kennisgeving — een voorbeeldfunctie. Dit verdrag verbeterde in de eerste plaats het traditionele systeem van betekening en kennisgeving langs diplomatieke weg door de mogelijkheid te scheppen de betekening en kennisgeving via ambtenaren van de centrale overheid te doen plaatsvinden; in de tweede plaats werd in het Haags Betekeningsverdrag belang gehecht aan de bescherming van de verweerder en is met name in de artikelen 15 en volgende ervan vastgelegd dat een verstekvonnis alleen dan mag worden gewezen wanneer is vastgesteld dat het stuk dat moest worden betekend of ter kennis gebracht de verweerder daadwerkelijk heeft bereikt en dat deze over een voor het voeren van verweer toereikende termijn heeft beschikt.
29
In het Europese rechtsgebied was het weliswaar de taak van het Executieverdrag18. van 1968 om de proceduremededinging tussen de lidstaten te coördineren en het vrije verkeer van rechterlijke uitspraken te waarborgen, maar dit verdrag beperkte zich met betrekking tot de verzending van processtukken in artikel IV van het aanvullende protocol tot een verwijzing naar het pas kort daarvoor gesloten Haags Betekeningsverdrag.
30
Pas de vaststelling dat het vrije verkeer binnen de Gemeenschap van rechterlijke uitspraken spaak liep op de betekening en kennisgeving19., maakte het nemen van nieuwe politieke initiatieven mogelijk. In dit verband zij erop gewezen dat ook in het rechtsverkeer binnen de Gemeenschap de betekening of kennisgeving is onderworpen aan een dubbele rechterlijke controle: in de eerste plaats in de oorspronkelijke procedure met het oog op de mogelijkheid eventueel een verstekvonnis te wijzen wanneer een (buitenlandse) verweerder niet op het vastgestelde tijdstip verschijnt, maar ook daarna in de erkenningsprocedure, voorzover een in een andere staat gewezen verstekvonnis moet worden erkend.20. In beide procedures kan er discussie ontstaan over eventuele gebreken in de kennisgeving of betekening, met de bijbehorende vertragingen en de onzekerheden dan wel tegenstrijdigheden die daarmee gepaard gaan.
31
De Raad heeft bij de Akte van 26 mei 199721. het verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van de Europese Unie van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken vastgesteld en aanbevolen dat de lidstaten dit verdrag overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aannemen.
32
De verordening is in wezen gebaseerd op dit verdrag, dat nooit in werking is getreden omdat bij het Verdrag van Amsterdam door vergemeenschappelijking van die onderdelen van de zogenoemde derde peiler die de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken betreffen, in de artikelen 61 EG en 65 EG nieuwe bevoegdheidsregels werden opgenomen. Het verdrag raakte daardoor verouderd. De bepalingen werden echter nagenoeg letterlijk overgenomen22., zodat de verordening moet worden uitgelegd in het licht van het verdrag en het toelichtend verslag.23.
33
Het taalvoorschrift van artikel 8, lid 1, van het EU-Betekeningsverdrag komt overeen met artikel 8, lid 1, van de verordening. Met het oog op de nagestreefde bespoediging van de verzending van stukken wordt daar — niet in de laatste plaats om de kosten van vertaling te besparen24.— betekening en kennisgeving toegestaan in een andere taal dan de officiële taal van de aangezochte staat, en wel in de taal van de staat van verzending, voorzover de geadresseerde deze taal kent. De reikwijdte van dit taalvoorschrift vormde bij de onderhandelingen kennelijk een punt van discussie: enerzijds stelde onder meer Frankrijk zich op het standpunt, dat bepalingen ter zake van betekening en kennisgeving vergaand moesten worden geharmoniseerd, terwijl andere staten, zoals de Bondsrepubliek Duitsland, een nationale oplossing voorstonden. Uiteindelijk werd men het eens over een tussenoplossing.25.
B — Beantwoording van de prejudiciële vragen
1. Inleidende opmerkingen over de wijze van onderzoek
34
De verzending van gerechtelijke stukken tussen lidstaten gaat in de meeste gevallen met taalproblemen gepaard. Een doeltreffend verweer — en daarmee uiteindelijk de eerbiediging van de rechten van de verdediging en van het recht om door de rechter te worden gehoord — vooronderstelt dat van het betreffende stuk kennis kan worden genomen, waartoe een vertaling nodig kan zijn.
35
De verzending en de betekening of kennisgeving van gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken in het rechtsverkeer binnen de Gemeenschap overeenkomstig de procedure van de artikelen 4 en volgende van de verordening roepen niet alleen praktische vragen op vanwege de noodzakelijke samenwerking tussen instanties van verschillende lidstaten, maar ook in verband met taalbarrières die moeten worden overwonnen. Daarbij komen nog juridische vragen, die vooral ook wegens het gebrek aan harmonisering kunnen worden opgeworpen.
36
Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000, dat het Hof wordt verzocht uit te leggen, voorziet in een taalvoorschrift dat in zoverre een vereenvoudiging inhoudt, dat het geen systematische vertaling van het te verzenden stuk vereist. Tegenover dit voordeel voor de afzender staat het recht van de geadresseerde om het stuk te weigeren, zodat er van gelijke wapens sprake is. In zoverre echter rechtmatig26. gebruik wordt gemaakt van dit recht om ontvangst te weigeren, staat vast dat de verordening de rechtsgevolgen van de uitoefening van dit recht niet noemt.27.
37
Voorzover de verwijzende rechter in de eerste prejudiciële vraag in wezen vraagt of herstel — kennelijk opgevat als het achteraf uitreiken van de in eerste instantie ontbrekende vertaling van het stuk dat moet worden betekend of ter kennis gebracht — mogelijk is, doet zich eerst de vraag voor of een dergelijke herstelmogelijkheid door het gemeenschapsrecht of door het nationale recht wordt beheerst.
38
Wanneer het nationale recht van toepassing is en herstel niet toestaat, dan moet vervolgens worden nagegaan of de procesautonomie van de betreffende staat hier niet moet worden begrensd door het communautaire doeltreffendheidsbeginsel.
39
Wanneer echter herstel in bovenvermelde zin — op grond van het nationale recht of het gemeenschapsrecht — mogelijk is, moet worden bezien op welke wijze het gebrek moet worden hersteld. Met name is het de vraag, welke gevolgen een dergelijk herstel zou hebben voor eventueel in acht te nemen procestermijnen.
2. De vraag naar de rechtsgevolgen van een rechtmatige weigering van inontvangstneming
a) Argumenten van partijen
40
Leffler is van mening dat voor de uitlegging van artikel 8, lid 1, van de verordening met name het Haags Betekeningsverdrag28. niet relevant is. Veeleer moet worden gekeken naar het EU-Betekeningsverdrag29. en het toelichtend verslag daarbij. Leffler brengt in herinnering dat de geadresseerde ook volgens het EU-Betekeningsverdrag het recht heeft inontvangstneming te weigeren. Wat de rechtsgevolgen van de uitoefening van dit recht zijn, blijkt echter niet uit de bewoordingen van het EU-Betekeningsverdrag. Uit het toelichtend verslag bij het EU-Betekeningsverdrag blijkt dat deze rechtsgevolgen door het nationale recht worden bepaald. Voorzover derhalve het nationale recht in een herstelmogelijkheid voorziet, staat artikel 8, lid 1, van de verordening aan een dergelijke herstelmogelijkheid niet in de weg, mits de eventuele termijnen van artikel 19 van de verordening in acht worden genomen.
41
Voor het geval het Hof zou kiezen voor een autonome uitlegging van artikel 8, lid 1, van de verordening, voert Leffler aan dat de verordening de geadresseerde alleen dient te beschermen tegen de betekening of kennisgeving van een voor hem onbegrijpelijk document dat rechtsgevolgen voor hem heeft. Daarentegen mag niet de gehele procedure worden verlamd. Indien een betekening of kennisgeving op grond van de gebruikte taal helemaal geen werking had, zou zulks verder gaan dan voor de bescherming van de verweerder noodzakelijk is.
42
Fouten die niet bij de verzoeker liggen, maar bijvoorbeeld bij de vertalers of het gerecht, kunnen niet tot verwerking van het recht van de verzoeker leiden. Anders zouden met name termijnen verstrijken aan de kant van de afzender, wat vooral niet kan worden gerechtvaardigd wanneer de fout niet aan hem kan worden toegeschreven. De door artikel 19 van de verordening geboden bescherming van de verweerder is in dit verband toereikend.
43
Berlin Chemie voert daarentegen aan dat uit de artikelen 7, 8 en 9 van de verordening volgt dat een betekening of kennisgeving die een gebrek vertoont wegens de gebruikte taal, geen werking heeft. De daar gebruikte zinsneden ‘[a]lle handelingen ter betekening’ en ‘[w]eigering van ontvangst van een stuk’ pleiten ervoor dat een dergelijke betekening of kennisgeving geen werking heeft.
44
Berlin Chemie beroept zich voorts op artikel 6 EVRM, volgens hetwelk gerechtelijke stukken die de verweerder niet kan begrijpen geen rechtsgevolgen kunnen hebben. Een stuk dat geen rechtsgevolgen teweegbrengt, is niet ‘herstelbaar’, maar heeft geen werking, zodat er een nieuwe kennisgeving of betekening nodig is om rechtsgevolgen teweeg te brengen. Subsidiair brengt Berlin Chemie naar voren dat de verzoeker in ieder geval niet meer dan éénmaal de gelegenheid mag krijgen om eventuele verzuimen te herstellen, met name wanneer hij zonder rechtsbijstand heeft gehandeld.
45
De Commissie brengt naar voren dat de verordening in het licht van het EU-Betekeningsverdrag moet worden uitgelegd30., aangezien de grondgedachten van het EU-Betekeningsverdrag in de verordening zijn terug te vinden. Ook moet rekening worden gehouden met de institutionele ontwikkelingen die zich na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam hebben voorgedaan en met de stapsgewijze totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.
46
Uit de considerans van de verordening blijkt dat de gerechtvaardigde belangen van alle betrokken partijen in acht moeten worden genomen en dat tegelijkertijd moet worden gestreefd naar een onbelemmerd verloop van de gerechtelijke procedure. De verordening legt bijzondere klemtoon op de doelmatigheid en de snelheid van de procedure.
47
De Commissie wijst erop dat het taalvoorschrift van artikel 8, lid 1, van de verordening van een objectiverende benadering uitgaat31., zodat een weigering van inontvangstneming niet steeds kan worden gerechtvaardigd op grond van dwingende eisen ter zake van de bescherming van de verweerder.
48
De Commissie beklemtoont ook dat er in geval van niet-inachtneming van het taalvoorschrift geen verplichting bestaat om inontvangstneming te weigeren. Uit de bewoordingen van de verordening — met name artikel 8, lid 1, daarvan32.— blijkt niet dat de werking van een betekening of kennisgeving van de inachtneming van het taalvoorschrift afhangt.
49
Uit het bestaan van het recht om ontvangst te weigeren krachtens artikel 8, lid 1, van de verordening kunnen dus in eerste instantie geen conclusies worden getrokken met betrekking tot de werking van de kennisgeving of betekening. Dat de gevolgen van een weigering van inontvangstneming niet zijn geregeld, leidt er naar de mening van de Commissie niet noodzakelijkerwijze toe dat het nationale recht in dit verband van toepassing is, hoewel moet worden toegegeven dat hiervoor enige aanknopingspunten te vinden zijn in de stukken die ter voorbereiding van de verordening hebben gediend.
50
De Commissie is van mening dat toepassing van nationale bepalingen in dit verband ertoe zal leiden dat de rechtsgevolgen per lidstaat verschillen, met als gevolg rechtsonzekerheid.
51
De Commissie stelt daarom een autonome uitlegging van de rechtsgevolgen van een weigering van inontvangstneming voor, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat de relevante aangrijpingspunten in de verordening zelf een beperkte draagwijdte hebben.
52
De Commissie overweegt om te beginnen, de kennisgeving of betekening ieder rechtsgevolg te ontzeggen, wat naar haar mening echter de verweerder — in strijd met het door de verordening nagestreefde evenwicht — disproportioneel zou bevoordelen. Ook het ontbreken van een passende, eenduidige rechtsgrondslag pleit tegen het ontbreken van iedere werking. Ten slotte zou de verzoeker hierdoor eventueel van zijn fundamentele recht van toegang tot de door de wet toegewezen rechter worden beroofd.
53
Het is daarom volgens de Commissie in overeenstemming met het doel van de verordening — een goed verloop van de gerechtelijke procedure te bevorderen — wanneer de verzoeker de mogelijkheid wordt geboden, het gebrek te ‘herstellen’ door alsnog de ontbrekende vertaling over te leggen. Hiervoor spreken ook de bewoordingen en het nuttig effect van artikel 8, lid 2, volgens hetwelk ‘de aanvraag alsmede de stukken waarvan de vertaling wordt gevraagd terug [moeten worden gezonden]’.
54
De Duitse regering baseert zich op het standpunt, dat de wetgever in de verordening de rechtsgevolgen van het taalvoorschrift van artikel 8, lid 1, bewust niet heeft willen regelen. Dit concludeert zij uit de ontstaansgeschiedenis van de voorafgaande regeling in het EU-Betekeningsverdrag. Derhalve dienen, mede gelet op het arrest Lancray33., de rechtsgevolgen en dus ook de mogelijkheid van herstel te worden beoordeeld op grond van nationaal recht.
55
De Finse regering sluit zich in wezen aan bij de argumenten van de Bondsrepubliek Duitsland. Naar haar mening blijkt vooral uit de overwegingen van het EU-Betekeningsverdrag dat met betrekking tot de rechtsgevolgen in beginsel op het recht van de lidstaten moet worden teruggegrepen.
56
De Nederlandse regering beroept zich op artikel 8, lid 2, van de verordening, waarin wordt bepaald dat alleen de te vertalen stukken moeten worden teruggezonden, en leidt daaruit af dat met betrekking tot de overige stukken, die niet worden teruggezonden, sprake kan zijn van herstel ingeval de verzending in overeenstemming met de verordening geschiedt. De mogelijkheid van herstel blijkt ook uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 8, lid 1, van de verordening, want uit het toelichtend verslag bij het in zoverre vergelijkbare artikel 8 van het EU-Betekeningsverdrag volgt dat een gebrek wegens de gebruikte taal binnen een redelijke termijn kan worden hersteld.
57
De Portugese regering gaat van een vergelijkbare uitlegging van artikel 8, lid 2, van de verordening uit en beklemtoont bovendien dat eventuele moeilijkheden in verband met de betekening of kennisgeving van stukken in een sfeer van loyale samenwerking tussen de partijen moeten worden opgelost.
58
De beschouwingen van de Franse regering gaan er daarentegen van uit dat de bescherming van de geadresseerde in de verordening op de voorgrond staat; dit blijkt vooral uit de tiende overweging van de considerans.34. Gelet op het doel van de verordening komt de Franse regering echter tot de slotsom dat artikel 8, lid 1, van de verordening ten behoeve van een juist belangenevenwicht vereist, dat het nationale recht de mogelijkheid biedt, een aan de gebruikte taal klevend gebrek te herstellen.
b) Juridische beoordeling
59
Zoals reeds is opgemerkt35. moet eerst worden onderzocht, of wegens het ontbreken in artikel 8, lid 1, van de verordening van een regeling van de rechtsgevolgen op nationale bepalingen moet respectievelijk mag worden teruggegrepen. Vervolgens moet worden nagegaan, welke richtsnoeren eventueel uit het gemeenschapsrecht voortvloeien met betrekking tot de betrokken rechtsgevolgen.
i) De toepasselijke rechtsorde
60
De vraag of de rechtsgevolgen van een rechtmatige uitoefening van het recht om inontvangstneming te weigeren krachtens artikel 8, lid 1, van de verordening, door het nationale recht worden beheerst enkel op grond dat de verordening geen uitdrukkelijke regeling van die rechtsgevolgen geeft, verdient in meerdere opzichten bespreking.
61
Juist de ontstaansgeschiedenis van de verordening laat zien dat nationale rechtsordes kwesties van internationale betekening en kennisgeving vaak niet hebben kunnen oplossen waar het de doelmatige afwikkeling van de procedure betreft of de toereikende bescherming van de gerechtvaardigde belangen van de verzoeker enerzijds en de verweerder anderzijds. Ook volkenrechtelijke instrumenten zijn ontoereikend gebleken, zodat een initiatief op gemeenschapsniveau noodzakelijk werd. Verordening nr. 1348/2000 stelt derhalve een specifiek werktuig ter beschikking in de vorm van de decentrale procedure op grond van haar artikelen 2 en volgende, dat enkel — ondanks en juist met het oog op eventuele leemtes in de regeling — vatbaar is voor autonome toepassing. Mijns inziens is er een onmiskenbare regelingssamenhang tussen de erkenning van een recht — in casu het recht om inontvangstneming te weigeren — en de rechtsgevolgen van de uitoefening van dit recht.
62
Deze noodzaak van een autonome uitlegging van specifieke instrumenten van het gemeenschapsrecht kan ook worden gebaseerd op de doelstellingen van de betreffende regeling.36. Doel van de verordening is het ontwikkelen van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd.37. Alleen al deze doelstelling vereist dat de rechtsgevolgen vanuit deze verordening voortvloeiende rechten zo veel mogelijk tot elkaar worden gebracht, want een verschillende uitlegging van de rechtsgevolgen zou met name op het — met het oog op de fundamentele rechten gevoelige — gebied van de burgerlijke rechtspleging tot onaanvaardbare rechtsonzekerheid en versplintering leiden.
63
In dit verband zij er voorts op gewezen, dat de noodzaak van de verordening in de vierde overweging van haar considerans wordt gebaseerd op het feit dat haar doelstellingen op nationaal niveau niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt. Om voor het vullen van eventuele leemtes in de communautaire regeling ‘toevlucht’ te nemen tot het nationale recht, lijkt tegen deze achtergrond weinig consequent.
64
Daarbij dient men zich er ook rekenschap van te geven dat het recht van de lidstaten aan herstel in de weg kan staan respectievelijk aan de wijze van herstel een verschillende invulling kan geven. Indien een nationale rechtsorde aan herstel in de weg kon staan, zou echter op gemeenschapsniveau weer het probleem van de procesautonomie van de betrokken lidstaat rijzen, bijvoorbeeld in de vorm van het doeltreffendheidbeginsel. Deze ‘omweg’ via het nationale recht kan worden bespaard wanneer de verordening — met de juiste inachtneming van het beperkte onderwerp dat zij regelt — autonoom wordt uitgelegd met betrekking tot de rechtsgevolgen van een rechtmatige uitoefening van het uit artikel 8, lid 1, voortvloeiende recht, inontvangstneming te weigeren.
65
Vastgesteld moet dus worden dat de verordening niet alleen de voorwaarden regelt waaronder de geadresseerde van het te betekenen of ter kennis te brengen stuk, mag weigeren dit in ontvangst te nemen, maar ook de rechtsgevolgen daarvan moet bepalen.
ii) De eventuele gevolgen van betekening of kennisgeving in geval van rechtmatige uitoefening van het recht om inontvangstneming te weigeren
66
Het is de vraag of een betekening of kennisgeving in geval van rechtmatige uitoefening van het recht om inontvangstneming te weigeren, moet worden geacht in het geheel geen werking te hebben of toch bepaalde rechtsgevolgen kan hebben.
— Is de vertaling van het stuk dat moet worden betekend of ter kennis gebracht een voorwaarde voor de werking van de betekening of de kennisgeving?
67
Allereerst moet worden beklemtoond dat verordening nr. 1348/2000 noch op grond van haar bewoordingen, noch op grond van haar opzet of haar strekking de vertaling vereist van het stuk dat betekend of ter kennis gebracht moet worden. Wanneer echter die vertaling kennelijk niet als voorwaarde voor de werking van een betekening of kennisgeving is bedoeld, valt niet in te zien hoe het ontbreken daarvan kan worden aangemerkt als een grond voor het ontbreken van werking van de betekenings- of kennisgevingsprocedure.38.
68
Uit de verordening kan niet worden afgeleid dat de aanvrager, diegene dus in wiens belang een betekening of kennisgeving plaatsvindt, de plicht heeft om het te betekenen of ter kennis te brengen stuk in de taal van de aangezochte staat te laten vertalen.39.
69
Uit artikel 8, lid 1, van de verordening valt enkel af te leiden dat de ontvanger op grond van het ontbreken van een vertaling van het stuk dat betekend of ter kennis gebracht moet worden, het recht heeft om inontvangstneming te weigeren. Pas wanneer dit recht al dan niet wordt uitgeoefend, blijkt ook of de betekening of kennisgeving van het betrokken stuk al of niet heeft kunnen plaatsvinden.
70
De verwijzing in artikel 7, lid 2, van de verordening naar ‘[a]lle handelingen ter betekening of kennisgeving van het stuk’ rechtvaardigt niet de opvatting, dat het ontbreken van een vertaling in een van de in artikel 8, lid 1, genoemde talen ertoe leidt dat de betrokken betekening of kennisgeving in het geheel geen werking heeft. Deze bepaling zegt alleen maar dat het recht van de aangezochte lidstaat in beginsel bepalend is voor de vorm van de betekening of de kennisgeving, zonder de niet-verplichte vertaling, een uitvloeisel van de verordening zelf, ter sprake te brengen.
71
Ook artikel 8, lid 2, van de verordening staat in de weg aan de opvatting dat het ontbreken van een vertaling in een van de in artikel 8, lid 1, genoemde talen ertoe leidt dat de betrokken betekening of kennisgeving in het geheel geen werking heeft. Wanneer volgens deze bepaling stukken waarvan een vertaling wordt verlangd, moeten worden teruggestuurd, moet wel worden geconcludeerd dat de oorspronkelijke betekening of kennisgeving — ook zonder dat het taalvoorschrift van artikel 8, lid 1, van de verordening in acht is genomen, werking heeft: wanneer dat niet het geval was, zou het onnodig zijn de te vertalen stukken — maar niet de overige — naar de aanvrager terug te sturen, want hij zou in ieder geval verplicht zijn de vertaalde stukken toe te zenden om deze überhaupt werking te verlenen. Een eventuele splitsing in die zin dat alleen het niet-teruggezonden deel werking heeft, terwijl de ter vertaling teruggezonden stukken geen enkele werking hebben, lijkt in ieder geval nauwelijks te verenigen met de door de verordening nagestreefde doelmatigheid.
72
Dat het ontbreken van iedere werking van de — zonder vertaling — uitgebrachte betekening of kennisgeving nauwelijks verenigbaar is met de door de verordening nagestreefde doelmatigheid, blijkt ook elders in de verordening, in de zogenoemde herstelprocedure overeenkomstig artikel 6, lid 2, van de verordening.40. Uit deze bepaling kan de rechtsidee worden afgeleid dat de onmogelijkheid een aanvraag tot betekening of kennisgeving uit te voeren — wat vergelijkbaar is met het geval waarin het ontbreken van een vertaling een recht op weigering van inontvangstneming doet ontstaan — als zodanig niet ertoe leidt dat de aanvraag tot betekening of kennisgeving moet worden behandeld alsof zij nooit had plaatsgevonden. Veeleer moet eerst herstel worden overwogen. Het terugsturen van stukken waarvan een vertaling wordt verlangd door de ontvangende instantie overeenkomstig artikel 8, lid 2, is met deze opvatting in overeenstemming.
73
Tegen het ontbreken van iedere werking van de oorspronkelijke betekening of kennisgeving als gevolg van het rechtmatig uitoefenen van het recht om inontvangstneming te weigeren, pleit ook het door de Commissie terecht naar voren gebrachte ontbreken van een duidelijke rechtsgrondslag.
74
Daarbij komt dat anders het ontbreken van iedere werking van de oorspronkelijke betekening of kennisgeving zou afhangen van de eventuele uitoefening van het recht van de ontvanger om inontvangstneming te weigeren — en niet van de objectieve inachtneming van taalvoorschriften — hetgeen weer uitsluitend in het voordeel van de geadresseerde zou zijn.41.
75
Er zij in dit verband echter op gewezen dat het recht om inontvangstneming te weigeren, weliswaar dient ter bescherming van de geadresseerde, maar dat dit niet betekent dat de geadresseerde door de inontvangstneming te weigeren de gerechtelijke procedure tot stilstand kan respectievelijk moet kunnen brengen.
76
Dat de bescherming van de geadresseerde in taalkundig opzicht niet mag worden verabsoluteerd, blijkt niet alleen uit de omstandigheid dat in het taalvoorschrift van artikel 8, lid 1, van de verordening voor een objectiverende benadering van de taalkennis van de betrokken ontvanger is gekozen, maar ook uit het feit dat de verordening naast de formele wijze van betekening of kennisgeving overeenkomstig haar artikelen 2 en volgende, andere — gelijkwaardige42.— wijzen van betekening of kennisgeving erkent, zoals met name de in de praktijk wijd verbreide betekening of kennisgeving per post.43. Volgens artikel 14, lid 2, van de verordening is het echter aan de lidstaat om te bepalen, onder welke voorwaarden ‘hij de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken per post aanvaardt’. Omdat maar een klein aantal lidstaten44. voorwaarden ter zake van de taal had vastgesteld, werd in de derde bijwerking van de gegevens van de lidstaten overeenkomstig artikel 23, lid 1, van de verordening45. verklaard dat ‘[h]et feit dat een lidstaat in verband met artikel 14 geen bijzondere taalregeling heeft medegedeeld, […] impliciet [betekent] dat de taalregeling van artikel 8 geldt’. Welke waarde aan deze verklaring moet worden toegekend, lijkt echter niet zeker.46.
77
Ten behoeve van een juist belangenevenwicht mag de weigering van inontvangstneming de aanvrager echter niet zijn fundamentele recht op toegang tot de bij de wet toegekende rechter ontnemen, wat het geval zou zijn indien hij na een weigering van inontvangstneming niet meer de mogelijkheid zou hebben om eventuele beroepstermijnen in acht te nemen.
78
Zoals uit artikel 8, lid 1, sub b, juncto artikel 5, lid 2, van de verordening valt af te leiden, streeft de verordening er ook naar de aanvrager te behoeden voor onnodige kosten, waartoe met name de kosten van vertaling moeten worden gerekend. Indien de aanvrager echter uit vrees voor negatieve gevolgen van een eventuele weigering van inontvangstneming voor de inachtneming van termijnen, uit voorzorg een vertaling in een van de in artikel 8 genoemde talen laat opstellen, zou elke vereenvoudiging — ook in de zin van kostenbesparingen — op grond van de verordening zijn uitgesloten.
79
Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat noch de bewoordingen, noch de ontstaansgeschiedenis, de opzet, of de strekking van de verordening de opvatting steunen dat de uitoefening van het recht om inontvangstneming te weigeren krachtens artikel 8, lid 1, van de verordening, ertoe moet leiden dat de betrokken betekening of kennisgeving in het geheel geen werking heeft. Een stuk dat op grond van een rechtmatige uitoefening van het recht om inontvangstneming te weigeren krachtens artikel 8, lid 1, van de verordening niet kon worden betekend of ter kennis gegeven, dient derhalve niet te worden behandeld alsof er nooit een poging tot betekening of kennisgeving daarvan heeft plaatsgevonden.
80
De vraag resteert welke werking de betekening of kennisgeving kan hebben ondanks de rechtmatige uitoefening van het recht om inontvangstneming te weigeren.
— De werking van de betekening of kennisgeving na de uitoefening van het recht om inontvangstneming te weigeren
81
Met de tegenstrijdige belangen van de aanvrager enerzijds en de geadresseerde anderzijds kan rekening worden gehouden doordat de uitoefening van het recht om inontvangstneming te weigeren de procedure schorst.47.
82
Aan de ene kant verhindert deze schorsende werking dat de weigering van inontvangstneming door de geadresseerde als eenzijdige wilsverklaring de betekening of kennisgeving van haar volledige werking berooft en daarmee de aanvrager de noodzakelijke rechtsbescherming wordt ontnomen. Met name eventuele in acht te nemen procestermijnen worden tot aan de vaststelling door de rechter dat de weigering van inontvangstneming gerechtvaardigd was, geschorst.
83
Aan de andere kant wordt echter het recht van verweer van de geadresseerde gewaarborgd door een weigering van inontvangstneming en de onmiddellijke kennisgeving daarvan overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de verordening.48. De schorsende werking van de weigering van inontvangstneming dient in zoverre de bescherming van de geadresseerde, dat de oorspronkelijke betekening of kennisgeving tegenover hem geen volledige rechtskracht kan ontplooien.
84
Deze schorsing doet niet af aan de bevoegdheid van het gerecht dat de procedure behandelt in het kader waarvan het stuk werd verzonden, om te oordelen of de weigering van inontvangstneming terecht heeft plaatsgevonden.49.
85
De veronderstelling van een schorsende werking vindt verder steun in artikel 19, lid 1, van de verordening, dat voor het geval de verweerder niet verschijnt, voorziet in aanhouding van de beslissing, en dus in schorsing van de procedure. Indien de verweerder het stuk echter met een beroep op het taalvoorschrift van de verordening terugstuurt, dan is daartoe nog meer aanleiding.
86
Daarom moet worden aangenomen dat de schorsing die op grond van een weigering van inontvangstneming ten gunste van de geadresseerde heeft plaatsgevonden, pas wordt opgeheven door een volledige betekening of kennisgeving, terwijl de schorsing ten gunste van de partij die de aanvraag heeft ingediend reeds eindigt door de vaststelling door de rechter dat het stuk terecht is teruggezonden.
3. De derde prejudiciële vraag, betreffende de wijze waarop de vertaling van het te betekenen of ter kennis te brengen stuk moet worden nagezonden
87
Ter beantwoording resteert de derde prejudiciële vraag, betreffende de modaliteiten voor de nazending van de vertaling van het te betekenen of ter kennis te brengen stuk.
88
Daarbij dient met name te worden onderzocht, wat de rechtswerking is van het betrokken stuk — en vooral op welk tijdstip deze intrad —, indien inontvangstneming eerst rechtmatig werd geweigerd en de verzend- en betekenings- of kennisgevingsprocedure — met toevoeging van de vertaling — moest worden overgedaan.
a) Argumenten van partijen
89
Ook met betrekking tot de modaliteiten van een eventueel herstel zijn in de schriftelijke procedure verschillende punten beklemtoond.
90
Volgens de meeste partijen geldt bij gebreke van harmonisering van het procesrecht vooral het nationale recht, met name het recht van de aangezochte lidstaat, met betrekking tot de modaliteiten van een eventueel herstel. Alleen de Portugese regering stelt voor om ook de modaliteiten van nazending van de vertaling uitsluitend te bepalen aan de hand van verordening nr. 1348/2000.
91
Volgens Leffler moet de termijn voor ‘herstel’ van de aanvraag voor betekening of kennisgeving aan de hand van het nationale recht worden bepaald, maar de wijze van betekening of kennisgeving overeenkomstig de verordening en de nationale uitvoeringswet (sic).
92
De regering van de Bondsrepubliek Duitsland merkt op — in zoverre in overeenstemming met haar ter zake van de eerste prejudiciële vraag ingenomen standpunt — dat het de taak is van de lidstaat van verzending om te onderzoeken of de weigering van inontvangstneming al dan niet rechtmatig was. De rechtsgevolgen daarvan worden eveneens bepaald door de lex fori, wat ook geldt voor de modaliteiten van een nazending van een vertaling, indien dat op grond van dit recht is toegestaan.
93
De Franse regering stelt een genuanceerd antwoord op de derde prejudiciële vraag voor, door naar voren te brengen dat de nazending van de vertaling moet plaatsvinden overeenkomstig de in de verordening voorgeschreven procedure, maar het gerecht van de lidstaat van verzending voor het overige zijn nationale procesrecht moet toepassen.
94
De Commissie brengt naar voren dat de rechtsgevolgen van een uitoefening van het recht om inontvangstneming te weigeren krachtens artikel 8, lid 1, van de verordening niet volledig autonoom kunnen worden bepaald voorzover enerzijds het gerecht van de lidstaat van verzending over de rechtmatige uitoefening van dit recht heeft te oordelen, maar anderzijds ook een eventueel herstel in overeenstemming met het recht van de lidstaat van verzending moet plaatsvinden, waarbij afzonderlijke bepalingen van de verordening — zoals berekening van termijnen volgens artikel 9 van de verordening — analoog moeten worden toegepast.
b) Juridische beoordeling
i) Toepasselijkheid van het nationale recht
95
Het lijkt nagenoeg zeker dat de gemeenschapswetgever met verordening nr. 1348/2000 geen volledige harmonisering van het procesrecht van de lidstaten beoogde. Zo bezien strookt het in beginsel met de geest van de verordening om ervan uit te gaan dat het gerecht van de lidstaat van verzending in beginsel overeenkomstig zijn eigen procesrecht (lex fori) recht moet spreken.
96
Hiervoor pleiten met name artikel 9 van de verordening, dat met betrekking tot de datum van betekening of kennisgeving deels verwijst naar het recht van de aangezochte lidstaat (lid 1), maar deels ook naar het recht van de lidstaat van verzending (artikel 9, lid 2, betreffende de inachtneming van termijnen door de aanvrager), alsook artikel 19, betreffende de niet-verschenen verweerder. Volgens artikel 19 moet in een dergelijk geval het betrokken gerecht van de aangezochte lidstaat met name bepalen of de betekening of kennisgeving al dan niet in overeenstemming met de voorwaarden van de lidstaat van verzending heeft plaatsgevonden. Voorts verwijst artikel 7, lid 1, met betrekking tot de betekening of kennisgeving uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten.
97
Voorzover echter een rechtsvraag in verband met het nazenden van een vertaling van het stuk dat moet worden betekend of ter kennis gebracht, binnen de regelingssfeer van de verordening valt, zie ik geen reden, deze verordening niet tot gelding te doen komen. Het standpunt van de Franse regering dat deze nazending in overeenstemming met de verordening moet plaatsvinden, lijkt dan ook overtuigend.
ii) De modaliteiten van de tweede betekening of kennisgeving
98
Deze subvraag volgt uit de derde prejudiciële vraag, die in wezen betrekking heeft op de modaliteiten — binnen welke termijn en op welke wijze — van nazending van het te betekenen stuk met de vertaling in een van de in artikel 8, lid 1, van de verordening genoemde talen.
99
De verordening bevat in zoverre geen rechtstreeks toepasselijke bepalingen. Er bestaat, afgezien van de vorm van het te betekenen of ter kennis te brengen stuk, noch een expliciete regeling van de voorwaarden voor een nieuwe betekening of kennisgeving, noch een expliciete regeling van eventuele termijnen waarbinnen de nieuwe betekening of kennisgeving moet plaatsvinden.
100
Voorzover op basis van een autonome uitlegging van de verordening de schorsende werking van de weigering van inontvangstneming door de geadresseerde wordt erkend, kan voor de berekening van de termijn artikel 9 analoog worden toegepast, waarbij deze bepaling enkel als conflictregel fungeert en dienovereenkomstig naar nationaal recht verwijst.
101
Voorzover artikel 7, lid 1, met betrekking tot de vorm van de betekening of de kennisgeving naar het recht van de lidstaten — en wel in eerste instantie naar het recht van de aangezochte lidstaat — verwijst, kan voor de nieuwe verzending en betekening of kennisgeving van een stuk met de vertaling niets anders gelden, aangezien blijkens deze regeling de vorm waarin de betekening of kennisgeving moet plaatsvinden, niet door de verordening wordt geregeld. Deze oplossing is ook geboden door de door de verordening beoogde bescherming van de geadresseerde en door overwegingen betreffende de rechtszekerheid: weliswaar valt niet uit te sluiten dat de geadresseerde — ongeacht zijn recht om inontvangstneming te weigeren en de eventuele uitoefening daarvan — reeds bij de eerste poging tot betekening of kennisgeving in staat is doeltreffend zijn verweer voor te bereiden50., maar dit rechtvaardigt niet, dat het ter bescherming van de ontvanger ingevoerde en op een objectiverende benadering gebaseerde mechanisme van de verordening terzijde wordt gesteld.
102
Bovendien moet de geadresseerde zich in geval van een wederom gebrekkige betekening of kennisgeving kunnen wenden tot de instanties waarin de procedure voorziet. Deze rechtsbescherming zou onder andere in het gedrang kunnen komen wanneer er een betekening of kennisgeving op een andere wijze plaatsvindt, waarvoor niet de verplichting geldt om duidelijkheid te verschaffen over eventuele rechtsmiddelen in geval van een terugzending. Doel is een uniforme rechtsbescherming, welke alleen in geval van een uniforme wijze van kennisgeving of betekening kan worden gewaarborgd.
V — Conclusie
103
Op grond van de voorgaande overwegingen stel ik het Hof voor, de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:
- ‘1)
Artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat de weigering door de ontvanger om een stuk in ontvangst te nemen op grond dat niet aan het taalvoorschrift van deze bepaling is voldaan, niet tot gevolg heeft dat de betekening moet worden geacht in het geheel geen werking te hebben. Wel heeft zij schorsende werking, die ten aanzien van de aanvrager voortduurt tot duidelijk is of de weigering rechtmatig is en ten aanzien van de ontvanger totdat het stuk op de voorgeschreven wijze is betekend of ter kennis gebracht.
- 2)
De herhaling van de betekening of kennisgeving na het opstellen van eventueel vereiste vertalingen is in dezelfde mate aan verordening nr. 1348/2000 onderworpen als de eerste betekening of kennisgeving.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑06‑2005
— Oorspronkelijke taal: Duits.
— Verordening van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PB L 160, blz. 37).
— Zie zesde overweging van de considerans van de verordening: ‘Met het oog op de doelmatigheid en de snelheid van de gerechtelijke procedures in burgerlijke zaken is het nodig dat de verzending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken tussen de door de lidstaten aangewezen plaatselijke instanties rechtstreeks en op snelle wijze geschiedt’, alsook achtste overweging van de considerans: ‘De mogelijkheid de betekening of kennisgeving van stukken te weigeren, moet tot buitengewone gevallen worden beperkt, teneinde de doeltreffendheid van de verordening te waarborgen.’
— Dat wil zeggen wanneer het stuk niet is gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de ontvanger begrijpt. Dit taalvoorschrift biedt de ontvanger in die zin geen volledige bescherming, dat een eventuele onbekendheid met een van deze talen niet ter zake doet. De Commissie beklemtoont dit terecht door te stellen dat de door de verordening beoogde bescherming van de ontvanger met betrekking tot de taal, van een objectiverende benadering uitgaat, met als gevolg dat er gevallen denkbaar zijn waarin de ontvanger het recht heeft inontvangstneming te weigeren, ofschoon hij de inhoud van het stuk dat moet worden betekend of ter kennis gebracht begrijpt, en omgekeerd gevallen waarin hij dit recht niet heeft, ofschoon hij de inhoud niet begrijpt. Zie bijvoorbeeld Vanheukelen, ‘Le règlement nr. 1348/2000 — Analyse et évaluation par un praticien du droit’, in: Le droit processuel et judiciaire européen —Het Europees gerechtelijk recht en procesrecht, 2003, blz. 208 en voetnoot 56 aldaar.
— Het staat vast dat de vraag naar de rechtsgevolgen van een rechtmatige weigering van inontvangstneming bewust is opengelaten. Zie het toelichtend verslag bij het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van de Europese Unie van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PB 1997, C 261, blz. 26 e.v.): ‘Het verdrag zegt niets over de mogelijke rechtsgevolgen van zo'n weigering; de rechter zal zich hierover moeten uitspreken.’
— In de rechtsleer wordt soms gesproken van het ‘leidige[n] Problem der Heilung von Mängeln grenzüberschreitender Zustellung het netelige probleem van het herstel van verzuimen bij grensoverschrijdende betekening en kennisgeving]’; zie bijvoorbeeld Stadler, ‘Förmlichkeit vor prozessualer Billigkeit bei Mängeln der internationalen Zustellung?’, Anmerkung zu OLG Jena, 2.5.2001 - 6 W 184/01, IPRax 2002, 282. Zie ook Mignolet, ‘Le contenu des règles de procédure issues des règlements communautaires et leur sanction’, in: Le droit processuel et judiciaire européen — Het Europees gerechtelijk recht en procesrecht, 2003, 329, met verdere verwijzingen.
— Zie met name tweede overweging van de considerans van verordening nr. 1348/2000 (aangehaald in voetnoot 2).
— Tweede overweging van de considerans van verordening nr. 1348/2000.
— Ook en met name in de zin van het recht van toegang tot de wettelijke rechter overeenkomstig artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
— In de zin van de eerbieding van de rechten van de verdediging. Niet bij toeval bepaalt artikel 6, lid 3, sub a, EVRM dat ‘[e]enieder tegen wie een vervolging is ingesteld, […] in het bijzonder [het recht heeft] onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging’ (cursivering van mij).
— In die zin de inleidende woorden van Heß, in: ‘Die Zustellung von Schriftstücken im europäischen Justizraum’, NJW 2001, 15.
— De handhaving van de staatssoevereiniteit — bijvoorbeeld in het kader van verzending via bevoegde autoriteiten — kan vanzelfsprekend andere gezichtspunten aanvullen: een verzending via de post in het internationale rechtsverkeer houdt niet alleen in dat wordt afgezien van een ambtelijke procedure van verzending en betekening of kennisgeving, maar betekent ook een verminderde bescherming van de verweerder, wanneer niet wordt gewaarborgd dat een effectieve betekening of kennisgeving wat de taal betreft de mogelijkheid vooronderstelt van daadwerkelijke kennisname van het stuk dat moet worden betekend of ter kennis gebracht.
— Zie arresten van 25 november 1986, Klensch e.a. (201/85 en 202/85, Jurispr. blz. 3477, punt 21); 21 maart 1991, Rauh (C-314/89, Jurispr. blz. I-1647, punt. 17), en 28 januari 1999, Wilkens (C-181/96, Jurispr. blz. I-399, punt 19).
— Zie als een van vele voorbeelden arrest van 28 maart 2000, Krombach (C-7/98, Jurispr. blz. I-1935, punt 25).
— Zie arrest van 15 mei 1986, Johnston (222/84, Jurispr. blz. 1651, punt 18). Zie ook reeds arrest van 28 oktober 1975, Rutili (36/75, Jurispr. blz. 1219, punt 32).
— Arrest Krombach, aangehaald in voetnoot 14, punt 26.
— Zie in dit verband de rechtsvergelijkende uiteenzettingen van Heß, t.a.p., blz. 16 e.v.
— Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (geconsolideerde versie in PB 1998, C 27, blz. 1; hierna: ‘Executieverdrag’).
— Zie Heß, t.a.p., blz. 17 e.v., en de daar aangehaalde bronnen.
— Artikel 27, sub 2, Executieverdrag.
— PB 1997, C 261, blz. 1 (hierna: ‘EU-Betekeningsverdrag’). De Raad heeft op de dag van vaststelling van het verdrag kennis genomen van het toelichtend verslag bij het verdrag (aangehaald in voetnoot 5). Dit toelichtend verslag is te vinden op blz. 26 van voormeld publicatieblad.
— Zie bijvoorbeeld vijfde overweging van de considerans van verordening nr. 1348/2000: ‘De continuïteit van de bij het sluiten van het verdrag behaalde resultaten moet worden gewaarborgd. De inhoud van dit verdrag wordt derhalve in deze verordening grotendeels overgenomen.’
— In de doctrine is het verdrag — en dienovereenkomstig de verordening — in het algemeen kritisch benaderd, met name omdat daarin wordt vastgehouden aan het model van rechtshulp tussen staten, dat wil zeggen aan de formele wijze van betekening en kennisgeving van het Haags Betekeningsverdrag — en daarmee deze formele wijze van betekening en kennisgeving overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 11 van de verordening op de voorgrond wordt geplaatst. Zie bijvoorbeeld Heß (aangehaald in voetnoot 11), 15 (21 e.v.), Gsell, ‘Direkte Postzustellung an Adressaten im EU-Ausland nach neuem Zustellungsrecht’, EWS 2002, 115 (116), Cordopatri, ‘Note sul regolamento CE N. 1348/2000’, in Giurisprudenza di merito, Vol. XXXVI (2004), 10, 2141 (2153); Frigo, ‘La disciplina comunitaria della notificazione degli atti in materia civile e commerciale: il regolamento (CE) n. 1348/2000’, Diritto processuale civile e commerciale comunitario, 2004, 117 (blz. 157).
— Meyer, ‘Europäisches Übereinkommen über die Zustellung’, IPRax 1997, 401 (blz. 403).
— Zie punt 2 van de inleiding van het toelichtend verslag bij het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van de Europese Unie van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (aangehaald in voetnoot 5).
— Hier hoeft niet te worden ingegaan op de vraag of de rechtmatige uitoefening van het recht inontvangstneming te weigeren overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de verordening, alleen die gevallen omvat waarin een vertaling in een in deze bepaling genoemde taal ontbreekt van het stuk dat moet worden betekend of ter kennis gebracht, of dat deze uitoefening ook een beoordeling door de bevoegde nationale rechter vergt van de vraag of de uitoefening van het recht bovendien als misbruik van recht moet worden beschouwd. De prejudiciële verwijzing bevat geen aanknopingspunten dienaangaande. Evenmin komt daarin aan de orde, welke beoordelingsmaatstaf moet worden gehanteerd voor de talenkennis wanneer, zoals in het hoofdgeding, de verweerder een rechtspersoon is. Zie met betrekking tot deze en andere vragen Malan, ‘La langue de la signification des actes judiciaires ou les incertitudes du règlement sur la signification et la notification des actes judiciaires et extrajudiciaires’, Petites affiches du 17 avril 2003, blz. 6.
— Zie hierboven, punt 2.
— Aangehaald in punt 28.
— Aangehaald in voetnoot 21.
— Aangehaald in voetnoot 21.
— Zie hierboven, voetnoot 4.
— De Commissie beklemtoont expliciet dat de tiende overweging van de considerans van de verordening, volgens welke ‘de betekening of kennisgeving [moet] worden verricht in de officiële taal of één van de officiële talen van de plaats waar zij moet geschieden of in een andere taal van de verzendende lidstaat die de geadresseerde begrijpt’‘[t]eneinde de belangen van de geadresseerde te beschermen’, in zoverre in tegenspraak is met de tekst van artikel 8 van de verordening.
— Arrest van 3 juli 1990 (C-305/88, Jurispr. blz. I-2725, punten 29 e.v.).
— Zie hierboven, voetnoot 32.
— Zie hierboven, punt 37.
— Ook op andere gebieden van het Gemeenschapsrecht wordt zij door het Hof toegepast: er zij hier bijvoorbeeld slechts aan herinnerd dat het Hof het — juist in het burgerlijke recht van de lidstaten uitgewerkte — rechtsbegrip ‘toestemming’ in artikel 7, lid 1, van richtlijn 89/104/EEG, in zijn arrest van 20 november 2001, Davidoff e.a. (C-414/99-C-416/99, Jurispr. blz. I-8691), op grond van de doelstellingen van deze richtlijn autonoom heeft uitgelegd. Zie ook — met betrekking tot de verordening — Mignolet (aangehaald in voetnoot 6), blz. 352: ‘[…] l'objectif poursuivi par un instrument communautaire est déterminant lorsqu'il s'agit de sanctionner une règle de procédure qu'il établit’.
— Zie eerste overweging van de considerans van de verordening.
— Zo bezien gaat het bij een ontbrekende vertaling van het stuk dat moet worden betekend of ter kennis gebracht niet om een gebrek van de betreffende verzendings- en betekenings of kennisgevingsprocedure.
— In die zin, echter met verwijzing naar het verdrag, Burgstaller, ‘Kapitel 81: Europäische Zustellungsverordnung’, in: Internationales Zivilverfahrensrecht, artikel 5, punt 1. Zie met name het toelichtende rapport bij het EU-Betekeningsverdrag (aangehaald in voetnoot 21), sub artikel 8: ‘Volgens het verdrag hoeft het stuk dat de aanvrager toezendt echter niet opgesteld of vertaald te zijn in een van de bovengenoemde talen, maar mag de geadresseerde de ontvangst van het stuk weigeren omdat de regels niet zijn nageleefd.’
— Volgens deze bepaling ‘neemt de ontvangende instantie langs de snelst mogelijke weg contact met de verzendende instantie op om de ontbrekende gegevens of stukken te verkrijgen’, indien de aanvraag voor betekening of kennisgeving niet aan de hand van de toegezonden gegevens of stukken kan worden uitgevoerd.
— Dat zowel de aanvrager als de geadresseerde bescherming verdient, blijkt bovendien uit de regeling van artikel 9 van de verordening ten aanzien van de datum van betekening of kennisgeving. Zie in dit verband De Leval en Lebois, ‘Betekenen in Europese Unie op grond van de Verordening 1348/2000 van 29 mei 2000’, in: Het nieuwe Europese IPR: van verdrag naar verordening, 2001, 169 (blz. 185), nrs. 6–38.
— Over de gelijkwaardigheid bestaan verschillende meningen. Een opvatting is dat het bij de subsidiaire wijzen van betekening of kennisgeving niet om een tweederangs weg gaat. Zie bijvoorbeeld Gsell (aangehaald in voetnoot 23), 115 (blz. 117); Mignolet (aangehaald in voetnoot 6), blz. 349; De Leval en Lebois, ‘Signifier en Europe sur la base du règlement 1348/2000: bilan après un an et demi d'application’, in: Liber amicorum Pierre Marchal, blz. 261, nr. 6; Frigo (aangehaald in voetnoot 23), blz. 138 e.v.; anders echter Heß (aangehaald in voetnoot 11), 15 (blz. 20); Ekelmans, Journal des tribunaux No. 6014 (2001), 481.
— Krachtens artikel 14, lid 1, is elke lidstaat bevoegd ‘de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan zich in een andere lidstaat bevindende personen rechtstreeks per post te doen verrichten’.
— Overzicht bij Malan (aangehaald in voetnoot 26), punt 11.
— Derde bijwerking van de gegevens van de lidstaten overeenkomstig artikel 23, lid 1, van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PB 2002, C 13, blz. 2).
— Een dergelijke twijfel wordt ook geuit door Boularbah, ‘Le cadre général des règles communautaires en matière de procédure civile: coopération judiciaire, droit judiciaire européen et droit processuel commun’, in: Le droit processuel et judiciaire européen — Het Europees gerechtelijk recht en procesrecht, 2003, 167 (blz. 180); in zoverre gaat Mignolet verder (aangehaald in voetnoot 6), blz. 351.
— In deze zin ook De Leval en Lebois (aangehaald in voetnoot 41), nrs. 6–38.
— In het arrest Lancray (aangehaald in voetnoot 33) verklaarde het Hof onder verwijzing naar het arrest Debaecker (van 11 juni 1985, 49/84, Jurispr. blz. 1779), dat het Executieverdrag weliswaar volgens zijn preambule tot doel heeft de vereenvoudiging te verzekeren van de formaliteiten waaraan de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen onderworpen zijn, doch dat dit doel niet mag worden bereikt door op enigerlei wijze afbreuk te doen aan de rechten van de verdediging.
— Zie in dit verband het toelichtend rapport bij het EU-Betekeningsverdrag (aangehaald in voetnoot 21), sub artikel 8: ‘Ontstaat er een geschil over de vraag of de geadresseerde van het stuk een taal begrijpt, dan moet dit geschil opgelost worden volgens de toepasselijke regels, bijvoorbeeld door voor de rechter die de procedure behandelt in het kader waarvan het stuk is toegezonden, het punt van de regelmatigheid van de betekening of kennisgeving aan de orde te stellen.’
— Bijvoorbeeld wanneer hij op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval daadwerkelijk in staat is de inhoud van het stuk dat moet worden betekend of ter kennis gebracht, te begrijpen.