ABRvS, 31-08-2011, nr. 201007794/1/H1
ECLI:NL:RVS:2011:BR6309
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
31-08-2011
- Zaaknummer
201007794/1/H1
- LJN
BR6309
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BR6309, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31‑08‑2011; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JB 2011/222 met annotatie van A.J. Bok
JOM 2011/736
Uitspraak 31‑08‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 mei 2008 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de door Woningbouwvereniging De Sleutels verrichte onderhoudswerkzaamheden in het wooncomplex Mulderstraat/G. Kasteinstraat en omgeving te Leiden.
Partij(en)
201007794/1/H1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Leiden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 juni 2010 in zaak nr. 09/5840 in het geding tussen:
Bewonersvereniging Verzetsheldenbuurt, gevestigd te Leiden
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2008 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de door Woningbouwvereniging De Sleutels verrichte onderhoudswerkzaamheden in het wooncomplex Mulderstraat/G. Kasteinstraat en omgeving te Leiden.
Bij besluit van 17 augustus 2009 heeft het college het door de bewonersvereniging daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 29 mei 2008 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 30 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de bewonersvereniging daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 augustus 2009 vernietigd en het besluit van 29 mei 2008 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 september 2010.
De bewonersvereniging en de woningbouwvereniging hebben een verweerschrift ingediend.
De bewonersvereniging, de woningbouwvereniging en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, en de bewonersvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. Hemelaar, advocaat te Leiden, zijn verschenen. Tevens is gehoord de woningbouwvereniging, vertegenwoordigd door mr. M.R. de Boer, advocaat te Woerden. Ter zitting zijn tevens verschenen namens het college P. van Asselt, J.G. van der Niet, E. Iwema, A. Kooij en E. van Beusekom. Namens de bewonersvereniging is tevens verschenen dr. ir. N.P.M. Scholten van Expertisecentrum Regelgeving Bouw (hierna: ERB).
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Van de zijde van het college is desverzocht bij brief van 16 juni 2011 een nadere reactie ontvangen. Deze is toegezonden aan de andere partijen, die op deze stukken hebben gereageerd. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting. Daarop is het onderzoek gesloten, zoals partijen bij brief van 24 augustus 2011 is medegedeeld.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 1b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Woningwet is het verboden een bestaand gebouw in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat gebouw van toepassing zijnde voorschriften van het Bouwbesluit.
2.2.
Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van het besluit van 17 augustus 2009 voor de door de woningbouwvereniging verrichte werkzaamheden bouwvergunning was verleend, zodat geen bevoegdheid bestond handhavend op te treden tegen de door de woningbouwvereniging verrichte werkzaamheden. Evenmin was, aldus het college, sprake van een zodanige gevaarlijke situatie dat op grond daarvan tot handhaving had moeten worden overgegaan.
2.2.1.
De bewonersvereniging heeft, voor zover thans van belang, het college verzocht handhavend op grond van artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet op te treden tegen de door de woningbouwvereniging verrichte werkzaamheden aan het dak van het wooncomplex. Het college heeft bij besluit van 17 augustus 2009 de afwijzing van dit verzoek gehandhaafd en zich in dat verband op het standpunt gesteld dat aan de woningbouwvereniging bij besluit van 11 mei 2009 bouwvergunning is verleend voor de verrichte en nog te verrichten bouwwerkzaamheden, zodat geen aanleiding bestaat handhavend op te treden.
2.2.2.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de door de woningbouwvereniging reeds verrichte werkzaamheden aan het dak van het wooncomplex in strijd zijn met het Bouwbesluit 2003. Daaruit blijkt voorts dat de nadien verleende bouwvergunning deze werkzaamheden niet legaliseerde. Reeds hierom verzet de bouwvergunning zich niet tegen handhaving op grond van artikel 1b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Woningwet. Nu voorts uit dat artikel niet blijkt dat alleen handhavend kan worden opgetreden als sprake is van een acuut gevaarlijke situatie, faalt het betoog van het college.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college ten onrechte het verzoek van de bewonersvereniging om tegen de woningbouwvereniging handhavend op te treden, heeft afgewezen. Het betoog faalt.
2.3.
Het college betoogt dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld in de kosten die de bewonersvereniging in de bezwaarfase heeft moeten maken voor het inschakelen van een deskundige. Het voert daartoe aan dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat de door de bewonersvereniging ingeschakelde deskundige tevens als haar gemachtigde is opgetreden, zodat de kosten voor het inschakelen van een deskundige niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het voert voorts aan dat, nu het niet de beschikking heeft over de door de bewonersvereniging overgelegde stukken met betrekking tot de gemaakte kosten door ERB, het niet kan nagaan of het redelijk is dat de rechtbank 103,5 uren aan de bezwaarfase heeft toegerekend. Tot slot voert het college aan dat de rechtbank bij het bepalen van het te vergoeden bedrag ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem aan de bewonersvereniging verstrekte subsidie van € 8330,-, inclusief BTW, ter tegemoetkoming in de kosten van de door de bewonersvereniging ingeschakelde deskundige.
2.3.1.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan, voor zover thans van belang, een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) uitsluitend betrekking hebben op kosten van een deskundige die door een partij is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, wordt, voor zover thans van belang, het bedrag ten aanzien van de kosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken.
2.3.2.
Anders dan het college betoogt, heeft de bewonersvereniging hem voorafgaand aan de zitting van de rechtbank een kostenoverzicht van ERB van 2 maart 2010 doen toekomen, hetgeen het overzicht is dat de rechtbank heeft betrokken bij de beoordeling van de vraag welk bedrag voor de in bezwaar gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komt. Uit dit overzicht blijkt evenwel dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet 103,5 uren, maar 53,5 uren door ERB zijn besteed aan diverse werkzaamheden ten behoeve van de bezwaarfase. Het uurtarief wordt, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt voor werkzaamheden waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijk bijzondere aard zijn een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur. Hieruit volgt dat in beginsel € 4345,81 voor vergoeding in aanmerking komt.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd, blijkt dat het college naar aanleiding van een factuur van ERB uit december 2008 een bedrag van € 8330,- heeft overgemaakt aan de bewonersvereniging voor het inschakelen van deskundige ondersteuning. Dat dit bedrag niet is betaald ter vergoeding van de proceskosten zoals bedoeld in artikel 7:15 van de Awb, laat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, onverlet dat vergoeding van de kosten voor het inschakelen van een deskundige heeft plaatsgevonden. Gelet hierop bestond geen aanleiding meer het college opnieuw de in bezwaar gemaakte kosten te laten vergoeden. De vraag of de door de bewonersvereniging ingeschakelde deskundige tevens als haar gemachtigde is opgetreden, zodat de kosten voor het inschakelen van een deskundige om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen, behoeft, nu geen aanleiding bestaat het college in die kosten te veroordelen, geen bespreking meer. Het betoog slaagt.
2.4.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover daarbij het college is veroordeeld in de kosten die aan de kant van de bewonersvereniging in bezwaar zijn gemaakt, te worden vernietigd, en voor het overige, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5.
Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van de door de bewonersvereniging opgevoerde in hoger beroep gemaakte deskundigenkosten wordt het volgende opgemerkt.
2.5.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 september 2008 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=w8D4wvYNxIo%3D">200707823/1a>) komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Ter bepaling of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de bewonersvereniging hiervan mogen uitgaan. Hierbij is in aanmerking genomen dat het college in hoger beroep twee deskundigenrapporten heeft overgelegd naar aanleiding waarvan ERB een contra-expertise heeft opgesteld en ter zitting van de Afdeling is verschenen om daarop een nadere toelichting te geven.
Uit de door de bewonersvereniging overgelegde factuur van 6 mei 2011 blijkt dat ERB 16 uren heeft besteed aan werkzaamheden ten behoeve van de hogerberoepsfase. Dit aantal uren komt de Afdeling niet onredelijk voor. Gelet hierop komt € 1299,68 voor vergoeding in aanmerking. Dat, zoals het college heeft aangevoerd, al een bedrag van € 8330,- aan de bewonersvereniging is overgemaakt, maakt dit niet anders, nu dit betrekking had op door ERB in 2008 gemaakte kosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 juni 2010 in zaak nr. 09/5840, voor zover daarbij het college is veroordeeld in de kosten die aan de kant van de Bewonersvereniging Verzetsheldenbuurt in bezwaar zijn gemaakt;
- III.
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leiden tot vergoeding van bij de Bewonersvereniging Verzetsheldenbuurt in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.204,61 (zegge: tweeduizend tweehonderdvier euro en eenenzestig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- IV.
bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Leiden een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011
473.