ECLI:NL:HR:2016:628.
HR, 20-12-2016, nr. 15/05667
ECLI:NL:HR:2016:2927
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-12-2016
- Zaaknummer
15/05667
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2927, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2016; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1294, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1294, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2927, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0048
Uitspraak 20‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag, artt. 94a en 552a Sv. Samenhang met ECLI:NL:HR:2016:628. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2010:BL2823 over de door de rechter toe te passen maatstaf in het geval een derde zich beklaagt. Uit de overwegingen van de Rb blijkt niet dat zij de juiste maatstaven heeft aangelegd.
Partij(en)
20 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/05667 B
DAZ/DFL
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 19 november 2015, nummer RK 15/607, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
2.2.1.
De Rechtbank heeft in de bestreden beschikking het beklag ongegrond verklaard. Daaromtrent heeft de Rechtbank het volgende overwogen:
"Namens klaagster is een schriftelijk verzoek ingediend strekkende tot (gedeeltelijke) opheffing met last tot teruggave aan klaagster van het conservatoir derdenbeslag op de vordering van klaagster op de Coöperatieve Rabobank Meppel-Steenwijkerland UA met rekeningnummer [0001] . Het verzoek d.d. 17 augustus 2015 is ter griffie van de rechtbank ontvangen op 18 augustus 2015.
(...)
2. Motivering
2.1.
De rechtbank acht zich bevoegd kennis te nemen van het klaagschrift.
2.2.
Klaagster is belanghebbende in de zin van artikel 552a Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank acht klaagster daarom ontvankelijk in haar verzoek.
2.3.
Door de raadsman van klaagster is ter zitting aangevoerd dat klaagster belang heeft bij het deels opheffen van het beslag. Het beslag is naar zijn oordeel onrechtmatig gelegd omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 94a lid 4 Sv en het voortduren van het beslag is in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De raadsman stelt dat de bankrekening van klaagster bij de Rabobank niet onder het door de voorzieningenrechter verleende verlof tot beslag valt. Het zou kunnen zijn dat, om tot het door klaagster gewenste resultaat te kunnen komen, zowel het strafrechtelijk beslag als het civielrechtelijk beslag (deels) dient te worden opgeheven. Linksom of rechtsom is het om tot het gewenste resultaat te komen noodzakelijk dat (ook) het OM-beslag (deels) moet worden opgeheven. De raadsman concludeert dat klaagster daarom materiaal belang heeft bij opheffing van het strafrechtelijk beslag. Klaagster en [betrokkene 1] hebben de hypotheekachterstand bij de ING-bank betaald door geld te lenen van de moeder van [betrokkene 1] . De bank heeft tevens een rentekorting van € 600,00 gegeven op de maandelijkse hypotheeklasten. Het deels opheffen van het beslag is echter nodig om de hypotheeklasten te kunnen blijven betalen en in de woning te kunnen blijven wonen, aldus de raadsman.
2.4.
Klaagster heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat zij nauwelijks eigen inkomsten heeft en dat het geld dat op haar spaarrekening staat allemaal van [betrokkene 1] afkomstig is. Het geld werd tijdelijk op haar rekening gezet omdat dat meer spaarrente opleverde. Klaagster heeft tevens verklaard dat zij wist dat [betrokkene 1] het geld op haar rekening had gestort en dat het om een groot bedrag ging.
[betrokkene 1] heeft hieraan toegevoegd dat de bank alsnog tot verkoop van de woning zal overgaan als de verplichtingen uit hypotheek niet worden nagekomen. [betrokkene 1] stelt dat deze niet kunnen worden voldaan vanuit zijn huidige inkomsten en dat hij geen andere baan krijgt zo lang de strafzaak nog loopt.
2.5.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat klaagster niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar klaagschrift dan wel dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.
De officier van justitie stelt dat klaagster geen belang heeft bij opheffing van het beslag. Uit de verklaringen blijkt dat het geld op de rekening van klaagster van [betrokkene 1] is. Het is dan ook onduidelijk dat zij dit geld zou kunnen aanwenden om de hypothecaire verplichtingen te voldoen. Wanneer de rechtbank het door klaagster gestelde belang wel zou aannemen dan dient naar het oordeel van de officier van justitie het belang van de Staat zwaarder te wegen dan het belang van klaagster.
2.6.
De rechtbank heeft reeds eerder, te weten in haar beschikking d.d. 19 februari 2015 over opheffing van het strafrechtelijk conservatoir beslag op voornoemde rekening van klaagster geoordeeld. Het verzoek daartoe werd toen gedaan door [betrokkene 1] en [A] B.V. In die beschikking is het klaagschrift ongegrond verklaard wegens het ontbreken van een materieel belang bij opheffing van het strafrechtelijk conservatoire derdenbeslag. Tegen die beschikking is cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, waarop voor zover valt te overzien nog niet is beslist.
Voor de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat het civielrechtelijk beslag zich niet uitstrekt tot de gelden op de Raborekening van klaagster. Zolang dit niet gebleken is en evenmin sprake is van opheffing van dat beslag - waarvoor klaagster zich tot de voorzieningenrechter moet wenden en wat een nieuwe omstandigheid zou kunnen opleveren - prevaleert het strafvorderlijk belang. Gelet hierop moet het klaagschrift ongegrond worden verklaard wegens het voorshands ontbreken van belang bij de thans verzochte opheffing van het strafvorderlijk conservatoir beslag."
2.2.2.
Het gaat hier om een op de voet van art. 94a Sv gelegd beslag op het tegoed van een bankrekening die op naam staat van [klaagster]. Volgens het "pv en kennisgeving conservatoir beslag op vordering van een ander" dat zich bij de stukken bevindt, is de inbeslagneming geschied in verband met een jegens [A] B.V. gerezen verdenking. Het namens klaagster ingediende klaagschrift strekt tot (gedeeltelijke) opheffing van het beslag op het banktegoed.
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval als het onderhavige, waarin op de voet van art. 94a Sv beslag is gelegd en een derde in een beklagprocedure op de voet van art. 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat die derde als eigenaar van de inbeslaggenomen voorwerpen moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk geven. Indien die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.15).
2.4.
Uit de overwegingen van de Rechtbank blijkt niet dat zij deze maatstaven heeft aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. De bestreden beschikking kan daarom niet in stand blijven.
2.5.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2016.
Conclusie 08‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag, artt. 94a en 552a Sv. Samenhang met ECLI:NL:HR:2016:628. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2010:BL2823 over de door de rechter toe te passen maatstaf in het geval een derde zich beklaagt. Uit de overwegingen van de Rb blijkt niet dat zij de juiste maatstaven heeft aangelegd.
Nr. 15/05667B Zitting: 8 november 2016 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [klaagster] |
De rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, heeft bij beschikking van 19 november 2015 het klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaard.
Er bestaat samenhang met de zaak 15/01316B [betrokkene 1] en [A] B.V.), waarin ik concludeerde op 9 februari 2016. De Hoge Raad heeft in die zaak uitspraak gedaan op 12 april jongstleden.1.
3. Namens de klaagster heeft mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel klaagt dat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast, waardoor de beschikking ontoereikend is gemotiveerd.
4.2. De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:
“1.1. Namens klaagster is een schriftelijk verzoek ingediend strekkende tot (gedeeltelijke) opheffing met last tot teruggave aan klaagster van het conservatoir derdenbeslag op de vordering van klaagster op de Coöperatieve Rabobank Meppel-Steenwijkerland UA met rekeningnummer [0001]. Het verzoek d.d. 17 augustus 2015 is ter griffie van de rechtbank ontvangen op 18 augustus 2015.
(…)
2.6. De rechtbank heeft reeds eerder, te weten in haar beschikking d.d. 19 februari 2015 over opheffing van het strafrechtelijk conservatoir beslag op voornoemde rekening van klaagster geoordeeld. Het verzoek daartoe werd toen gedaan door [betrokkene 1] en [A] BV. In die beschikking is het klaagschrift ongegrond verklaard wegens het ontbreken van een materieel belang bij opheffing van het strafrechtelijk conservatoire derdenbeslag. Tegen die beschikking is cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, waarop voor zover valt te overzien nog niet is beslist.
Voor de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat het civielrechtelijk beslag zich met uitstrekt tot de gelden op de Raborekening van klaagster. Zolang dit niet gebleken is en evenmin sprake is van opheffing van dat beslag - waarvoor klaagster zich tot de voorzieningenrechter moet wenden en wat een nieuwe omstandigheid zou kunnen opleveren - prevaleert het strafvorderlijk belang. Gelet hierop moet het klaagschrift ongegrond worden verklaard wegens het voorshands ontbreken van belang bij de thans verzochte opheffing van het strafvorderlijk conservatoir beslag.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het klaagschrift ongegrond.”
4.3. Uit de stukken van het dossier volgt dat op 10 december 2012 in het kader van het strafrechtelijke onderzoek tegen [A] B.V. op de voet van art. 94a Sv conservatoir beslag is gelegd onder de Coöperatieve Rabobank Meppel-Steenwijkerland UA op onder meer het tegoed dat de klaagster bij deze bank heeft op de rekening met nummer [0001]. Dit derdenbeslag strekt tot bewaring van het recht van verhaal van een aan [A] B.V. op te leggen geldboete dan wel een op te leggen ontnemingsmaatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
4.4. Door te overwegen zoals hiervoor onder 4.2 is weergegeven, heeft de rechtbank geen blijk gegeven de voor art. 94a Sv toe te passen toetsingsmaatstaf te hebben gehanteerd.2.Voorts komt de rechtbank op dezelfde gronden als in de samenhangende zaak 15/01316B tot het oordeel dat de klaagster geen (materieel) belang heeft bij de opheffing van het strafvorderlijk conservatoir beslag. Zoals gezegd deed de Hoge Raad op 12 april 2016 uitspraak in die zaak3.en kwam tot een vernietiging van de beschikking met een verwijzing naar de onder 3.4 tot en met 3.7 vermelde gronden in mijn conclusie voor dat arrest (ECLI:NL:PHR:2016:218). Ik volsta daarom met een verwijzing daarnaar en concludeer dat het middel op de in die conclusie vermelde gronden terecht is voorgesteld.
4.5. Het middel slaagt.
5. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG