RvB Belastingzaken NA en Aruba, 23-07-2012, nr. 2011/48532, nr. 2011/48529, nr. 2011/48531
ECLI:NL:ORBBNAA:2012:BX4934
- Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Ned. Antillen en Aruba)
- Datum
23-07-2012
- Zaaknummer
2011/48532
2011/48529
2011/48531
- LJN
BX4934
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:ORBBNAA:2012:BX4934, Uitspraak, Raad van Beroep voor Belastingzaken (Ned. Antillen en Aruba), 23‑07‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 23‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Niet alleen in bezwaar, maar ook in beroep blijft niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar of beroep in verzuim is geweest. In elk geval moet de belastingplichtige het bezwaar of beroep hebben ingediend zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was. In beginsel kan een termijn van één maand als tijdig worden aangemerkt.
Partij(en)
Tussenbeschikking van 23 juli 2012, nrs. 2011/48532, 2011/48529, 2011/48531
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba
inzake:
X, gevestigd te Y, belanghebbende,
gemachtigde Z,
tegen
de Inspecteur der Belastingen.
1. Het procesverloop
1.1
Aan belanghebbende zijn op 20 december 2007 naheffingsaanslagen in de loonbelasting, premieheffing AOV/AWW en premieheffing AZV opgelegd voor het jaar 2002 voor bedragen van respectievelijk Afl (…).
1.2
Belanghebbende heeft op 31 maart 2008 verzocht de naheffingsaanslagen te verminderen en haar verzoek bij brief van 14 mei 2009 herhaald. Bij uitspraken van 18 juli 2010 heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 8 februari 2011 tegen deze uitspraken in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 28 maart 2012 te Oranjestad zijn verschenen de gemachtigde en, namens de inspecteur, W. Ter zitting is uitsluitend de ontvankelijkheid van het beroep behandeld.
2. De tussen partijen vaststaande feiten
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
In 2006 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting, premieheffing AOV/AWW en premieheffing AZV van belanghebbende over de jaren 2002 tot en met 2005. Het onderzoek spitste zich toe op betalingen aan de therapeuten die in de behandelruimten van belanghebbende diensten verrichten en met name op de vraag of de therapeuten in dienstbetrekking werkzaam zijn bij belanghebbende.
2.2
De Belastingdienst heeft zich op het standpunt gesteld dat de therapeuten in een gezagsverhouding staan ten opzichte van belanghebbende, zodat zij werkzaam zijn in dienstbetrekking. Daartoe voert zij het volgende aan:
- -
De therapeuten krijgen aanwijzingen van belanghebbende met betrekking tot de verrichte werkzaamheden;
- -
De therapeuten dienen cursussen te volgen die door belanghebbende worden gegeven;
- -
De therapeuten ontvangen van belanghebbende 2 sets werkkleding en 1 tas en een boek met alle regels van belanghebbende, die bij uitdiensttreding ingeleverd moeten worden bij belanghebbende;
- -
De therapeuten kunnen geen andere schoonmaakmiddelen gebruiken dan die van belanghebbende;
- -
De therapeuten zijn verplicht om zich aan werktijden te houden welke worden bepaald door belanghebbende;
- -
De therapeuten kunnen niet door een therapeut die niet werkzaam is bij belanghebbende vervangen worden;
- -
De therapeuten moeten toestemming vragen aan belanghebbende voor het opnemen van vakantie;
- -
De therapeuten ontvangen een commissie van 12,5% op de service die ze verlenen;
- -
De therapeuten ontvangen tevens commissie op de schoonmaakmiddelen die ze aan de klanten van belanghebbende verkopen die varieert tussen de 10% en 12%.
2.3
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur naheffingsaanslagen opgelegd met dagtekening 20 december 2007. Bij brief van 31 maart 2008 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om de naheffingsaanslagen ambtshalve te verminderen. Bij brief van 14 mei 2009 heeft belanghebbende het verzoek herhaald. De Inspecteur heeft de brief van 14 mei 2009 als bezwaarschrift in behandeling genomen en in verband met overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn niet ontvankelijk verklaard. Ook ambtshalve zag de Inspecteur geen redenen om aan de bezwaren tegemoet te komen.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaren en beroepen (hetgeen de Inspecteur betwist) en, zo ja, of de therapeuten werkzaam zijn in dienstbetrekking, zodat belanghebbende loonbelasting en premies AOV/AWW en AZW had moeten inhouden op de aan hen betaalde bedragen (zoals de Inspecteur stelt en belanghebbende ontkent).
4. De standpunten van partijen
4.1
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij ontvankelijk is in haar bezwaar, omdat zij eerst op 26 maart 2008 bekend is geworden met het bestaan van de naheffingsaanslagen en vervolgens op 31 maart 2008 tijdig bezwaar heeft gemaakt. Ook meent belanghebbende dat zij ontvankelijk is in haar beroep. Volgens haar is zij pas op 14 januari 2011 met het bestaan en de inhoud van de uitspraken op bezwaar bekend geworden, zodat zij op 7 februari 2011 tijdig in beroep is gekomen. Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat niet sprake is van een dienstbetrekking. Daartoe heeft zij de hiervoor in 2.2 weergegeven, door de Belastingdienst van belang geachte, omstandigheden gemotiveerd betwist.
4.2
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het bezwaar en beroep niet tijdig zijn ingediend en dat wel sprake is van een dienstbetrekking.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
5. Beoordeling van het geschil
5.1
Ingevolge artikel 17, lid 1, van de Algemene landsverordening belastingen (ALB) kan degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur. Op grond van het vijfde lid van dit artikel blijkt ingeval van overschrijding van die termijn niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest”.
5.2
Vaststaat dat de onderhavige bezwaren niet zijn ingediend binnen de voornoemde termijn van twee maanden. In haar brief van 31 maart 2008 en in haar beroepschrift voert belanghebbende aan dat zij pas op 26 maart 2008 bekend is geworden met het bestaan van de naheffingsaanslagen van 20 december 2007 en dat de termijnoverschrijding daarom op de voet van artikel 17, lid 5, van de ALB verschoonbaar is. De Inspecteur heeft niet, althans niet (voldoende) gemotiveerd weersproken dat de naheffingsaanslagen pas op 26 maart 2008 door belanghebbende zijn ontvangen. Evenmin heeft zij gesteld dat de vertraagde ontvangst van de aanslagbiljetten aan belanghebbende zou zijn te wijten. Op grond van het voorgaande zal de Raad daarom van de juistheid van de stellingen van belanghebbende uitgaan.
5.3
Volgens de Inspecteur kan de brief van belanghebbende van 31 maart 2008, waarin zij de Inspecteur verzoekt om de naheffingsaanslagen ambtshalve te verminderen, niet als bezwaarschrift worden aangemerkt. De Raad volgt de Inspecteur niet in deze conclusie. In de brief van 31 maart 2008 is uitgebreid uiteengezet waarom belanghebbende het met de naheffingsaanslagen niet eens is. Naar het oordeel van de Raad had de Inspecteur deze brief daarom als bezwaarschrift moeten beschouwen. Dat belanghebbende vervolgens bij brief van 14 mei 2009, met als aanhef ‘bezwaarschrift’, de Inspecteur nogmaals verzocht de aanslagen te verminderen, doet daaraan niet af. Mitsdien moet worden aangenomen dat belanghebbende op 31 maart 2008 tegen de naheffingsaanslagen in bezwaar is gekomen en moet worden beoordeeld of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende aldus in verzuim is geweest.
5.4
Naar het oordeel van de Raad is daarvan (onder meer) sprake indien:
- (i)
de belastingplichtige, als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid, met vertraging kennis heeft genomen van de uitspraak van de Inspecteur en daardoor pas na het verstrijken van de termijn een bezwaarschrift heeft ingediend, en tevens
- (ii)
de belastingplichtige, na kennis te hebben genomen van de uitspraak van de Inspecteur, het bezwaarschrift heeft ingediend zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd.
5.5
De Raad is van oordeel dat in het geval van belanghebbende aan de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan en dat haar bezwaren tegen de naheffingsaanslagen ontvankelijk moeten worden geacht. Mitsdien heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraken belanghebbende ten onrechte niet ontvankelijk verklaard.
5.6
Ingevolge artikel 19, lid 1, van de ALB kan degene die bezwaar heeft tegen een uitspraak op bezwaar van de Inspecteur binnen twee maanden na de dagtekening van die uitspraak in beroep komen bij de Raad. Nu de onderhavige uitspraken van de Inspecteur zijn gedagtekend 18 juli 2010 en belanghebbende daartegen eerst op 8 februari 2011, bij brief van 7 februari 2011, in beroep is gekomen, zijn de beroepen te laat ingediend. Artikel 19 van de ALB voorziet niet in een met artikel 17, lid 5, van de ALB vergelijkbare bepaling.
Niettemin is de Raad van oordeel dat de niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding achterwege behoort te blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroep in verzuim is geweest.
5.7
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de gebleken termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat zij eerst op 14 januari 2011 met het bestaan en de inhoud van de uitspraken op de bezwaren bekend is geworden en dat zij daarom met de indiening van de beroepschriften op 8 februari 2011 niet in verzuim is geweest. Ook te dezen heeft de Inspecteur niet (gemotiveerd) betwist dat de uitspraken pas op genoemde datum door belanghebbende zijn ontvangen en evenmin heeft zij gesteld dat die vertraagde ontvangst aan belanghebbende zou zijn te wijten. De Raad gaat daarom van de juistheid van de stellingen van belanghebbende uit. Alsdan moet worden beoordeeld of belanghebbende het beroepschrift alsnog zo spoedig mogelijk heeft ingediend.
5.8
De Raad overweegt dat het van de omstandigheden van het geval afhangt welke tijdspanne bij overschrijding van de beroepstermijn nog kan gelden als ‘alsnog zo spoedig mogelijk indienen’ van het beroepschrift. Naar het oordeel van de Raad echter kan in dit verband en in beginsel een termijn van één maand als tijdig worden aangemerkt. Mitsdien moet worden geoordeeld dat belanghebbende met de indiening van de onderhavige beroepen op 8 februari 2011 niet in verzuim is geweest.
5.9
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient belanghebbende in haar onderhavige beroepen te worden ontvangen. In afwachting van de mondelinge behandeling daarvan zal de Raad daarom de beroepen aanhouden.
6. Beslissing
De Raad verklaart de beroepen ontvankelijk en houdt iedere verdere beslissing, in afwachting van een nadere mondelinge behandeling, aan.
Aldus vastgesteld in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, I.K. van Acker en E.F. Faase in tegenwoordigheid van de secretaris mr. P. Isenia en bekend gemaakt op 23 juli 2012.