CRvB, 21-02-2007, nr. 06/1902 WW
ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9964
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
21-02-2007
- Magistraten
H. Bolt
- Zaaknummer
06/1902 WW
- LJN
AZ9964
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9964, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 21‑02‑2007
Uitspraak 21‑02‑2007
H. Bolt
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 februari 2006, 05/2935 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
I. Overwegingen
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. I. Titulaer, advocaat te Eindhoven, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Drossaert, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene is verschenen bij gemachtigde mr. Titulaer, voornoemd.
II. Overwegingen
1
Bij het bestreden besluit van 19 juli 2005 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 2 februari 2005 niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding.
2
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen — waarbij voor verweerder appellant gelezen dient te worden en voor eiser betrokkene —:
‘dat de aldus door verweerder gegeven toelichting geen uitsluitsel geeft over de daadwerkelijke verzending van het besluit op 2 februari 2005. De registratie in het systeem, waarvan verweerder een uitdraai heeft overgelegd, geeft immers slechts een aanwijzing dat het primaire besluit op voornoemde datum is genomen en op schrift is gesteld, maar het systeem bevat geen gegevens over de concrete en feitelijke postverzending van het besluit. Deze kan in verweerders organisatie vertraging ondervinden. (…) Verweerder heeft evenmin op andere wijze aannemelijk kunnen maken dat verzending van het primaire besluit op 2 februari 2005 heeft plaatsgevonden. Gelet op de ontvangst van het besluit eerst op 4 februari 2005 kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat het primaire besluit niet eerder dan op 3 februari 2005 is verzonden.
Dit betekent dat de bezwarentermijn is aangevangen op 4 februari 2005 en derhalve is geëindigd op 17 maart 2005 zodat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.’
3
In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank bestreden.
4
De Raad overweegt als volgt.
4.1
Allereerst stelt de Raad vast dat het besluit van 2 februari 2005 niet aangetekend aan betrokkene is verzonden en dat betrokkene dat besluit heeft ontvangen. Eveneens staat vast dat het bezwaarschrift van betrokkene, gedagtekend 17 maart 2005, op 17 maart 2005 per fax aan appellant is verzonden en door appellant is ontvangen.
4.2
Betrokkene heeft gesteld dat de bestreden beslissing van 2 februari 2005 is ontvangen op 4 februari 2005, waaruit hij afleidt dat de beslissing op 3 februari 2005 is verzonden en dus bekendgemaakt. Bij bekendmaking op 3 februari 2005 valt 17 maart 2005 binnen de termijn waarin bezwaar gemaakt kan worden.
4.3
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid van de Awb, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
4.4
In het voorliggende geval is niet in geschil dat het besluit van 2 februari 2005 aan het adres van betrokkene is verzonden, terwijl betrokkene evenmin heeft betwist dat hij dat besluit heeft ontvangen. Naar het oordeel van de Raad is daarmee, gelet op het voorgaande, gegeven dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan. Hij wijst er daartoe op dat in de memorie van toelichting bij artikel 6:8 van de Awb (PG Awb I, blz 294) is vermeld dat indien de bekendmaking geschiedt door toezending, de dag na die van de verzending de eerste dag van de bezwaartermijn of de beroepstermijn is. De memorie van toelichting bevat geen aanknopingspunt voor de — door betrokkene ingenomen — stelling dat de dag van de ontvangst (mede) bepalend is voor de aanvang van de termijn. Het tegendeel is het geval. In de memorie van toelichting is immers aangegeven dat de eerste dag van de termijn ‘doorgaans’ ook de dag zal zijn waarop de geadresseerde het besluit ontvangt. Daaruit blijkt dat een eventuele latere ontvangst niet van invloed is op de dag waarop de termijn aanvangt.
4.5
De Raad ziet, mede gelet op de gedingstukken en hetgeen appellant daaromtrent heeft aangevoerd, geen aanleiding te betwijfelen dat het besluit van 2 februari 2005 niet op 2 februari 2005 is verzonden. De bezwaartermijn is derhalve aangevangen op 3 februari 2005 en de laatste dag waarop een bezwaarschrift kon worden ingediend, was 16 maart 2005. Nu betrokkene het bezwaarschrift heeft ingediend op 17 maart 2005, is de termijn overschreden. Nu overigens geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld die aanleiding geven de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten komt de Raad tot het oordeel dat appellant het bezwaar bij het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet hierop heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ten onrechte het bestreden besluit vernietigd.
5
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2007.
(get.) H. Bolt.
(get.) P. Boer.