Rb. Zwolle-Lelystad, 31-05-2006, nr. 114422 / HA ZA 05-1392
ECLI:NL:RBZLY:2006:AY5733
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
31-05-2006
- Zaaknummer
114422 / HA ZA 05-1392
- LJN
AY5733
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2006:AY5733, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 31‑05‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Op postbankrekening van minderjarige wordt door middel van telefonische overboeking een bedrag van € 16.090,00 bijgeschreven. Binnen enkele dagen wordt dat bedrag – nagenoeg – geheel opgenomen met de pinpas van de minderjarige. Die stelt deze opnames niet zelf te hebben gedaan, maar zijn pinpas zou gestolen zijn. De bank, die haar cliënt heeft moeten schadeloosstellen, vordert het bedrag uit onverschuldigde betaling terug. Rechtbank: of er sprake is van frauduleuze overboeking doet er niet toe ? onverschuldigde betaling art. 6:209 BW van toepassing: Er dient o.g.v. de onvoldoende gemotiveerd weersproken stellingen van de bank vanuit te worden gegaan dat het ontvangene de minderjarige tot werkelijk voordeel heeft gestrekt.
vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 114422 / HA ZA 05-1392
Vonnis van 31 mei 2006
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. E.A.M. Claassen,
advocaat mr. R.P.M. Janse van Mantgem te Amsterdam,
tegen
de heer [gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. E. uit de Fles.
Partijen zullen hierna de bank en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 25 januari 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 20 maart 2006
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij een zakelijke relatie van de bank is op 26 augustus 2003 door middel van een telefonische overboeking een bedrag van EUR 16.090,-- van de rekening met het nummer [bankrekeningnummer] afgeschreven. Dit bedrag is overgemaakt op een postbankrekening nummer [postbankrekeningnummer] ten name van [gedaagde].
2.2. De zakelijke relatie van de bank heeft op 29 augustus 2003 bij de politie aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en van oplichting.
2.3. Na de onder 2.1. vermelde overboeking zijn, blijkens een afschrift d.d. 9 september 2003 van de postbankrekening van [gedaagde], op 27, 28 en 29 augustus 2003 bij het postkantoor en bij diverse geldautomaten opnames van deze rekening gedaan tot een bedrag van EUR 15.750,--.
2.4. Bij akte van cessie van 9 september 2003 heeft de zakelijke relatie van de bank zijn vordering op [gedaagde] van EUR 16.090,-- overgedragen aan de bank.
2.5. Bij brief van 29 april 2004 heeft de bank aan [gedaagde] medegedeeld dat hij ten gevolge van frauduleuze handelingen een bedrag van EUR 16.090,-- op zijn rekening heeft ontvangen. In genoemde brief is [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door de bank geleden schade.
2.6. [gedaagde] heeft op 10 mei 2004 bij de politie aangifte gedaan van fraude door middel van zijn pinpas. Bij die aangifte heeft [gedaagde], voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
(...)
Op 1 september 2003 kwam ik er achter dat ik mijn Postbankpas niet meer in mijn bezit had. (...). De laatste keer dat ik gepind had was op 15 augustus 2003. (...)
Ik bewaarde mijn pinpas overwegend thuis, alleen toen ik de laatste keer gepind had, had ik deze denk ik bij mij gehouden. (...)
(...)
De Postbank had zelf mijn pas geblokkeerd omdat er iets met fraude gebeurd zou zijn met mijn pas. Ze konden mij nog niet al te veel er over vertellen. De mensen van de postbank hadden gezegd dat ik geen rekening meer bij de Postbank krijg. (...)
(...)
2.7. [gedaagde] is geboren op [datum] 1987.
3. Het geschil
3.1. De bank vordert -samengevat- veroordeling van [gedaagde] tot betaling van
EUR 17.602,44, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vaststaat dat de zakelijke relatie van de bank zonder rechtsgrond en derhalve onverschuldigd een bedrag van EUR 16.090,-- aan [gedaagde] heeft betaald. Of sprake is van een frauduleuze overboeking doet, anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, niet ter zake. Het al dan niet frauduleuze karakter van deze overboeking doet immers niet af aan het feit dat zonder rechtsgrond aan [gedaagde] is betaald.
[gedaagde] heeft deze betaling ook ontvangen, nu het bedrag op de rekening van [gedaagde] bij de Postbank is bijgeschreven.
4.2. Hetgeen onverschuldigd is betaald dient op grond van artikel 6:203 lid 2 BW door de ontvanger (i.c. [gedaagde]) te worden terugbetaald.
4.3. Gelet op het feit dat [gedaagde] ten tijde van de ontvangst van hetgeen onverschuldigd aan hem is betaald minderjarig en derhalve handelingsonbekwaam was heeft de rechtbank ter comparitie aan partijen ambtshalve het bepaalde in artikel 6:209 BW voorgehouden. In dit artikel wordt bepaald dat op de onbekwame die een onverschuldigde betaling heeft ontvangen de in afdeling 2 van titel 4 van boek 6 BW omschreven verplichtingen slechts gelden, voor zover het ontvangene hem tot werkelijk voordeel heeft gestrekt of in de macht van zijn wettelijk vertegenwoordiger is gekomen.
4.4 Tussen partijen staat vast dat het ontvangene niet in de macht van de wettelijk vertegenwoordiger van [gedaagde] is gekomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het ontvangene [gedaagde] tot werkelijk voordeel heeft gestrekt.
4.5. De bank stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] het ontvangene (tot een bedrag van EUR 15.750,--) met zijn pinpas van zijn postbankrekening heeft afgehaald. De bank heeft in dit verband ter comparitie verklaard dat alleen [gedaagde] met zijn pinpas en de daarbij behorende pincode over zijn postbankrekening kan beschikken. Volgens de bank is het onmogelijk om een pincode van een pinpas af te lezen. De zogenaamde 'key' op de pinpas is niet te lezen, aldus de bank. Nu [gedaagde] het ontvangene zelf van zijn rekening heeft gehaald, heeft het ontvangene [gedaagde] tot werkelijk voordeel gestrekt, zo heeft de bank ter comparitie gesteld.
[gedaagde] heeft dit betwist. Hij stelt dat, na diefstal van zijn pinpas, iemand anders het ontvangene van zijn postbankrekening heeft afgehaald. Nu het ontvangene op frauduleuze wijze van zijn rekening is gehaald en dit bedrag [gedaagde] niet tot werkelijk voordeel heeft gestrekt, dient de vordering te worden afgewezen, aldus [gedaagde].
Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde], door slechts aan te voeren dat de politie tegen hem heeft gezegd dat iemand anders de pincode kan aflezen van een pinpas, het betoog van de bank dat alleen [gedaagde] met zijn pinpas en bijbehorende pincode over zijn rekening kan beschikken onvoldoende gemotiveerd weersproken. Voorts acht de rechtbank hetgeen [gedaagde] heeft verklaard over de diefstal van zijn pinpas niet op voorhand geloofwaardig. Afbreuk aan de geloofwaardigheid van [gedaagde]'s verklaring over de diefstal van zijn pinpas doet met name het feit dat [gedaagde], eerst nadat hij bij brief van de bank van 29 april 2004 aansprakelijk was gesteld voor de door de bank geleden schade, aangifte van diefstal van zijn pinpas heeft gedaan. [gedaagde] heeft ter comparitie desgevraagd niet duidelijk kunnen maken waarom hij niet direct nadat hij bemerkte dat hij zijn pinpas niet meer in zijn bezit had (volgens [gedaagde]'s verklaring bij de politie was dat op of omstreeks 1 september 2003), aangifte van diefstal heeft gedaan. Dat de pinpas kort na de opnames van de postbankrekening door de Postbank is geblokkeerd vormt geen afdoende verklaring voor het lange tijdsverloop tussen de vermissing van de pinpas en het doen van aangifte van diefstal.
4.7. Nu [gedaagde] niet -tot op zekere hoogte- aannemelijk heeft gemaakt dat iemand anders met zijn pinpas en bijbehorende pincode het ontvangene (tot een bedrag van
EUR 15.750,--) van zijn rekening heeft gehaald, moet het er voor worden gehouden dat [gedaagde] zelf het ontvangene van zijn rekening heeft opgenomen en dat hetgeen onverschuldigd aan [gedaagde] is betaald hem tot werkelijk voordeel heeft gestrekt. [gedaagde] heeft geen (nadere) feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, een ander oordeel zouden rechtvaardigen.
Aan de stelling van [gedaagde] dat hij ten tijde van de opnames niet in Amsterdam was, waar blijkens het afschrift d.d. 9 september 2003 van de postbankrekening van [gedaagde] enkele opnames bij geldautomaten aldaar hebben plaatsgevonden, gaat de rechtbank voorbij, nu [gedaagde] die stelling op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd.
4.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient [gedaagde] het bedrag van
EUR 16.090,--, dat onverschuldigd aan hem is betaald, aan de bank terug te betalen. De door de bank gevorderde hoofdsom is derhalve toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente hierover met ingang van 26 augustus 2003 is, als op de wet gegrond, eveneens toewijsbaar.
4.9. De bank vordert voorts op grond van artikel 6:96, lid 2 onder c, BW vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Daartoe heeft de bank aangevoerd dat zij genoodzaakt is geweest haar vordering uit handen te geven en dat haar advocaat meerdere malen met [gedaagde] heeft gecorrespondeerd.
[gedaagde] betwist de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. De genoemde verrichtingen dienen ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te sluiten, aldus [gedaagde].
Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
4.10. De bank heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal derhalve worden afgewezen.
4.11. [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
- dagvaarding EUR 71,93
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 385,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten x tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.360,93
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1 veroordeelt [gedaagde] aan de bank te betalen het bedrag van EUR 16.090,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 augustus 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2 veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op EUR 1.360,93;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. Loman en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2006.