ABRvS, 13-02-2019, nr. 201803913/1/A3
ECLI:NL:RVS:2019:395
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-02-2019
- Zaaknummer
201803913/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:395, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑02‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 13‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 maart 2017 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woonwagen, de opstallen en het bijbehorende erf aan de [locatie] te Mierlo met ingang van 20 maart 2017 voor de duur van drie maanden te sluiten.
201803913/1/A3.
Datum uitspraak: 13 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 maart 2018 in zaak nr. 17/1377 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Geldrop-Mierlo.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2017 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woonwagen, de opstallen en het bijbehorende erf aan de [locatie] te Mierlo met ingang van 20 maart 2017 voor de duur van drie maanden te sluiten.
Bij besluit van 6 april 2017 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 april 2017 vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 8 maart 2017 ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit treedt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.P.H. Gofers, zijn verschenen.
Overwegingen
Juridisch kader
1. De relevante bepalingen van de Opiumwet en de Beleidsregel voor de bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet 2017 zijn vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] is eigenaar van de woonwagen. Zij huurt het perceel en twee bijgebouwen aan de [locatie] te Mierlo van de gemeente. De woonwagen is op het perceel geplaatst. Op 6 februari 2017 hebben agenten van de politie Oost-Brabant een opsporingsonderzoek op het perceel ingesteld. Uit de van het onderzoek opgemaakte bestuurlijke rapportage van 7 februari 2017 blijkt dat daarbij is vastgesteld dat in een van de bijgebouwen op het perceel een hennepknipperij aanwezig was. In het gebouw werden in totaal 160 hennepplanten aangetroffen met een totaal gewicht van 75,10 kilo. Berekend is dat de planten geknipt en gedroogd 16 kilo droge hennep opleveren. Ook werd een tas met 400 gram gedroogde hennep aangetroffen. In het gebouw stonden een grote hoeveelheid tuinstoelen in een kring opgesteld met naast elke stoel een emmer. Een van de emmers was gevuld met afgeknipte henneptoppen. Naast de emmer lag een schaar. In het tweede bijgebouw werden 13 transformatoren, 1 koolstoffilter, 2 zogenaamde slakkenhuizen, 2 ventilatoren, 1 kachel en 1 sealapparaat aangetroffen. Deze zaken worden voor het inrichten van een hennepkwekerij gebruikt.
Hierop heeft de burgemeester op 8 maart 2017 [appellant] gelast de woonwagen, de opstallen en het erf met ingang van 20 maart 2017 tot 20 juni 2017 te sluiten en gesloten te houden.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester op 6 april 2017 en dus ten onrechte voor afloop van de bezwaartermijn het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 8 maart 2017 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Om die reden heeft de rechtbank het beroep van [appellant] gegrond verklaard.
Partijen hebben de rechtbank verzocht op het bezwaar te beslissen, mede in verband met een lopende procedure bij de civiele rechter over ontbinding van de overeenkomst van huur van het perceel.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de sluiting te gelasten van zowel de bijgebouwen als de woonwagen op het perceel. Daartoe heeft zij overwogen dat niet ter discussie staat dat op het perceel een handelshoeveelheid hennep is aangetroffen. De burgemeester heeft betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat de woonwagen en de bijgebouwen zich op hetzelfde perceel bevinden, bereikbaar zijn via één en dezelfde toegangspoort, nagenoeg tegen elkaar zijn gelegen en de bijgebouwen slechts bereikbaar zijn door onder de overkapping te lopen die direct naast de woonwagen ligt. Daarbij komt dat [appellant] de huurster en gebruikster van de bijgebouwen is en dat in een van de gebouwen een meterkast, toilet, douche en een door [appellant] gebruikte wasmachine zijn ondergebracht ten behoeve van de woonwagen.
Gelet hierop is er zodanige onderlinge samenhang tussen de woonwagen en de bijgebouwen dat deze als één geheel moeten worden beschouwd, aldus de rechtbank.
Zij heeft voorts geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het opleggen van de last tot sluiting gebruik heeft kunnen maken. Daartoe heeft zij overwogen dat de burgemeester alle relevante feiten en omstandigheden voldoende in kaart heeft gebracht en zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet kan worden volstaan met een waarschuwing of een minder ingrijpende maatregel, maar een sluiting voor de duur van drie maanden noodzakelijk is. Daarbij heeft de burgemeester in aanmerking genomen dat het hier om een zeer grote hoeveelheid softdrugs gaat, namelijk 3.280 maal de hoeveelheid voor eigen gebruik, wat op handel in verdovende middelen wijst, en 547 maal de hoeveelheid die beleidsmatig als "ernstig geval" wordt aangemerkt, en dat zaken zijn aangetroffen die worden gebruikt voor het inrichten van een hennepkwekerij. Voorts heeft de burgemeester bij zijn beslissing van belang geacht dat de negatieve invloed van softdrugs op de openbare orde en veiligheid niet onderdoet voor de negatieve invloed die van harddrugs uitgaat, dat met de sluiting een signaal wordt afgegeven dat het gebruiken van een pand in strijd met de Opiumwet niet wordt getolereerd en dat derhalve het algemeen belang noopt tot het zichtbaar onttrekken van het perceel met alle opstallen aan het criminele circuit. De burgemeester heeft de door [appellant] aangevoerde omstandigheden voldoende betrokken in de afweging of tot sluiting zou moeten worden overgegaan en in die omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met een lichtere maatregel of om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht van zijn beleid af te wijken, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester bevoegd was om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op te treden. Zij voert daartoe aan dat op 6 februari 2017 door een derde of derden zonder haar toestemming en zonder dat zij of haar inwonende zoon daarvan op de hoogte waren in de schuur bij de woonwagen hennep is geknipt. [appellant] was die dag vroeg van huis vertrokken en wist daarom niet wat zich vervolgens in de schuur afspeelde. Ook was zij niet op de hoogte van de aanwezigheid in het tweede bijgebouw van de hiervoor onder 2. vermelde zaken die voor het inrichten van een hennepkwekerij worden gebruikt. Die zaken waren daar achtergelaten door haar ex-partner waarmee zij eerder heeft samengewoond. De strafzaak die voor deze feiten jegens haar was aangespannen, is geseponeerd.
Ook heeft de rechtbank miskend dat de burgemeester in redelijkheid niet tot de sluiting heeft kunnen overgaan. Ten onrechte is geen rekening gehouden met het feit dat [appellant] geen blaam treft en met de gevolgen van de sluiting, dat de overeenkomst tot huur van het perceel door de burgemeester wordt ontbonden en dat kapitaalvernietiging plaatsvindt, doordat de woonwagen niet verplaatsbaar is en door zijn ouderdom en staat van onderhoud onverkoopbaar is, aldus [appellant].
Beoordeling door de Afdeling
4.1. Niet in geschil is dat in een van de door [appellant] gehuurde bijgebouwen de hiervoor onder 2. vermelde hoeveelheid softdrugs is aangetroffen. Die hoeveelheid is groter dan wat als maximale hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt, zodat in beginsel aannemelijk is dat de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. [appellant] heeft geen gronden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat de drugs die bestemming niet hadden. Reeds hierom heeft de rechtbank de burgemeester terecht bevoegd geacht om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet handhavend op te treden.
In de omstandigheid dat de strafzaak tegen [appellant] is geseponeerd heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de burgemeester daarom van de sluiting had moeten afzien. De bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting staat los van een eventuele strafrechtelijke procedure. Ook is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de stelling van [appellant] dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en van de hiervoor onder 2. vermelde zaken in de bijgebouwen, haar niet kan baten.
4.2. Vervolgens ligt de vraag voor of de burgemeester in redelijkheid van de bevoegdheid tot sluiting gebruik kon maken.
Niet in geschil is dat, zoals de burgemeester heeft gesteld, op grond van de bestuurlijke rapportage van 7 februari 2017 is komen vast te staan dat de hoeveelheid aangetroffen softdrugs enkele honderden malen groter is dan de hoeveelheid die beleidsmatig als "ernstig geval" wordt aangemerkt. De Afdeling volgt [appellant] niet in haar betoog dat haar van deze ernstige overtreding van de Opiumwet geen verwijt kan worden gemaakt. Nog daargelaten dat de Afdeling niet aannemelijk acht dat [appellant] niet wist dat in het bijgebouw waar onder meer een toilet, douche en wasmachine ten behoeve van de woonwagen aanwezig waren en waar zij blijkens haar verklaring ter zitting bij de Afdeling nog korte tijd voor de komst van de politie is geweest, hennep werd geknipt en dat in het tweede bijgebouw de hiervoor onder 2. vermelde machines en andere benodigdheden voor een hennepkwekerij stonden, geldt dat, zelfs al zou [appellant] hiervan niet hebben geweten, zij als eigenaar en bewoner van de woonwagen en huurder van het perceel en de bijgebouwen verantwoordelijk is voor hetgeen zich daar afspeelde.
Van haar mocht worden verwacht dat zij bekend was met het gebruik van de bijgebouwen en met de daar aanwezige zaken en dat zij afdoende maatregelen zou treffen om feiten, als de hier vastgestelde, te voorkomen.
De rechtbank heeft terecht in de omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo een procedure tot ontbinding van de overeenkomst van huur van het perceel en de bijgebouwen in gang heeft gezet en het daaruit voortvloeiende gevolg dat [appellant] de woonwagen van het perceel moet verwijderen, geen grond gevonden voor het oordeel dat de burgemeester in dit geval met een minder verstrekkende maatregel had moeten volstaan. Mede gezien de ernst van de overtreding heeft de burgemeester in redelijkheid aan het algemeen belang bij de sluiting een groter gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van [appellant] bij het achterwege laten daarvan.
De door [appellant] gestelde schade als gevolg van de ontbinding van de huurovereenkomst kan in de desbetreffende procedure worden aangevoerd.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevallen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Steendijk w.g. De Wilde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019
598. BIJLAGE
Opiumwet
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
[-].
Beleidsregel voor de bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet 2017
[-]
5. Damoclesbeleid (Handhavingsbeleid artikel 13b Opiumwet)
Deze beleidsregel ziet op de bevoegdheid van de burgemeester om over te gaan tot het sluiten van panden met bijbehorende erven, indien er sprake is van verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezig zijn van een middel als bedoeld in lijst I of II behorende bij de Opiumwet vanuit woningen of lokalen en de daarbij behorende erven.
Last onder bestuursdwang
Zoals de redactie van artikel 13b Opiumwet aangeeft, heeft de burgemeester om handhavend op te kunnen treden tegen drugshandel in woningen, lokalen en/of daarbij behorende erven, de mogelijkheid om bestuursdwang toe te passen. Teneinde betrokkenen niet in de gelegenheid te stellen een financiële belangenafweging te maken en vanwege het gewenste effect van de last onder bestuursdwang, wordt er in beginsel geen gebruik gemaakt van het opleggen van een last onder dwangsom.
Waarschuwing
Uitgangspunt is dat bij een overtreding van de Opiumwet met toepassing van artikel 13b van deze wet direct wordt overgegaan tot toepassing van bestuursdwang. Dit leidt tot sluiting van het drugspand. Is sprake van een woning, dan kan uitsluitend bij een eerste overtreding een waarschuwing worden overwogen. Dit geldt alléén als sprake is van minder ernstige gevallen. In ernstige gevallen wordt geen waarschuwing gegeven en wordt direct overgegaan tot sluiting van de woning. Hiermee wordt recht gedaan aan artikel 8 EVRM. Bij een lokaal wordt in principe altijd bestuursdwang toegepast.
Reikwijdte
[-]
Ernstig geval softdrugs
Vanuit het oogpunt van de proportionaliteit en evenredigheid zal onder toepassing van bestuursdwang in ieder geval tot directe sluiting van een drugspand worden overgegaan in ernstige gevallen.
Een ernstig geval wordt op grond van deze beleidsregel in ieder geval aangenomen ingeval van een aangetroffen hoeveelheid van meer of gelijk aan 15 hennepstekjes of planten. In dat geval wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt. Er is dan geen sprake van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Bij hennepknipperijen, drogerijen en buitenteelt is doorgaans sprake van een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep of hasjiesj. Ook bij een hoeveelheid van 30 gram of meer hennep of hasjiesj wordt een ernstig geval van drugshandel aangenomen. Dit - de aanwezigheid van meer of gelijk aan 15 planten of meer of gelijk aan 30 gram softdrugs - wordt in deze beleidsregel in ieder geval beschouwd als hoeveelheid drugs die aanwezig is voor de verkoop, aflevering of verstrekking in de zin van artikel 13b Opiumwet.
Bij deze hoeveelheden wordt in beginsel direct overgegaan tot toepassing van bestuursdwang.
[-].