Rb. Zwolle-Lelystad, 12-04-2006, nr. 108815 / HA ZA 05-622
ECLI:NL:RBZLY:2006:AX2257
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
12-04-2006
- Zaaknummer
108815 / HA ZA 05-622
- LJN
AX2257
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2006:AX2257, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 12‑04‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 4 Wet op het consumentenkrediet
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑04‑2006
Inhoudsindicatie
Aandelenlease. Naar voorlopig oordeel is op Sprintplan van Spaarbeleg de WCK van toepassing. Partijen krijgen gelegenheid te reageren op dit voorlopig oordeel.
vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 108815 / HA ZA 05-622
Vonnis van 12 april 2006
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
procureur mr. A.E. Grosscurt,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge,
advocaat mr. J. Engels te Vroomshoop,
2. de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
tevens handelende onder de naam Spaarbeleg,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. B.W.G. van der Velden te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde sub 1] en Spaarbeleg genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusies van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusies van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] heeft een overeenkomst gesloten met Spaarbeleg met betrekking tot het product Sprintplan.
2.2. Spaarbeleg heeft [eiseres] een certificaat gedateerd 8 februari 1999 gestuurd waarin staat vermeld dat Spaarbeleg met [eiseres] een overeenkomst is aangegaan. Verder zijn in dit certificaat -op basis van de door [eiseres] verstrekte informatie op het inschrijfformulier- onder meer de volgende gegevens opgenomen met betrekking tot de ingangs- en einddatum, het maandbedrag, het rentepercentage en het garantiebedrag:
"Ingangsdatum : 01-03-1999
Einddatum : 29-02-2004
Maandbedrag : f. 200,00
Belegd bedrag : f. 30.000,00
Belegd in : Spaarbeleg GarantieFonds maart 99/04
Rente : 8,00 % (effectief 8,30 % per jaar)
Garantiewaarde : f. 27.000,00
2.3. Spaarbeleg heeft [eiseres] ook Algemene Voorwaarden doen toekomen.
Deze Algemene Voorwaarden luiden, voor zover relevant, als volgt:
Artikel 2
Het sluiten van een SprintPlan-contract
(...)
2.2 Acceptatie van een inschrijfformulier door Spaarbeleg geschiedt onder de opschortende voorwaarde dat de cliënt niet voorafgaand aan de aanvangsdatum van het desbetreffende Sprintplan-contract schriftelijk, per fax of telefonisch heeft kenbaar gemaakt alsnog van dat SprintPlan-contract af te zien.
2.3 Onverwijld na ontvangst van een volledig ingevuld en ondertekend en door Spaarbeleg geaccepteerd inschrijfformulier, zendt Spaarbeleg aan de desbetreffende cliënt een SprintPlan Welkomstpakket toe, waarin onder meer worden opgenomen (a) een afschrift van deze Algemene Voorwaarden en (b) een opgave van de te verrichten transactie, met vermelding van de aankoopsom, de aanvangsdatum, de looptijd en de einddatum van het Sprint-Plan-contract, het rentepercentage, het door de deelnemer verschuldigde maandbedrag alsmede de eerste en de laatste maand waarin het maandbedrag verschuldigd is.
(...)
2.6 Het prospectus van het Spaarbeleg Garantiefonds en, voor zover daarin niet al opgenomen, de voorwaarden van beheer en bewaring van het Spaarbeleg Garantiefonds en de specifieke bepalingen die gelden voor geïntroduceerde, nog niet geëindigde portefeuilles, zijn op aanvraag kosteloos bij Spaarbeleg verkrijgbaar.
(...)
Artikel 5
Aankoop Participaties en maandbedragen
5.1 Op de aanvangsdatum van een SprintPlan-contract worden voor rekening en risico van de cliënt een aantal (fracties van) Participaties van de desbetreffende serie aangekocht. De aankoopsom wordt gefinancierd door Spaarbeleg die ervoor zorgt dat de aankoopsom tijdig aan het Spaarbeleg Garantiefonds wordt betaald.
De desbetreffende (fracties van) Participaties worden op naam van de Stichting SpaarbelegGiro gesteld, die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Vanaf het moment waarop deze transactie is verricht, is de cliënt deelnemer in de desbetreffende portefeuille.
5.2 Het door de deelnemer op zijn inschrijfformulier vermelde maandbedrag is rente over de aankoopsom van de voor hem aangekochte (fracties van) Participaties.
(...)
Artikel 7
Eindafrekening SprintPlan-contract
7.1 Bij afloop van het Sprintplan-contract van een deelnemer op de einddatum van de desbetreffende portefeuille, maken Spaarbeleg en Stichting SpaarbelegGiro voor die deelnemer een eindafrekening op, die binnen twee weken na de einddatum aan de deelnemer wordt toegezonden. Op de eindafrekening worden vermeld: (a) het bedrag dat na de einddatum wordt uitgekeerd op de (fracties van) Participaties die Stichting SpaarbelegGiro alsdan voor de deelnemer houdt, (b) de voor het desbetreffende SprintPlan-contract geldende (restant-)aankoopsom en (c) al hetgeen de deelnemer alsdan verder nog uit hoofde van zijn Sprintplan-contract aan Spaarbeleg verschuldigd mocht zijn. Het saldo van de eindafrekening is het bedrag van de onder (a) bedoelde post, verminderd met het gezamenlijke bedrag van de onder (b) en (c) bedoelde posten.
(...)
7.3 Indien het in artikel 7.1 bedoelde saldo van de eindafrekening negatief mocht zijn, is de deelnemer verplicht tot bijbetaling van dit saldo aan Spaarbeleg."
2.4. Op basis van de Sprintplan-overeenkomst heeft [eiseres] gedurende vijf jaar maandelijks een bedrag van f. 200,00 (EUR 90,76) aan rente voldaan aan Spaarbeleg waardoor een bedrag van f. 30.000,00 (EUR 13.613,41) kon worden belegd in het Garantiefonds.
2.5. Bij brief van 10 maart 2004 heeft Spaarbeleg aan [eiseres] onder meer het volgende medegedeeld:
"Op 29-02-2004 is uw Sprintplan (...) geëindigd.
Gezien de negatieve ontwikkeling afgelopen periode op de beurs heeft de belegging in het AEGON GarantieFonds helaas een negatief rendement opgeleverd. U ontvangt dan ook geen uitkering op uw Sprintplan."
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert - samengevat - een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] en Spaarbeleg toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht respectievelijk de Sprintplan-overeenkomst, althans dat [gedaagde sub 1] en Spaarbeleg onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld. Tevens vordert [eiseres] dat [gedaagde sub 1] en Spaarbeleg hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van EUR 5.445,60 aan [eiseres].
3.2. [gedaagde sub 1] en Spaarbeleg voeren verweer. Op de stellingen van partijen zal in een later stadium, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
De vordering jegens Spaarbeleg
4.1. Ambtshalve wordt als volgt overwogen.
In de Wet op het consumentenkrediet (WCK) wordt onder krediettransactie onder meer verstaan iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever één of meer betalingen doet (artikel 1 aanhef en sub a onder 1 WCK).
De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich onder meer hierdoor dat Spaarbeleg aan [eiseres] een bedrag ter beschikking heeft gesteld waarover [eiseres] periodiek rente diende te betalen en welk bedrag [eiseres] aan het einde van de looptijd diende terug te betalen. Aldus voldoet deze overeenkomst aan bovengenoemde definitie. In dit verband is mede van belang dat de wetsgeschiedenis bij artikel 1 WCK onder meer vermeldt: "Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende elementen waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren" (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 68).
Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK lijkt te zijn voldaan, wordt er vanuit gegaan dat deze wet op de overeenkomst van toepassing is.
4.2. Daarbij is reeds in aanmerking genomen dat naar het voorlopig oordeel van de rechtbank de onderhavige overeenkomst niet voldoet aan artikel 4 lid 1 onder h WCK. In casu lijkt geen sprake te zijn van het verstrekken van zekerheid door middel van "belening" van effecten in die zin dat effecten worden gebruikt als zekerheid om een lening te verkrijgen.
In dit verband is van belang dat in de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 40 en 41), kort samengevat, wordt gesteld dat de regering wat betreft effectenbelening ervoor heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen nu deze transactie zich meer afspeelt in de vermogens- dan in de consumptieve sfeer. Omdat de bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag zijn dan 70% van de waarde van de effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper is, kan volgens de regering ook niet worden gesteld dat wettelijk ingrijpen op dit terrein nodig is.
Uit deze toelichting volgt dat artikel 4 lid 1 onder h WCK niet ziet op een constructie als de onderhavige. De strekking van de uitzonderingsbepaling is immers dat de lening bij een dergelijke vorm van belening niet ongedekt is zodat de afnemer van het krediet, die op deze manier goedkoper krediet krijgt, niet nader beschermd behoeft te worden. Dat is anders in de situatie als de onderhavige waarin sprake is van voorfinanciering van een pakket aandelen waarbij de lening bij aanvang niet door zekerheid wordt gedekt.
4.3. De hiertegenover staande opvatting, die blijkt uit de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6 juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015 en 3016) en uit de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001, 669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken II 2000-2001, 27 869, nr. 3, blz. 3) dat aandelenleaseconstructies onder artikel 4 lid 1 onder h van de WCK vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Nog daargelaten dat de Minister van Financiën in elk geval ten tijde van zijn mededelingen op 6 juli 1998 niet verantwoordelijk was voor de WCK -de WCK behoorde destijds tot het domein van de Minister van Economische Zaken- strookt de interpretatie ook niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de memorie van toelichting op de WCK en gaat deze kennelijk uit van de onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de kredietnemer op aandelen die aan hem toebehoren.
De situatie dat een consument bij verkrijging van een krediet zijn bestaande effectenportefeuille in pand geeft aan de kredietgever verschilt echter wezenlijk van de situatie waarin de aanbieder van het financiële product krediet ter beschikking stelt waarmee de consument kan beleggen in aandelen. In het laatste geval wordt immers krediet verstrekt om daarmee aandelen te kopen. Dit is op één lijn te stellen met normale consumentenkrediettransacties waarin krediet wordt verstrekt om consumptiegoederen als auto's en dergelijke te kopen. Op dergelijke transacties heeft de WCK nu juist betrekking.
4.4. Toepasselijkheid van de WCK heeft verstrekkende consequenties. Als zou blijken dat het krediet, in strijd met artikel 9 WCK, is verstrekt zonder dat daarvoor een vergunning bestond, is de Sprintplan-overeenkomst ingevolge het bepaalde in artikel 3:40 Burgerlijk Wetboek (BW) nietig. De overeenkomst is dan immers in strijd met een dwingende wetsbepaling -artikel 9 WCK- die niet uitsluitend ziet op de bescherming van één der partijen bij de overeenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt namelijk dat het vergunningenstelsel ook strekt ter bescherming van een algemeen belang en wel een goed functionerende markt voor consumentenkredieten.
Voorts is er sprake van nietigheid indien het zou gaan om een overeenkomst zoals omschreven in artikel 33 WCK. Meer in het bijzonder is ingevolge artikel 33 sub e WCK nietig de overeenkomst waarin wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 34 tot en met 46, met uitzondering van een afwijking als bedoeld in artikel 42 lid 5 WCK.
Op de nietigheid dient ambtshalve acht te worden geslagen.
4.5. Omdat partijen in hun debat over de Sprintplan-overeenkomst geen aandacht hebben geschonken aan de eventuele strijdigheid met bepalingen van de WCK en omdat de beslissing verstrekkende gevolgen kan hebben voor Spaarbeleg, zullen zij in de gelegenheid worden gesteld op het voorlopig oordeel van de rechtbank te reageren. De zaak zal daartoe weer naar de rol worden verwezen voor akte uitlating door [eiseres]. Spaarbeleg krijgt vervolgens de gelegenheid bij antwoordakte te reageren.
4.6. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De vordering jegens [gedaagde sub 1].
4.7. Nu hetgeen hiervoor is overwogen mede van invloed zou kunnen zijn op de beslissing op de vordering jegens [gedaagde sub 1], zal ook [gedaagde sub 1] de gelegenheid krijgen om gelijktijdig met Spaarbeleg bij antwoordakte te reageren op hetgeen hiervoor ambtshalve door de rechtbank is overwogen omtrent de mogelijke nietigheid van de Sprintplan-overeenkomst alsmede op de akte uitlating van [eiseres].
5. De beslissing
De rechtbank
- verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 10 mei 2006 voor uitlating door [eiseres] als vermeld in de rechtsoverweging 4.5, ambtshalve peremptoir;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 7 juni 2006 voor uitlating door Spaarbeleg en [gedaagde sub 1] als vermeld in de rechtsoverwegingen 4.5 en 4.7, ambtshalve peremptoir;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.H.S Lebens- de Mug, H. de Hek en D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2006.