Rb. Utrecht, 05-12-2007, nr. 219651 / HA ZA 06-2298
ECLI:NL:RBUTR:2007:BC0288
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
05-12-2007
- Zaaknummer
219651 / HA ZA 06-2298
- LJN
BC0288
- Vakgebied(en)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2007:BC0288, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 05‑12‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 719 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek
- Vindplaatsen
NJF 2008, 96
Uitspraak 05‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Buurweg, erfdienstbaarheid.
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 219651 / HA ZA 06-2298
Vonnis van 5 december 2007
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. A.J. Verhagen,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3],
gevestigd te De Bilt,
gedaagden,
procureur mr. T.A. Vis
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde c.s.] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 december 2006;
- het proces-verbaal van comparitie van 19 maart 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is sinds 2004 eigenaar van het perceel [adres]. Voordat [eiseres] de woning op dit perceel betrok was de familie [x] van 1987 tot 2004 eigenaar en bewoner van het perceel. Sinds 1966 bewoont [gedaagde c.s.] het daarnaast gelegen perceel [adres]. Sinds 1976 is hij hiervan tevens eigenaar. In 2004 is het perceel [adres] op naam gesteld van [gedaagde sub 3], de onderneming van [gedaagde sub 1].
2.2. Tussen de woningen van [eiseres] en [gedaagde c.s.] bevindt zich een betegelde steeg van ongeveer 2.20 meter breed. De erfgrens tussen beide percelen loopt door het midden van deze steeg in de lengterichting, waardoor de steeg voor de helft behoort tot het perceel van [eiseres] en voor de helft tot het perceel van [gedaagde c.s.].
2.3. Met betrekking tot deze percelen onderling staan geen erfdienstbaarheden ingeschreven in de registers van het Kadaster.
2.4. Bij brief van 16 mei 2006 heeft [eiseres] [gedaagde c.s.] in kennis gesteld van haar voornemen om tegen het midden van de steeg aan haar kant van de erfgrens een schutting te plaatsen.
2.5. Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Utrecht van 27 juli 2006 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [gedaagde c.s.] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de steeg is aan te merken als buurweg en geoordeeld dat [eiseres] geen erfafscheiding mag plaatsen en moet dulden dat [gedaagde c.s.] gebruik maakt van de steeg.
2.6. Op 19 maart 2007 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden waarbij de rechter in aanwezigheid van bovengenoemde partijen en procureurs de steeg waar dit geschil betrekking op heeft, heeft bekeken.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] heeft samengevat - gevorderd dat de rechtbank:
- voor recht verklaart dat [gedaagde c.s.] geen recht op gebruik heeft van het perceelgedeelte van [eiseres] langs de erfafscheiding;
- [gedaagde c.s.] veroordeelt te dulden dat [eiseres] een erfafscheiding zal plaatsen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag;
- Met veroordeling van [gedaagde c.s.] in de kosten van de procedure.
3.2. [gedaagde c.s.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze procedure om de vraag of [gedaagde c.s.] gerechtigd is om het aan [eiseres] toebehorende deel van de steeg te gebruiken, met name door daar met de auto doorheen te rijden. [gedaagde c.s.] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat hij hiertoe gerechtigd is omdat ten aanzien van de steeg sprake is van een buurweg in de zin van artikel 719 van het oude Burgerlijk Wetboek en de hieruit voortvloeiende rechten, bevoegdheden en verplichtingen gelet op artikel 160 Overgangswet onder het huidige recht dienen te worden gerespecteerd. Volgens [eiseres] is hiervan geen sprake omdat niet aan de voorwaarden voor het ontstaan van een buurweg is voldaan.
4.2. De rechtbank overweegt als volgt. Onder het oude recht ontstond een buurweg indien aan twee voorwaarden was voldaan. In de eerste plaats dienden meerdere buren de weg gezamenlijk als uitweg te gebruiken en in de tweede plaats diende de weg door de eigenaren van de grond waarover deze liep ook uitdrukkelijk of stilzwijgend tot buurweg te zijn bestemd.
4.3. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de eerste ontstaansvoorwaarde niet is voldaan omdat de steeg niet de uiterlijke kenmerken heeft van een buurweg. [eiseres] heeft daartoe aangevoerd dat [gedaagde c.s.] niet is aan te merken als buur die de steeg als uitweg gebruikt omdat de steeg niet uit komt op het perceel van [gedaagde c.s.], maar op een perceel dat eigendom is van Eneco. [eiseres] heeft voorts aangevoerd dat, voor zover de steeg al het karakter van een buurweg zou hebben, deze in ieder geval niet bestemd is om met de auto doorheen te rijden. Er past volgens [eiseres] namelijk amper een auto door de steeg.
4.4. [gedaagde c.s.] heeft het voorgaande betwist en gesteld dat de steeg gezien de feitelijke situatie is bedoeld om - ook voor auto’s - als uitweg te dienen van zowel het perceel van [eiseres] als het perceel van [gedaagde c.s.], omdat de steeg als geheel betegeld is en van de openbare weg naar het terrein achter het pand van [gedaagde c.s.] loopt. Volgens [gedaagde c.s.] is hij als buur in de zin van de regeling aan te merken omdat de steeg uiteindelijk uitkomt op het perceel van [gedaagde c.s.], althans op een stuk grond dat aan hem in gebruik is gegeven.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat aan de eerste ontstaansvoorwaarde is voldaan. De steeg leent zich gezien zijn breedte en de volledige betegeling voor gebruik door een motorvoertuig. Ten aanzien van het gebruik van de steeg is naast [eiseres] ook [gedaagde c.s.] volgens de rechtbank als buur aan te merken. Ter comparitie is immers gebleken dat [gedaagde c.s.] zijn tuin en het magazijn via de steeg uitsluitend kan bereiken over het stukje grond van Eneco en dat aan [gedaagde c.s.] uitdrukkelijk toestemming is verleend door de voorganger van Eneco om dit stukje grond te gebruiken. De rechtbank is van oordeel dat de steeg bestemd is om als uitweg te dienen ten behoeve van zowel het perceel van [eiseres] als het perceel van [gedaagde c.s.].
4.6. [eiseres] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat aan de tweede ontstaansvoorwaarde niet is voldaan. [eiseres] heeft daartoe aangevoerd dat geen wilsverklaring tot bestemming als buurweg is geuit door de vorige bewoners van de woning op perceel [adres], de familie [x]. [eiseres] heeft ter onderbouwing van deze stelling een verklaring van de familie [x] (hierna: ‘eerste verklaring’) overgelegd waaruit volgens [eiseres] blijkt dat zij het gebruik wel hebben gedoogd, maar dat van instemming met het gebruik als buurweg geen sprake is. De eerste verklaring luidt voor zover van belang als volgt:
Hierbij verklaren wij dat wij gedurende de periode augustus 1987 t/m januari 2004 woonachtig zijn geweest op [adres]. In al die jaren dat wij er gewoond hebben heeft dhr. [gedaagde c.s.] zijn auto en zijn aanhanger achter zijn magazijn geparkeerd. Wij hebben hier geen enkele hinder van ondervonden. Het gebeurde altijd op een zeer rustige manier.
[eiseres] heeft voorts een nadere verklaring van de familie [x] (hierna: ‘nadere verklaring’) overgelegd die voor zover van belang luidt:
In deze zaak is voor ons voor de eerste maal de term ‘buurweg’ gevallen. Tussen [gedaagde c.s.] en ons is deze term ‘buurweg’ nooit besproken. Dus er is op basis van de term ‘buurweg’ nooit wel of niet toestemming verleend.
4.7. [gedaagde c.s.] heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de tweede ontstaansvoorwaarde wel is voldaan en hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de voornoemde eerste verklaring van de familie [x] blijkt dat zij stilzwijgend toestemming hebben verleend voor het gebruik van de steeg als buurweg voor gemotoriseerde voertuigen. [gedaagde c.s.] heeft voorts meerdere verklaringen van omwonenden overgelegd waarin
- samengevat - staat dat [gedaagde c.s.] sinds jaar en dag zonder problemen gebruik heeft gemaakt van de steeg om met de auto naar het magazijn aan de achterkant van zijn perceel te komen. De stilzwijgende bestemming als buurweg blijkt volgens [gedaagde c.s.] ten slotte uit het feit dat de voormalige eigenaren van het perceel [adres] eind jaren ’60 hebben ingestemd met het betegelen van het gehele pad door [gedaagde c.s.].
4.8. De rechtbank overweegt ten aanzien van de tweede voorwaarde voor het ontstaan van een buurweg als volgt. Nu van uitdrukkelijke toestemming niet is gebleken, is van belang of de vorige bewoners van het perceel [adres] stilzwijgend hebben ingestemd met het gebruik van de steeg als buurweg. Uit de inhoud van de overgelegde verklaringen van buren en omwonenden blijkt volgens de rechtbank dat [gedaagde c.s.] de steeg, sinds hij er in 1966 is komen wonen, heeft gebruikt om met de auto doorheen te rijden teneinde het magazijn aan de achterzijde van zijn woning te bereiken. [eiseres] heeft dit ook niet gemotiveerd weersproken. Het voorgaande levert het vermoeden op dat de steeg stilzwijgend is bestemd als buurweg voor het gebruik van motorvoertuigen.
4.9. Dit vermoeden zou worden weerlegd indien zou komen vast te staan dat het gebruik slechts werd gedoogd, zoals aangevoerd door [eiseres]. Het is aan [eiseres] om te bewijzen dat sprake is van gedogen en ter onderbouwing van haar stelling heeft [eiseres] zich beroepen op de voornoemde verklaringen van de familie [x]. Uit de bewoording van de eerste verklaring van de familie [x] blijkt dit volgens de rechtbank echter niet. Daarbij is van belang dat uit die verklaring niet blijkt dat het gebruik van de steeg door [gedaagde c.s.] als onwenselijk of ongeoorloofd werd gezien, en niettemin werd toegestaan, terwijl dat naar het oordeel van de rechtbank het gedogen van stilzwijgende instemming onderscheidt. De familie [x] heeft immers verklaard dat het gebruik van de steeg op een rustige manier verliep en er geen hinder van werd ondervonden. Dat blijkens de nadere verklaring geen uitdrukkelijke toestemming is verleend voor een, aan de familie [x] onbekende juridische kwalificatie als buurweg, rechtvaardigt niet de conclusie dat het gebruik van de steeg slechts werd gedoogd. Nu [eiseres] geen concreet aanbod heeft gedaan om bewijs te leveren op dit punt ziet de rechtbank geen aanleiding om haar tot het leveren van nader (tegen)bewijs toe te laten en komt tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat het gebruik van de steeg door [gedaagde c.s.] om met de auto doorheen te rijden slechts werd gedoogd. Het voornoemde vermoeden is derhalve niet weerlegd zodat wordt aangenomen dat de steeg stilzwijgend is bestemd als buurweg.
4.10. Nu de steeg als buurweg kan worden aangemerkt dienen de hieruit voortvloeiende rechten, bevoegdheden en verplichtingen onder huidig recht te worden gerespecteerd. De in conventie gevorderde verklaring voor recht is derhalve niet voor toewijzing vatbaar. Voorts is [eiseres] niet gerechtigd om de steeg eenzijdig te verleggen, op te heffen of anders te gebruiken. Het plaatsen van een schutting kan als een vorm van ander gebruik worden aangemerkt, zodat de vordering om [gedaagde c.s.] te veroordelen te dulden dat [eiseres] een schutting zal plaatsen zal tevens worden afgewezen.
4.11. Gelet op het bovenstaande kan de vraag of met betrekking tot de steeg sprake is van een erfdienstbaarheid naar het oordeel van de rechtbank onbesproken blijven.
4.12. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde c.s.] c.s. worden begroot op:
- vast recht 248,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.152,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde c.s.] c.s. tot op heden begroot op EUR 1.152,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2007.