Rb. Middelburg (vzr.), 20-10-2009, nr. XXX
ECLI:NL:RBMID:2009:BK2787
- Instantie
Rechtbank Middelburg (Voorzieningenrechter)
- Datum
20-10-2009
- Zaaknummer
XXX
- LJN
BK2787
- Vakgebied(en)
Financiële dienstverlening (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2009:BK2787, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 20‑10‑2009; (Kort geding)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOR 2010/279
Uitspraak 20‑10‑2009
Inhoudsindicatie
vordering tot nakoming van financieringsovereenkomst.
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht,
voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 69680 / KG ZA 09-183
Vonnis van 20 oktober 2009
in de zaak van
[eiser] H.O.D.N. [eiser],
wonende te Goes,
eiser,
advocaat mr. J.P. van der Valk,
tegen
1. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK OOSTERSCHELDE U.A.,
gevestigd te Goes,
2. de naamloze vennootschap
RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. drs. J.J.A. Nederlof.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Rabobank genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de brief d.d. 8 oktober van mr. Van der Valk met producties
- de brief d.d. 8 oktober van mr. Nederlof met producties
- de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 13 oktober 2009 zijdens beide partijen overgelegde pleitnota’s.
2. De feiten
2.1. [eiser] houdt zich bezig met de handel in en recycling van metalen.
2.2. In het kader van de verhuizing van [eiser] in juni 2008 naar de huidige locatie, waartoe een nieuw bedrijfsterrein, bedrijfspand en woonhuis zijn aangekocht, heeft de Rabobank vier leningen verstrekt bij onderhandse akten van 24 augustus 2007 en 2 juni 2008. Voorts is tussen partijen een krediet c.q. rekening-courantovereenkomst gesloten. In totaal werd een bedrag van € 780.000,-- verstrekt. De Rabobank heeft als zekerheid een eerste recht van hypotheek op het woonhuis en het bedrijfspand verkregen en voorts een eerste pandrecht op de inventaris, voorraden en de rechten uit hoofde van een overlijdensrisicoverzekering.
2.3. De Rabobank heeft op 22 juli 2009 de integrale financiering mondeling opgezegd en zulks is door haar advocaat schriftelijk bevestigd bij brief d.d. 23 juli 2009. De financiering is opgezegd met een opzegtermijn van 3 maanden, derhalve tegen 23 oktober 2009.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert:
- de Rabobank te veroordelen tot nakoming van de financieringsovereenkomsten;
- de Rabobank te verbieden om, gedurende minimaal een jaar na betekening van het te wijzen vonnis, de financieringsovereenkomsten opnieuw op te zeggen, tenzij zich alsnog een zwaarwegende opzeggingsgrond voordoet;
- de Rabobank en de Rabohypotheekbank te verbieden om gedurende minimaal een jaar na het te wijzen vonnis haar zekerheden uit te winnen, indien en voor zover [eiser] aan haar (maandelijkse) betalingsverplichtingen jegens de Rabobank voldoet;
- de Rabobank te veroordelen om met [eiser] binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis, onderhandelingen te starten over herfinanciering van [eiser];
- de Rabobank te veroordelen om de verkoopopbrengst van scheepsartikelen ter vrije beschikking te stellen van [eiser];
- de Rabobank te veroordelen om de rekening-courantfaciliteit te verhogen tot € 100.000,--;
- aan alle veroordelingen een dwangsom te verbinden van € 50.000,-- voor iedere dag dat de Rabobank daaraan niet voldoet.
[eiser] stelt daartoe dat de Rabobank te lichtvaardig is overgegaan tot opzegging van de kredietrelatie. De opzegging voldoet volgens hem niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en is derhalve naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. [eiser] stelt dat de vrees van de Rabobank betreffende de continuïteit van de onderneming ongegrond is en dat het kredietrisico voor de bank niet aanmerkelijk is toegenomen. Hij verwijst daarbij naar de door haar overgelegde stukken betreffende omzet, de proef-/saldibalans en een taxatierapport.
3.2. De Rabobank voert verweer. Zij stelt, onder verwijzing naar de inhoud van de
e-mail van de heer [L.] d.d. 15 juli 2009, tot de conclusie te zijn gekomen dat [eiser] geen perspectief heeft om op langere termijn zijn activiteiten te continueren, alsmede dat het kredietrisico voor haar is toegenomen. De verwachtingen van de bedrijfsresultaten van [eiser] zijn volgens de Rabobank veel te optimistisch. Zij is van mening dat de door haar gedane opzegging wel degelijk rechtsgevolg met zich meebrengt zodat de vordering tot opzegging van de financieringsovereenkomsten dient te worden afgewezen. Tegen de overige vorderingen heeft de Rabobank gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De beoordeling
4.1. Ten aanzien van de vordering tot nakoming van de financieringsovereenkomsten overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De vraag is of de Rabobank haar bijzondere zorgplicht jegens haar cliënt heeft geschonden en of de opzegging heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de bank in beginsel bevoegd is de voor onbepaalde tijd aangegane (krediet)overeenkomst op te zeggen. Evenals iedere andere contractuele relatie, wordt de relatie tussen een bank en haar cliënt echter mede beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Voor een bank geldt bovendien (zoals onder andere door het Hof Arnhem in zijn arrest van 18 februari 2003 (JOR 2003/267) is overwogen) dat zij, uit hoofde van haar maatschappelijke functie, een bijzondere zorgplicht heeft. De reikwijdte van die zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Bij het opzeggen en afwikkelen van een kredietovereenkomst dient rekening te worden gehouden met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en dienen de belangen van beide partijen te worden gewogen. De vraag die voorligt is dan ook of de Rabobank in het onderhavige geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, daaraan heeft voldaan. Het Hof Arnhem heeft een negental, niet-limitatieve factoren opgesomd die bij het maken van de beoordeling of al dan niet onzorgvuldig en buitenproportioneel is gehandeld, van belang kunnen zijn. De voorzieningenrechter acht een aantal daarvan in deze ook van belang.
4.2. Getoetst op de onderhavige zaak leiden die factoren tot het oordeel dat de Rabobank niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de opzegging van het krediet niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet. Hij acht daarbij allereerst van belang dat gebleken is dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van [eiser] ten opzichte van de Rabobank. Voorts is van belang dat voorshands kan worden geconcludeerd dat de Rabobank over voldoende zekerheden in de vorm van pand- en hypotheekrechten beschikt, zulks gelet op de verhouding tussen de waarde van de vaste activa -zoals die uit de overgelegde stukken volgt- en de waarde van de vorderingen van de Rabobank.
Verder kan aan de hand van de overgelegde stukken voorshands worden geconcludeerd dat de omzet van [eiser] sinds de maand juli van dit jaar een stijgende lijn laat zien. Nu daarnaast sprake is van een ‘reddingsplan’ waarbij de 6 grote schuldeisers van [eiser] nauw betrokken zijn, acht de voorzieningenrechter de kans dat [eiser] zal overleven zeker niet uitgesloten. Tenslotte staat als onweersproken vast dat beëindiging van de financieringsrelatie ernstige financiële problemen voor de Goese metaalhandel zal opleveren en dat uitwinning van de zekerheden door de Rabobank zal leiden tot bedrijfsbeëindiging.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat de vordering de Rabobank te veroordelen tot nakoming van de financieringsovereenkomsten zal worden toegewezen.
4.4. De vordering de Rabobank te verbieden om, gedurende minimaal een jaar na betekening van het te wijzen vonnis, de financieringsovereenkomsten opnieuw op te zeggen, tenzij zich alsnog een zwaarwegende opzeggingsgrond voordoet, komt niet voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat een dergelijk verbod niet op voorhand gegeven kan worden, nu -zoals hiervoor reeds is aangegeven- uitgangspunt dient te zijn dat de bank in beginsel bevoegd is de voor onbepaalde tijd aangegane (krediet)overeenkomst op te zeggen. Indien de bank van die bevoegdheid gebruik maakt, kan achteraf aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden beoordeeld worden of die opzegging voldeed aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.5. Ook de vordering de Rabobank en de Rabohypotheekbank te verbieden om gedurende minimaal een jaar na het te wijzen vonnis haar zekerheden uit te winnen, indien en voor zover [eiser] aan haar (maandelijkse) betalingsverplichtingen jegens de Rabobank voldoet, komt niet voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat gesteld noch gebleken is op grond waarvan op voorhand een dergelijk algemeen verbod zou kunnen worden geven. Er zijn immers, afgezien van het niet voldoen aan betalingsverplichtingen, situaties denkbaar waarin de bank gebruik zou moeten kunnen maken van haar bevoegdheid om tot uitwinning van haar zekerheden over te gaan.
4.6. De vordering de Rabobank te veroordelen om met [eiser] binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis, onderhandelingen te starten over herfinanciering van [eiser] is onvoldoende onderbouwd en zal derhalve worden afgewezen.
4.7. Ten aanzien van de vordering tot ter beschikking stellen van de verkoopopbrengst van scheepsartikelen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Vast staat dat tussen partijen een akte van verpanding is opgemaakt waarbij de betreffende verkoopopbrengst is verpand aan de Rabobank. Voorshands kan niet worden vastgesteld of er bij het tot stand komen van die overeenkomst sprake is geweest van dwaling aan de zijde van de heer [eiser], nu daartoe nadere bewijsvoering nodig is waarvoor in het kader van de onderhavige procedure geen plaats is. De voorzieningenrechter beschikt voorts over te weinig informatie om te kunnen beoordelen welke afspraken partijen hebben gemaakt betreffende de al dan niet geclausuleerde vrijgave van de opbrengst van de scheepsartikelen. De vordering tot het ter beschikking stellen van de verkoopopbrengst van de scheepsartikelen kan gelet op het vorenstaande niet worden toegewezen.
4.8. De vordering strekkende tot verhoging van de rekening-courantfaciliteit tot
€ 100.000,-- zal eveneens worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is op grond waarvan de Rabobank gedwongen zou kunnen worden tot een dergelijke verhoging over te gaan.
4.9. De mede gevorderde dwangsom zal worden gematigd en aan een maximum worden gebonden.
4.10. Nu partijen over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
veroordeelt de Rabobank tot nakoming van de financieringsovereenkomsten, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,-- voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat zij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 200.000,--;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. de Regt en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2009.