Rb. Middelburg, 16-08-2006, nr. 50661 / 05/625
ECLI:NL:RBMID:2006:AZ0565
- Instantie
Rechtbank Middelburg
- Datum
16-08-2006
- Zaaknummer
50661 / 05/625
- LJN
AZ0565
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2006:AZ0565, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 16‑08‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 162 Burgerlijk Wetboek Boek 6; art. 174 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
NJF 2007, 28
VR 2007, 76
JA 2006/152
Uitspraak 16‑08‑2006
Inhoudsindicatie
Zoon van eisers is in 2002 tegen dan wel door een glasplaat gelopen die als windscherm diende. Eisers vorderen o.a. verklaring voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de materiele en immateriele schade die als gevolg van het ongeval is ontstaan. Van een gebrekkig opstal in de zin van artikel 6:174 BW is geen sprake, vordering wordt afgewezen.
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 50661 / 05/625
Vonnis van 16 augustus 2006
in de zaak van
1. [eiser sub 1]
2. [eiser sub 2]
te dezer zake optredende in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige [zo[zoon van eisers] eisers],
allen wonende te Zuiddorpe, gemeente Terneuzen,
eisers,
procureur: mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te Zuiddorpe, gemeente Terneuzen,
gedaagden,
procureur: mr. C.J. IJdema.
Partijen zullen hierna [eisers], [zoon van eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 februari 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 11 mei 2006
- de akte houdende overlegging producties aan de zijde van [eisers]
- de akte van akte overlegging producties aan de zijde van [gedaagden]
- de akte houdende uitlating producties aan de zijde van [eisers]
- de akte houdende uitlating producties aan de zijde van [gedaagden]
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Op 21 juni 2002 heeft [zoon van eisers], destijds 4 jaar, samen met zijn moeder en zijn één jaar jongere neefje de woning van [gedaagden], gelegen aan de Hoofdweg Noord 1 te Zuiddorpe, bezocht.
2.2. In de achtertuin van [gedaagden] is in het verlengde van de woning aan de achterzijde een glasplaat als windscherm geplaatst. Tijdens het bezoek op 21 juni 2002 is [zoon van eisers] tegen dan wel door de glasplaat gelopen.
Het geschil
[eisers] vorderen - samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat [gedaagden] jegens [eisers] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de materiële en immateriële schade van [eisers] die als gevolg van het ongeval op 21 juni 2002 is ontstaan;
II. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen, dus dat de een betalende de ander zal zijn gekweten om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden de door [eisers] reeds geleden alsook de nog te lijden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat, en te vereffenen op de wijze zoals in de wet voorzien;
III. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen, dus dat de een betalende de ander zal zijn gekweten om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te betalen ten titel van buitengerechtelijke kosten het bedrag van € 892,50, te vermeerderen met de rente hierover vanaf 8 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
[eisers] leggen aan hun stelling de vaststaande feiten en het navolgende ten grondslag. [gedaagden] hebben onrechtmatig gehandeld ten gevolge waarvan [zoon van eisers] schade heeft geleden. [gedaagden] hebben door het plaatsen van een niet goed zichtbare glasplaat op een niet voor de hand liggende plaats een situatie in het leven geroepen welke voor anderen bij het niet in acht nemen van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is of kan zijn. [gedaagden] wist dat de glasplaat kon breken, omdat er eerder een hond doorheen is gelopen. De tuin is vrij toegankelijk voor kinderen zodat juist de nodige voorzichtigheid in acht moet worden genomen. Daarnaast hebben [gedaagden] onvoldoende veiligheidsmaatregelen getroffen om het bestaande gevaar af te wenden. Subsidiair stellen [eisers] dat de glasplaat te beschouwen is als een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu de glasplaat niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, levert dit een gevaar voor personen of zaken op. Ten gevolge van het ongeval heeft [zoon van eisers] snijwonden opgelopen in zijn gezicht, nek en armen. Als gevolg hiervan heeft hij blijvende littekens. Ter hoogte van de rechterelleboog zijn spieren geraakt. Ook had hij last van hoofdpijn, moeheid en duizeligheid. De reiskosten van en naar het ziekenhuis zijn niet vergoed door de verzekeringsmaatschappij. Dit geldt ook voor de kleding en schoenen van [zoon van eisers] die onbruikbaar zijn geworden, alsmede voor bepaalde medicijnen. Daarnaast is het mogelijk dat er nog “zwevende” glassplinters in zijn lichaam aanwezig zijn, die in de toekomst kunnen gaan drukken op zenuwen en aders. Het is dan ook van belang dat er voor recht wordt verklaard dat [gedaagden] aansprakelijk zijn voor nog door [zoon van eisers] te lijden schade. Daarnaast heeft [zoon van eisers] lange tijd zijn arm in het gips gehad, zodat hij belemmerd was in zijn doen en laten. Derhalve wordt ook aanspraak gemaakt op immateriële schade. Ten slotte vorderen [eisers] vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
3.3. [gedaagden] voeren verweer. Zij stellen voorop dat op [eisers] een zorgplicht rust, zeker als er een “vreemd” kind bij is. Zij betwisten dat er gevaarzettend is gehandeld daar een glasplaat ter afscheiding van het terras niet ongebruikelijk dan wel onrechtmatig is. [zoon van eisers] en zijn moeder zijn al vaak bij [gedaagden] geweest, zodat zij de situatie kennen. Het klopt dat er een hond door de glasplaat is gerend, doch dit is lange tijd geleden. Daarnaast hebben [gedaagden] de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen. In het midden van de glasplaat, op ongeveer een meter hoogte van de grond, is een gekleurde sticker aangebracht van ongeveer 30 centimeter breed. Bovendien was de paal waar een van de kozijnen aan vast is gemaakt fel geel van kleur. Aan de kant van het terras stond een houten bankje. De glasplaat was 6 mm dik. [gedaagden] zijn van mening dat van gebrekkigheid in de zin van artikel 6:174 BW geen sprake is, nu de glasplaat voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Daarnaast is de schade niet ontstaan door normaal gebruik van de opstal. Niet te verwachten viel, dat [zoon van eisers] door de glasplaat heen zou rennen. De plaat staat bovendien op privé-terrein van [gedaagden] [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat veeleer gesproken kan worden van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Subsidiair beroepen [gedaagden] zich op eigen schuld van [eisers] ex artikel 6:101 BW. De schade moet derhalve verdeeld worden over partijen naar evenredigheid. Meer subsidiair betwisten [gedaagden] dat [eisers] schade hebben geleden. Gelet op de tijd die reeds verstreken is, moeten [eisers] in staat worden geacht een opstelling te geven van de geleden schade. Ten slotte betwisten [gedaagden] de verschuldigdheid van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
De beoordeling
De vraag of de opstal – in casu de glasplaat – niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, hetgeen op grond van artikel 6:174 BW tot aansprakelijkheid van [gedaagden] leidt, dan wel of er sprake is van een gevaarzettende situatie, die, nu zich het gevaar heeft verwezenlijkt, leidt tot aansprakelijkheid van [gedaagden] op grond van 6:162 BW moet worden beantwoord aan de hand van de criteria zoals deze door de Hoge Raad zijn geformuleerd in zijn arrest van 5 november 1965 (NJ 1966, 136), het Kelderluikarrest.
4.2. In voornoemd arrest is bepaald dat alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval kan worden beoordeeld of en in hoeverre aan iemand, die een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld, dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Deze criteria dienen in onderling verband te worden beschouwd. Daarom is onvoldoende dat er een theoretische mogelijkheid bestond dat er schade zou ontstaan op een wijze als in het onderhavige geval. Evenmin is op zich relevant dat het handelen als in casu kan leiden tot ernstige schade. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een gevaarlijke situatie, is in het onderhavige geval wèl van belang of voor [gedaagden] redelijkerwijs voorzienbaar was dat iemand zou handelen op de wijze als [zoon van eisers] heeft gedaan. Men kan immers slechts verwachten dat [gedaagden] het handelen, in casu het voorkomen van een gevaarlijke situatie, dan wel het in verband daarmee nemen van adequate maatregelen ter voorkoming of beperking van gevaar, afstemt op gedrag van anderen indien dat gedrag redelijkerwijs voorzienbaar was.
4.3. In het kader van het vorenoverwogene is het volgende van belang. Partijen zijn het erover eens dat ten tijde van het ongeval in de achtertuin van [gedaagden] in het verlengde van het huis een glasplaat was aangebracht als afscheiding/windscherm. Deze glasplaat is aan de beide zijden voorzien van een kozijn. Aan één kant is het kozijn door middel van een geel geverfde paal verbonden aan de overkapping van de woning. Aan de andere kant is het door middel van een houten balk vastgemaakt aan de muur van de woning. De glasplaat heeft een dikte van 6 mm. Aan de bovenkant en onderkant bevindt zich geen omranding. [gedaagden] hebben daarnaast aangegeven dat -ten tijde van het ongeval- op ongeveer een meter boven de grond, in het midden, een sticker was aangebracht van ongeveer 30 centimeter breed. [eisers] hebben verklaard dit niet (meer) te weten.
4.4. Voorop dient te worden gesteld dat een dergelijke glasplaat naar zijn aard een gevaar in zich bergt. Immers, een glasplaat kan breken, met alle gevolgen van dien. Dat betekent echter niet dat dit daardoor een gebrekkige opstal is. Het is een feit van algemene bekendheid dat vele terrassen van huizen voorzien zijn van een dergelijke glasplaat als afscheiding dan wel als windscherm, al dan niet met stickers erop geplakt. Bij een dergelijke glasplaat behoeft naar het oordeel van de rechtbank niet in algemene zin gewaarschuwd te worden voor het gevaar dat ontstaat als erdoorheen wordt gelopen, en het is dus ook niet onrechtmatig wanneer dat niet gebeurt. Dat ouders hun (kleine) kinderen zullen (moeten) waarschuwen voor dergelijke gevaren doet daaraan niet af.
4.5. Het ongeval heeft zich bovendien voorgedaan in een privé-tuin. Aan een tuin, die naar zijn aard bedoeld is voor de bewoners van de woning, dienen in het kader van de in acht te nemen algemene veiligheid minder hoge eisen te worden gesteld, dan wanneer het voor een publiek toegankelijk gebied zou zijn. [eisers] hebben daartoe nog aangevoerd dat er regelmatig kinderen in de tuin van [gedaagden] zijn, ook als [gedaagden] niet aanwezig zijn. Dit brengt – anders dan [eisers] stellen – nog niet met zich dat als gevolg daarvan hogere veiligheidseisen worden gesteld dan wel verdergaande maatregelen moeten worden getroffen. Het is immers de verantwoordelijkheid van – met name – de ouders ervoor zorg te dragen dat er niets (gevaarlijks) gebeurt. Daar komt nog het volgende bij. Bij de beantwoording van de vraag of een waarschuwing afdoende is, is van doorslaggevende betekenis of te verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden. In dat kader is van belang dat [eisers] noch [gedaagden] weten wat er is gebeurd. Het enige dat vaststaat is dat zowel mevrouw [eisers] als mevrouw [gedaagden] een harde klap hebben gehoord en dat zij vervolgens [zoon van eisers] gewond op de grond zagen liggen. Daarmee kan derhalve niet worden vastgesteld dat (verdergaande) waarschuwingen – om oplettend te zijn en niet door de glasplaat heen te lopen – [zoon van eisers] zouden hebben weerhouden van zijn spel en zijn handelen. Spelende kinderen brengen risico’s met zich; dit vloeit immers vaak voort uit het spel zelf, zeker gelet op de jonge leeftijd van [zoon van eisers].
4.6. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat de door [eisers] gesuggereerde waarschuwingssignalen [zoon van eisers] zouden hebben weerhouden van zijn handelen, terwijl geenszins is gebleken dat de bestaande maatregelen onvoldoende waren. [eisers] hebben in dit kader weliswaar gesteld dat [gedaagden] wisten dat de glasplaat gevaarlijk was omdat er al eerder een hond doorheen is gerend, maar de rechtbank gaat hieraan voorbij. Nog daargelaten dat dit (uitgaande van 2002) 18 jaar daarvoor was gebeurd, is gesteld noch gebleken dat zich na dit incident een dergelijk ongeval heeft voorgedaan, terwijl vaststaat dat er met een zekere regelmaat – ook als [gedaagden] niet thuis zijn – kinderen in de tuin aanwezig zijn. Het is ook niet noodzakelijk dat in alle gevallen alle denkbare veiligheidsmaatregelen worden genomen; dat is slechts noodzakelijk wanneer redelijkerwijs voorzienbare gevaren daartoe nopen.
4.7. Van onrechtmatigheid is eerst sprake indien voorzienbaar was dat [zoon van eisers] door de glasplaat heen zou lopen. Vaststaat dat [zoon van eisers] de normale oplettendheid niet in acht heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank was dit echter voor [gedaagden] niet voorzienbaar. De kans dat iemand, ook een kind in de leeftijd van [zoon van eisers], door de glasplaat loopt moet zo gering worden ingeschat dat [gedaagden] naar maatstaven van zorgvuldigheid niet tot het treffen van meer maatregelen ter voorkoming daarvan behoefde over te gaan. Zoals hiervoor reeds overwogen, komt daar nog bij dat niet valt in te zien dat verdere maatregelen [zoon van eisers] zouden hebben weerhouden van het lopen tegen/door de glasplaat, te meer nu de oorzaak van het breken van de glasplaat niet vast staat. Indien dit in het vuur van het spel zou zijn geweest, zou [zoon van eisers] er naar alle waarschijnlijkheid ook tegenaan zijn gekomen. Daar komt bij dat mevrouw [eisers] samen met [zoon van eisers] ter plaatse bekend was. Zij heeft immers ter comparitie meegedeeld dat zij al vanaf 1998 of kort nadien bij [gedaagden] kwam. Zij waren dan ook redelijkerwijs op de hoogte van de aanwezigheid van de glasplaat. Ook om deze reden was het niet voorzienbaar dat [zoon van eisers] door de plaat zou lopen.
4.8. Het vorenoverwogene leidt dan ook tot de conclusie dat er geen sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW, noch is er sprake van een gevaarlijke situatie, die, nu zich het gevaar heeft verwezenlijkt, leidt tot aansprakelijkheid van [gedaagden] op grond van artikel 6:162 BW. Derhalve kan de beantwoording van de vraag of sprake is van toekomstige schade achterwege blijven.
4.9. De vordering tot verklaring voor recht van [eisers] wordt dan ook afgewezen. De vordering terzake de buitengerechtelijke kosten zullen, als accessoir, het lot van de hoofdvordering volgen. [eisers] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De beslissing
De rechtbank
- wijst de vordering van [eisers] af;
- veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding welke aan de zijde van Van Nieuland c.s. tot aan dit moment worden begroot op € 244,-- wegens griffierecht en € 1.130,-- wegens procureurssalaris;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kuypers en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2006.?