Rb. 's-Hertogenbosch, 16-04-2008, nr. 166031 / HA ZA 07-2085
ECLI:NL:RBSHE:2008:BC9695
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
16-04-2008
- Zaaknummer
166031 / HA ZA 07-2085
- LJN
BC9695
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2008:BC9695, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 16‑04‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JA 2008/68 met annotatie van J. Ekelmans
Uitspraak 16‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Incidentele vordering 843a Rv. Sommige bescheiden zijn niet meer voorhanden, terwijl de vordering op andere onderdelen neerkomt op het hengelen naar informatie. In zoverre vordering niet toewijsbaar. Met betrekking tot overige bescheiden waarvan inzage wordt gevraagd, verwerpt de rechtbank het verweer dat de bescheiden niet zien op een rechtsbetrekking waarbij de eiser partij is. Dit verweer stoelt op de restrictieve uitleg van het bepaalde in artikel 843a Rv, in die zin dat het zou gaan om bescheiden waarbij de eiser en de houder van de bescheiden zelf beide rechtstreeks als partij betrokken zijn. Die uitleg volgt de rechtbank niet. Het moet gaan om bescheiden die relevant kunnen zijn voor het voorliggende geschil. Dat is in casu het geval. Verweer dat een behoorlijke rechtsbedeling ook is gewaarborgd doordat het bewijs redelijkerwijs ook langs andere weg - door het horen van getuigen - kan worden verkregen faalt. Het enkele feit dat het bewijs ook op een andere wijze geleverd zou kunnen worden, acht de rechtbank in het onderhavige geval onvoldoende om de incidentele vordering af te wijzen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat geen argumenten zijn aangevoerd die als gewichtige redenen grond kunnen vormen voor weigering van de inzage. Bovendien staat tegenover het tijdrovende aspect van het horen van getuigen, dat door het overleggen van het opleveringsrapport dezelfde informatie op eenvoudige wijze kan worden verkregen. Volgt gedeeltelijke toewijzing van het gevorderde.
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 166031 / HA ZA 07-2085
Vonnis in incident van 16 april 2008
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
handelend onder de naam Allianz Global Risks Nederland,
gevestigd te Rotterdam,
2. de naamloze vennootschap
FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
3. de naamloze vennootschap
ERASMUS VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
4. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
5. de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
6. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
7. de naamloze vennootschap
GENERALI SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Diemen,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NATEUS NEDERLAND B.V.,
voorheen handelend onder de naam KSA Verzekeringen B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
9. de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CORINS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
11. de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
12. de naamloze vennootschap
NASSAU VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
procureur mr. J.E. Lenglet,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AANNEMINGS- EN BEMIDDELINGSBEDRIJF “DE LANGSTRAAT
VERHUUR” B.V., tevens handelend onder de naam A.B.B. De Langstraat Verhuur,
gevestigd te Vlijmen,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. P.C.M. van der Ven.
Partijen zullen hierna Allianz c.s. en ABB genoemd worden.
1. De procedure
1.2. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot exhibitie ex artikel 843a Rv,
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. In de hoofdzaak spreekt Allianz c.s. ABB aan uit hoofde van onrechtmatige daad. Volgens Allianz c.s. heeft een aan ABB toebehorende hoogwerker brand veroorzaakt in een bedrijfspand waarin een verzekerde van Allianz c.s. haar bedrijf uitoefende. Ter zake de uitgekeerde verzekeringssommen heeft Allianz c.s. een regresrecht op ABB.
2.2. In het incident vordert Allianz c.s. dat ABB wordt veroordeeld tot het verstrekken van een afschrift van het logboek en het eerste opleveringsrapport van de in de dagvaarding bedoelde hoogwerker, alsmede het verstrekken van de voor het overige bedoelde technische informatie omtrent de hoogwerker, dan wel inzage in genoemde stukken en wel binnen veertien dagen na de datum van het vonnis, een en ander met veroordeling van ABB in de kosten van het incident, de nakosten daaronder begrepen.
2.3. ABB voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.4. Artikel 843a Rv bindt de toewijsbaarheid van de daar bedoelde vordering aan de volgende cumulatieve voorwaarden: (1) de eiser of verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben, het moet gaan om (2) bescheiden die (3) de wederpartij te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, en (4) het moeten bescheiden zijn aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is.
2.5. Om met het tweede vereiste te beginnen; de vordering van Allianz ziet op de volgende bescheiden:
- het logboek van de hoogwerker;
- het eerste opleveringsrapport;
- een kopie van het inhuurformulier;
- een kopie van de algemene voorwaarden zoals ABB die van toepassing heeft verklaard.
Deze twee laatste bescheiden worden door Allianz niet met zoveel woorden genoemd, maar de zinsnede in de incidentele vordering “de voor het overige bedoelde technische informatie van de hoogwerker” ziet blijkens de dagvaarding op de in de brief van 18 maart 2007 gevraagde informatie (productie 7 bij dagvaarding in de hoofdzaak). Daarin zijn het inhuurformulier en de algemene voorwaarden met zoveel woorden genoemd. Met betrekking tot de overige technische informatie, waarom in die brief wordt gevraagd (instructies bij verhuur, laadstroom, capaciteit accu’s enz.), wijst ABB er terecht op dat geen sprake is van bescheiden. Dat betekent dat het gevorderde in zoverre in ieder geval wordt afgewezen.
2.6. Volgens ABB is het logboek in de brand verloren gegaan. Dat betekent dat voor wat betreft het logboek niet is voldaan aan het hiervoor genoemde derde vereiste. Ook dit deel van het gevorderde zal worden afgewezen.
2.7. Met betrekking tot de kopie van het inhuurformulier en de kopie van de algemene voorwaarden is de rechtbank van oordeel dat zonder nadere toelichting, die niet is verstrekt, niet valt in te zien wat de relevantie is van deze bescheiden voor de onderbouwing van de vordering in de hoofdzaak. De vordering in de hoofdzaak is immers gebaseerd op de gebrekkigheid van de hoogwerker. In hoeverre de hier bedoelde bescheiden daarop een licht kunnen werpen, blijkt nergens uit. In zoverre kan de vordering worden bestempeld als het hengelen naar informatie, waarvoor artikel 843a Rv niet bedoeld is. Bij inzage of afgifte van deze stukken heeft Allianz c.s. geen rechtmatig belang. Dit deel van het gevorderde wordt afgewezen.
2.8. Dat zou anders kunnen liggen waar het betreft het eerste opleveringsrapport. Dat kan informatie verschaffen omtrent de technische staat van de hoogwerker bij oplevering. Die informatie kan relevant zijn voor Allianz c.s. ABB stelt (in het algemeen) dat de vordering van Allianz c.s. een “fishing expedition” betreft omdat Allianz c.s. volgens ABB geen enkel concreet bewijs heeft voor haar stellingen in de hoofdzaak. Dit volgt de rechtbank niet. Het gaat erom of een partij (in casu Allianz c.s.) de betreffende stukken nodig heeft ter bepaling van feiten op grond waarvan een rechtsbetrekking kan worden vastgesteld. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat dit in het onderhavige geval zo is. Het opleveringsrapport kan immers, zoals reeds gezegd, informatie verschaffen omtrent de technische staat van de hoogwerker bij oplevering. Dat Allianz c.s haar vordering in de dagvaarding al voldoende heeft onderbouwd, betekent niet dat zij thans geen belang meer zou hebben bij de incidentele vordering, zoals ABB betoogt. Ook onbekendheid met de inhoud van (in casu) het opleveringsrapport staat niet aan toewijzing van de vordering in de weg. Dat argument berust op een te restrictieve uitleg van het bepaalde in artikel 843a Rv. Immers, wanneer artikel 843a Rv alleen zou zien op stukken waarvan de inhoud in beginsel al bekend is, zou van toepassing van dit artikel in de praktijk weinig terecht komen. Dat zou bovendien indruisen tegen de bedoeling van de wetgever om de processuele mededelingsplichten te verruimen, zoals onder meer in artikel 21 Rv tot uiting komt.
2.9. ABB voert tegen de incidentele vordering voorts aan dat Allianz c.s. bij toewijzing daarvan geen rechtmatig belang heeft omdat – kort gezegd – de vordering in de hoofdzaak geen kans van slagen heeft. De rechtbank passeert dit verweer. Het gaat het bestek van het incident te buiten om thans reeds vooruit te lopen op de mogelijke beslissing omtrent de gegrondheid van de vordering in de hoofdzaak, daar waar ABB in die hoofdzaak nog niet van antwoord heeft gediend.
2.10. Dat Allianz c.s. geen feitelijk belang heeft bij haar incidentele vordering omdat zij zich de gegevens ook op andere wijze kan verschaffen, volgt de rechtbank evenmin. ABB heeft niet gesteld welke wijze dat met betrekking tot het eerste opleveringsformulier zou kunnen zijn.
2.11. De rechtbank verwerpt ook het verweer dat de door Allianz c.s. bedoelde bescheiden niet zien op een rechtsbetrekking waarin zij partij is. Dit verweer stoelt op de restrictieve uitleg van het bepaalde in artikel 843a Rv, in die zin dat het zou gaan om bescheiden waarbij de eiser en de houder van de bescheiden zelf beide rechtstreeks als partij betrokken zijn. Die uitleg volgt de rechtbank niet. Het moet gaan om bescheiden die relevant kunnen zijn voor het voorliggende geschil. Dat is in casu het geval. Het geschil in de hoofdzaak betreft – kort gezegd – de technische staat van de hoogwerker. Hoewel het eerste opleveringsrapport tot stand is gekomen in de relatie tussen ABB en haar leverancier, doet dat aan de mogelijke relevantie van dat stuk voor de beoordeling van de hoofdzaak niet af.
2.12. Tot slot doet ABB een beroep op het bepaalde in artikel 843a lid 4 Rv. Volgens ABB is een behoorlijke rechtsbedeling ook gewaarborgd doordat het bewijs redelijkerwijs ook langs andere weg kan worden verkregen. Dat zou in het onderhavige geval kunnen door het als getuigen doen horen van de directie van ABB. De rechtbank volgt ABB hierin niet. Het enkele feit dat het bewijs ook op een andere wijze geleverd zou kunnen worden, acht de rechtbank in het onderhavige geval onvoldoende om de incidentele vordering af te wijzen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ABB geen argumenten heeft aangevoerd die als gewichtige redenen grond kunnen vormen voor weigering van de inzage. Bovendien staat tegenover het tijdrovende aspect van het horen van getuigen, dat door het overleggen van het opleveringsrapport dezelfde informatie op eenvoudige wijze kan worden verkregen.
2.13. Het vorenstaande betekent dat de incidentele vordering zal worden toegewezen voor wat betreft het opleveringsrapport.
2.14. De beslissing over de kosten van de incidentele procedure, de nakosten daaronder begrepen, zal worden aangehouden totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist.
2.15. Nu de mogelijkheid van hoger beroep tegen dit vonnis door de rechtbank niet wordt opengesteld, heeft Allianz c.s. er geen belang bij dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dat deel van het gevorderde zal worden afgewezen.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. gelast ABB om binnen veertien dagen na heden aan Allianz c.s. een afschrift te verstrekken van het eerste opleveringsrapport van de hoogwerker, type AMZ 46 NE,
3.2. houdt de beslissing over de kosten van de incidentele procedure, de nakosten daaronder begrepen, aan,
3.3. wijst af het meer of anders gevorderde,
in de hoofdzaak
3.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 28 mei 2008 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2008.