Rb. 's-Gravenhage, 09-04-2008, nr. 237092/ HA ZA 05-540
ECLI:NL:RBSGR:2008:BC9134
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
09-04-2008
- Zaaknummer
237092/ HA ZA 05-540
- LJN
BC9134
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Bestuursrecht algemeen / Overheid en privaatrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2008:BC9134, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 09‑04‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Eiser werd in januari 2001, toen hij met een pont op weg was naar zijn werk, slachtoffer van een geweldsmisdrijf door [X], een TBS-er van wie de verpleging van overheidswege voorwaardelijk was beëindigd en die het kader van een project voor zelfstandig wonen begeleid werd door een stichting voor geestelijke gezondheidszorg. Eiser was in dit project een van de begeleiders van [X] geweest. Omdat [X], aan wie TBS met voorwaarden was opgelegd, de voorwaarden had overtreden, had de officier van justitie bij de rechtbank een vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege gedaan, maar niet besloten tot aanhouding van [X]. In deze procedure is de vraag aan de orde of de Staat door de handelwijze van de officier van justitie, naast [X], aansprakelijk is voor de door eiser geleden schade. De rechtbank acht de beslissing van de officier van justitie niet onrechtmatig. Ook het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet.
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 237092 / HA ZA 05-540
Vonnis van 9 april 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. A.M.M. van der Valk,
advocaat mr. L.H. Poortman-de Boer te Drachten,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. A.T.M. ten Broeke.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 februari 2005, welke is gewijzigd ter rolle op 25 mei 2005;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- de akte houdende uitlating producties tevens houdende incidentele vordering tot recht op afschrift zijdens [eiser];
- de antwoordakte in het incident ex artikel 843a Rv zijdens de Staat.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [Eiser] is psychiatrisch verpleegkundige van beroep. In 1999 en 2000 werkte hij bij de [stichting voor geestelijke gezondheidszorg in plaats 1] als begeleider van onder meer [X].
2.2. Op 9 januari 2001 was [eiser] met de pont over [water] in [plaats 1] op weg naar zijn werk. Op een gegeven moment werd hij aangesproken door [X]. Na een kort gesprek sloeg [X] [eiser] met kracht op het hoofd en stak hij hem meerdere malen met een mes, met name in de nekstreek. [Eiser] raakte hierdoor ernstig gewond.
2.3. [X] was in 1991 door de rechtbank [plaats 1] voor poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden en ter beschikking stelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna ook: TBS). De maatregel TBS met verpleging van overheidswege is met ingang van 2 december 1991 ten uitvoer gelegd. [X] is op die datum opgenomen in de forensisch psychiatrische kliniek van ziekenhuis [forensisch psychiatrische kliniek] in [plaats 2].
2.4. Op 16 juni 1997 is [X] in het kader van zijn resocialisatie en proefverlof overgeplaatst naar het [sociaal psychiatrisch diensten centrum] in [plaats 1].
2.5. Op 28 juni 1999 is door de rechtbank te [plaats 1] de TBS met één jaar verlengd, waarbij tevens werd bepaald dat de verpleging van overheidswege voorwaardelijk werd beëindigd. De voorwaarden hielden onder meer in dat [X] zich diende te houden aan de wekelijkse afspraken bij de Stichting Reclassering Nederland (hierna te noemen: de Reclassering) en aan de afspraken met de behandelaars van het [sociaal psychiatrisch diensten centrum].
2.6. In december 1999 heeft [X] een woning toegewezen gekregen en is de begeleiding van [X] in het kader van het project "Zorg aan Huis" door de Reclassering overgedragen aan [stichting voor geestelijke gezondheidszorg in plaats 1]. [Eiser] werd toen één van de begeleiders van [X].
2.7. Conform haar wettelijke plicht heeft de Reclassering periodiek over de begeleiding van [X] aan de Minister gerapporteerd.
2.8. In het Reclasseringsrapport betreffende [X] van 11 januari 2000 is - onder meer - opgenomen:
"Verloop contact, begeleiding en gedrag
(...) In de periode tussen 15 september en 17 november 1999 was er sprake van een moeizame begeleiding vanuit de reclassering, omdat betrokkene zich niet begeleidbaar opstelde. Betrokkene gaf geen reacties op schriftelijke uitnodigingen. Er heeft toen een gesprek plaatsgevonden met betrokkene, de heer [A] (psycholoog), de heer [eiser] (begeleider betrokkene) - beiden verbonden aan het Zorg aan Huis-project - en ondergetekende. In dat gesprek werd aan betrokkene duidelijk gemaakt dat zijn gedrag niet acceptabel was. Hij werd gewezen op zijn verantwoordelijkheid om de afspraken na te komen. Betrokkene heeft toen verklaard de gestelde voorwaarden na te leven en kwam weer wekelijks op kantoor. (...)
Recidivegevaar
Op 30 november 1999 heeft de consulterend psychiater [B] betrokkene gesproken om het recidivegevaar te beoordelen. Volgens de heer [B] zijn voortzetting van de psychiatrische behandeling en medicatie, een stabiele woonomgeving en zinvolle activiteiten voorwaarden om het recidivegevaar te beperken.
Er hebben zich geen bedreigende situaties naar derden voorgedaan."
2.9. In het Reclasseringsrapport betreffende [X] van 4 april 2000 is - onder meer - opgenomen:
"Verloop van het contact
Tussen december 1999 en maart 2000 verliep de begeleiding naar wens. De gesprekken waren informatief en ondersteunend. (...) Naarmate de datum van de verlengingzitting naderde, nam bij betrokkene de bereidheid tot gesprek af. (...) Het laatste contact bij ons op kantoor vond plaats op 1 maart 2000 en sinds 8 maart jl. is betrokkene zonder opgave van redenen niet meer verschenen. (...)
Gedrag
(...) Betrokkene verzet zich tegen de TBS-maatregel en het verbreken van het contact met de Reclassering lijkt voor hem de enige manier om zijn ongenoegen te uiten. (...)
Zorg aan Huis project
Het contact van betrokkene met zijn begeleiders bij het "Zorg aan Huis project" verloopt goed. In gesprekken met hen meldt hij zijn ergernissen, bijvoorbeeld klagen over het budget wat hij heeft om te besteden en zijn ongenoegen over het verplichte contact met de Reclassering. Het zelfstandig wonen van betrokkene en zijn zelfverzorging gaat goed. (...)
Medicatie
Betrokkene neemt zijn depotmedicatie cisordinol. (...) De dosering is op 13 maart jl. verlaagd (...)
Voorwaarden en begeleiding/toezicht
(...) Hij onttrekt zich aan het directe toezicht van de Reclassering. In toenemende mate vindt hij zich niet aan de volgende voorwaarden; (...)
Gevaarscriterium
Er hebben zich tot op heden geen bedreigende situaties naar derden voorgedaan. Ook zijn er geen signalen dat dit zich voor zal doen.
Indruk
(...) Het is onduidelijk of betrokkene beseft wat de gevolgen kunnen zijn bij zijn huidige overtreden van de voorwaarden. (...) Door zijn houding en afwezigheid is er geen direct toezicht meer mogelijk door onze instelling sinds 1 maart jl.."
2.10. Op 28 juni 2000 heeft de rechtbank [plaats 1] de ter beschikking stelling van [X] nogmaals met één jaar verlengd.
2.11. In het Reclasseringsrapport betreffende [X] van 19 juli 2000 is - onder meer - opgenomen:
"Toezicht
Tussen 8 maart en 20 juni jl. was er geen persoonlijk contact met betrokkene, omdat hij niet verscheen op afspraken. Wij hielden voornamelijk contact met leden van het "Zorg aan Huis" team om toezicht te blijven houden op het verloop van de begeleiding aldaar. (...)
De uitgestelde Raadkamerzitting was op 28 juni jl.. Betrokkene was nu wel op bevel aanwezig. De Raadkamer heeft de TBS-maatregel met een jaar verlengd en de herziene voorwaarden opgenomen in het vonnis. (...)
Verloop van het contact
(...) De reden van afwezigheid was volgens betrokkene zijn teleurstelling dat er door de reclassering geadviseerd was om de TBS-maatregel te verlengen. (...)
Betrokkene maakte kenbaar dat hij niet terug wil naar de kliniek en in de maatschappij wil blijven. Aansluitend hierop heeft hij te kennen gegeven zich niet aan het toezicht te onttrekken en afspraken te zullen nakomen. Hij heeft ermee ingestemd om voortaan op kantoor te verschijnen en eventueel huisbezoeken toe te laten. (...)
Medicatie
De medicatie van betrokkene is veranderd van depotmedicatie naar orale medicatie. (...) De inname van orale medicatie loopt tot op heden goed. (...)
Gevaarscriterium
De psychiatrische behandeling levert een belangrijke bijdrage aan recidivepreventie. Tot op heden verloopt dit goed en is er geen sprake van recidivegevaar.
Indruk
Tijdens de gesprekken die hebben plaatsgevonden was betrokkene vriendelijk en open. Hij was zichtbaar blij dat de frequentie om naar kantoor te komen, voor gesprekken, was teruggebracht. (...)
Bijlagen.
Voorwaarden voorwaardelijke beëindiging TBS maatregel de heer [X]
(...)
In de periode 4 juli tot 29 augustus 2000 is er één maal per twee weken een persoonlijk gesprek tussen de heer [X] en zijn reclasseringsbegeleider. Vanaf 29 augustus 2000 wordt de frequentie van het contact eenmaal in de vier weken. (...)"
2.12. In het Reclasseringsrapport betreffende [X] van 25 september 2000 is - onder meer - opgenomen:
"Gevaarcriterium
Frustratie of krenking kan recidivegevaar verhogen. De huidige psychiatrische behandeling levert een belangrijke bijdrage aan recidivepreventie. Het biedt betrokkene structuur en overzicht en ten tweede zorgt medicatie gebruik voor het voorkomen van een psychose. (...) In het algemeen verloopt de behandeling tot op heden conform de gemaakte afspraken goed en is er geen sprake van recidivegevaar. (...)
Toezicht
De begeleiding is voortgezet met aangepaste voorwaarden. (...) De verlaagde contactfrequentie en een duidelijke afbakening van de gespreksonderwerpen hebben een positief effect op de houding van betrokkene. (...)
Zorg aan Huis project
De begeleiding van het "Zorg aan Huis" project verloopt goed. (...)
De daginvulling vinden wij nog een probleem en de begeleiding zou slagen als bij een stabiele daginvulling heeft waardoor er nog meer structuur zou zijn in dagbesteding. Onze verwachting is dat dit nauwelijks haalbaar zal zijn, gezien zijn mogelijkheden en zijn beperkingen. (...)
Conclusie
In de afgelopen drie maanden heeft betrokkene zich coöperatief opgesteld en is hij zijn verplichtingen aan de reclassering nagekomen. De aangepaste begeleiding heeft een positief effect gehad, waardoor het contact minder moeizaam verloopt dan verwacht. De begeleiding vanuit uit het "Zorg aan Huis" en het zelfstandig functioneren van betrokkene binnen zijn woning, gaan goed. Echter de daginvulling met activiteiten is onvoldoende en niet structureel, daarom blijft dit een aandachtspunt in de begeleiding. Ondanks de positieve ontwikkelingen is nog niet aan te geven of betrokkene blijvende motivatie heeft voor zorg. Hij is beperkt belastbaar en enig inzicht in eigen beperkingen is nog onvoldoende. Wij bemerken bij betrokkene wel dat hij het reclasseringscontact voor zichzelf op een functionele manier wil benutten."
2.13. In het Reclasseringsrapport betreffende [X] van 23 november 2000 is - onder meer - opgenomen:
"Inleiding
(...) Ten aanzien van het recidivegevaar hadden wij overleg met de consulterend psychiater, verbonden aan de Reclassering.
Ontwikkelingen sinds 22 september bij "Zorg aan Huis" project.
Betrokkene onttrekt zich sinds 29 september jongstleden aan de controle en begeleiding van het "Zorg aan Huis" team. Er hebben zich twee conflicten voorgedaan. Het eerste conflict werd nog uitgesproken, maar na het conflict over de financiën heeft betrokkene het contact met het "Zorg aan Huis" team verbroken. Huisbezoeken van zijn begeleider heeft hij niet meer toegelaten en hij verscheen ook niet meer op afspraken met zijn behandelaar, de heer [A]. (...)
17 oktober 2000
Op 17 oktober werden wij door het "Zorg aan Huis" op de hoogte gesteld over de situatie omtrent betrokkene. Wij hadden op die dag volgens afspraak ook een gesprek met betrokkene. Dit gesprek verliep normaal en hij kwam adequaat over, zoals ook in de voorgaande weken het geval is geweest. Betrokkene liet weten geen contact meer te zoeken met het "Zorg aan Huis" team. (...)
23 oktober 2000
Vervolgens stuurden wij betrokkene op 23 oktober een officiële waarschuwing (...).
30 oktober 2000
Betrokkene had zich niet binnen een week gemeld en de instelling "Zorg aan Huis" heeft de zaak op 31 oktober 2000 aan ons geretourneerd. Ze konden niet langer zonder de medewerking van betrokkene de behandeling voortzetten. (...)
14 - 21 november 2000
Op 14 november kwam betrokkene bij ons op kantoor. Er liep nog een oude afspraak die enkele maanden geleden was afgesproken. Betrokkene deed zijn beklag over zijn situatie en wilde niet meer meewerken aan de begeleiding in de huidige vorm. Hij gaf er zelfs de voorkeur aan opgenomen te worden. Cliënt zou zijn huis kwijt zijn, omdat de huur al twee maanden niet betaald zou zijn en hij zou geen geld hebben om van te leven. (...)
Een dag later, 16 november, stelden zij [Stichting Inkomsten Beheer] ons op de hoogte dat uit het laatste overzicht bleek, dat de vaste lasten van de maand oktober en november niet waren betaald. Later, 17 november, bleek uit nader onderzoek dat de uitkering van betrokkene in oktober is gestopt en hij daardoor twee maanden geen geld heeft ontvangen. (...)
We hebben na 14 november diverse pogingen ondernomen om contact te krijgen met betrokkene, maar dat is tot op heden nog niet gelukt. Wij brachten op 21 november een huisbezoek aan betrokkene die wij schriftelijk hadden aangekondigd, maar hij was niet thuis. (...)
Medicatie
Medicatiegebruik is gericht op het terugdringen van een psychose en levert een belangrijke bijdrage aan recidivepreventie. (...) Op 22 september is het de laatste keer geweest dat betrokkene onder toezicht medicatie heeft ingenomen. Betrokkene heeft de psychiatrische behandeling verbroken. De behandeling bood de mogelijkheid van toezicht op inname van de voorgeschreven medicatie. Daar dit toezicht thans volledig is weggevallen is medicatiegebruik onzeker. (...)
Recidivegevaar
(...) Vanwege de diagnose schizofrenie, het beperkte ziektebesef bij betrokkene en het wegvallen van het toezicht, is de verwachting groot dat betrokkene de medicatie-inname gaat stoppen. De kans op een psychose neemt daardoor aanzienlijk toe. Bij een psychose neemt de kans op een agressief delict aanzienlijk toe. (...)
Toezicht
De laatste weken is echter gebleken dat betrokkene niet bereid was om de begeleiding te hervatten en voort te zetten. (...)
Verloop van het contact.
De gesprekken die wij voerden met betrokkene verliepen in een ontspannen sfeer. Van boosheid tijdens de gesprekken was niets te merken. Tijdens het laatste gesprek was hij wisselend afwerend en coöperatief. (...) Het feit dat de uitkering van betrokkene is gestopt is zorgelijk te noemen, omdat het aangeeft dat hij niet zelfstandig zijn zaken kan regelen en daarbij nalaat gebruikt te maken van de beschikbare zorg. (...)
Conclusie/advies
Het zich onttrekken aan het toezicht van de Reclassering is een zichzelf herhalend patroon. (...) Dit hebben wij niet kunnen doorbreken, de verwachting bestaat dat dit niet zal verbeteren.
De heer [X] heeft diverse voorwaarden overtreden.
Om redenen zoals in dit rapport verwoord, kunnen wij niet langer op een verantwoorde wijze invulling geven aan het toezicht op betrokkene. Wij verzoeken om opheffing van de maatregel TBS met voorwaarden en adviseren omzetting naar een TBS met dwangverpleging.
Wij adviseren derhalve de inbewaringstelling van betrokkene."
2.14. Op 29 november 2000 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank [plaats 1] de hervatting van de verpleging van overheidswege van [X] zal bevelen. De behandeling van de vordering is door de rechtbank bepaald op 12 december 2000.
2.15. De Reclassering heeft op verzoek van de officier van justitie op 6 december 2000 aanvullend betreffende [X] gerapporteerd. In dit rapport is - onder meer - opgenomen:
"Inleiding
(...) De Officier van Justitie (...) verzocht onze instelling, nog eens kritisch naar het recidivegevaar te kijken in verband met bevel tot directe aanhouding van betrokkene. In het onderhavige rapport geven wij een beschrijving van risicofactoren ten aanzien van het risicogevaar.
Ten aanzien van het recidivegevaar hadden wij overleg met de consulterend psychiater, verbonden aan de Reclassering Nederland, Arrondissement [plaats 1]. (...)
Recidivegevaar
Wij hebben betrokkene sinds 14 november jongstleden niet meer gezien. Het advies tot inbewaringstelling is gerelateerd aan zijn voorgeschiedenis.
In het verleden vormden psychotische verschijnselen in combinatie met toenemende psychosociale problemen, zoals problemen in relaties en problemen met huisvesting, financiën en zelfverzorging de "voedingsbodem" om tot het gepleegde delict te kunnen komen. Genoemde verschijnselen en problemen kunnen als risicofactoren ten aanzien van een agressief delict worden beschouwd.
Het is bij betrokkene uit zijn voorgeschiedenis bekend dat psychosociale symptomen toenemen bij het stoppen van psychiatrische behandeling en het gebruik van medicatie. Nu betrokkene de behandeling weigert en geen medicatie meer krijgt, is te verwachten dat betrokkene geleidelijk meer psychotisch decompenseert. Een psychose gaat bovendien gepaard met verslechtering in de sociale situatie, zich bijvoorbeeld uitend in slechtere zelfverzorging, financiële en huisvestingsproblemen en toenemende conflicten en moeilijkheden met anderen.
Het stoppen van de geboden behandeling en de begeleiding impliceert dus dat het aantal risicofactoren die medebepalend zijn voor het kunnen optreden van een eventueel recidive van een agressief delict toeneemt. Op grond hiervan kan gesteld worden dat het staken van de geboden psychiatrische behandeling en begeleiding het risico op recidive van een agressief delict sterk vergroot.
Uit de rapportage (1997) van de [forensisch psychiatrische kliniek], blijkt dat bij stoppen van de medicatie het toestandbeeld van betrokkene langzaam verandert, zich uitend in een sterke paranoïde, gepaard gaande met een sterk contactafweer en agressieve geladenheid.
Het recidivegevaar neemt toe, maar er kan niet worden aangegeven of, hoe, wanneer en op welke wijze betrokkene eventueel tot een delict zou kunnen komen."
2.16. De officier van justitie heeft naar aanleiding van deze rapportage contact gehad met de buurtregisseur (wijkagent). Deze kon, behoudens een mutatie in maart 2000 betreffende een conflict tussen [X] en zijn vriendin, geen bijzonderheden melden.
2.17. [X] is niet verschenen op de zitting van 12 december 2000 van de rechtbank te [plaats 1]. De rechtbank heeft de oproeping nietig verklaard, omdat er zich geen akte van betekening in het dossier bevond. De behandeling van de vordering is door de rechtbank nader bepaald op 14 februari 2001. Op laatstgenoemde datum heeft de rechtbank de ter beschikking stelling van [X] met twee jaar verlengd en heeft zij de hervatting van de verpleging van overheidswege bevolen.
2.18. Op 17 oktober 2001 heeft de rechtbank te [plaats 1] [X] - na rapportage door het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht - veroordeeld onder andere ter zake van poging doodslag en zware mishandeling van [eiser]. De rechtbank heeft [X] een gevangenisstraf van twee jaar opgelegd en daarnaast de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
2.19. [Eiser] heeft door het voorval een ernstige hersenkneuzing opgelopen met als gevolg verlammingsverschijnselen aan de rechterzijde (arm en been) en meerdere snijwonden in zijn hals en achter zijn oor. Hij is meerdere malen geopereerd en heeft enkele maanden in het ziekenhuis gelegen en in een revalidatiecentrum doorgebracht. Er is sprake van blijvende neurologische schade met beperkingen op het gebied van sporten, autorijden, beperktheid bij het gebruik van handen en voeten, met name rechts, gevoelloosheid aan de linkerzijde van het lichaam, veel hoofdpijn, beperkingen in het draaien van het hoofd, sexueel disfunctioneren en duizeligheid. [Eiser] was op het moment van het voorval 51 jaar oud.
2.20. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft [eiser] in verband met het door [X] gepleegde feit een vergoeding toegekend van € 833,00 voor materiële schade en € 4.538,00 voor immateriële schade.
2.21. Ten behoeve van deze procedure heeft de rechtbank op verzoek van de advocaat van [eiser] een voorlopig deskundigenbericht gelast. De heer [C], psychiater en vast gerechtelijk deskundige, heeft op 13 juli 2006 gerapporteerd.
2.22. Bij brief van 4 februari 2002 heeft de toenmalige raadsvrouwe van [eiser] de Staat aansprakelijk gesteld. De Staat heeft aansprakelijkheid afgewezen.
Wet- en regelgeving
2.23. Artikel 37b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
"1. De rechter kan bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist. (...)"
2.24. Artikel 38, eerste lid, Sr luidt:
"1. Indien de rechter niet een bevel als bedoeld in artikel 37b geeft, stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. (...)"
2.25. Artikel 38a Sr luidt:
"(...) 3. Het openbaar ministerie houdt, volgens regels te stellen bij algemene maatregel van bestuur toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden. (...)"
2.26. In artikel 63 van het Besluit van 22 mei 1997, houdende regels omtrent de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing (hierna: het Reglement) is opgenomen:
"Het algemeen toezicht op ter beschikking gestelden die niet van overheidswege worden verpleegd, berust bij Onze Minister."
2.27. In artikel 67, eerste lid, van het Reglement is opgenomen:
"1. Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden, bedoeld in artikel 38, eerste lid, en van de voorwaarden, bedoeld in artikel 38g, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is steeds mede belast het openbaar ministerie in het arrondissement waarin de ter beschikking gestelde feitelijk woont. (...)"
2.28. Artikel 509i, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
"1. Wanneer ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat een ter beschikking gestelde aan wie proefverlof is verleend of wiens verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd dan wel aan wie voorwaarden bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn gesteld, zich zodanig heeft gedragen, dat het proefverlof zal worden beëindigd, of de hervatting van de verpleging zal worden gelast, dan wel alsnog zijn verpleging zal worden gelast, kan zijn aanhouding worden bevolen door de officier van justitie, tot de vordering bedoeld in artikel 38c of 38k van het Wetboek van Strafrecht bevoegd, of door de officier van justitie van het arrondissement waarin hij zijn feitelijk verblijf heeft. Laatstgenoemde ambtenaar geeft hiervan onverwijld kennis aan de eerstgenoemde officier van justitie."
3. Het geschil
3.1. Het geschil in de hoofdzaak
3.1.1. [Eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
primair:
a. een verklaring voor recht dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden c.q. nog lijdt, tengevolge van een ernstig geweldsdelict dat plaatsvond op 9 januari 2001 in de gemeente [plaats 1];
b. veroordeling van de Staat tot betaling van een bedrag groot € 25.462,- ter zake immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2001 tot de dag der algehele voldoening;
c. veroordeling van de Staat tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 3.819,30, althans een bedrag door deze rechtbank in goede justitie te bepalen;
d. verwijzing naar een schadestaatprocedure;
subsidiair:
a. een verklaring voor recht dat de Staat op grond van het evenredigheidsbeginsel gehouden is de schade die [eiser] heeft geleden c.q. nog lijdt en die het gevolg is van een (rechtmatig) besluit van de overheid;
b. bepaling dat de hoogte van deze schade overeenkomt met de schade die het gevolg is (geweest) van een ernstig geweldsdelict, dat plaatsvond op 9 januari 2001 in de gemeente [plaats 1];
c. veroordeling van de Staat tot betaling van een bedrag groot € 25.462,- ter zake immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2001 tot de dag der algehele voldoening;
d. veroordeling van de Staat tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 3.819,30, althans een bedrag door deze rechtbank in goede justitie te bepalen;
e. verwijzing naar een schadestaatprocedure;
met veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure.
3.1.2. [Eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 en 6:165, lid 2, Burgerlijk Wetboek (BW), omdat de officier van justitie onvoldoende toezicht heeft gehouden. Meer in het bijzonder heeft de officier van justitie niet besloten [X], nadat de rapporten van 23 november 2000 en 6 december 2000 van de Reclassering waren ontvangen en gelet op het documentatieregister van [X], aan te (doen) houden. De Staat is gehouden de schade die [eiser] ten gevolge van het incident op 9 januari 2001 heeft geleden te vergoeden. Daarnaast is er sprake van onrechtmatig handelen door de Staat, omdat de minister onvoldoende maatregelen heeft genomen om de maatschappij en meer in het bijzonder [eiser] te beschermen tegen [X]. De Staat heeft niet voldaan aan zijn zorgplicht tegenover derden. Subsidiair stelt [eiser] dat, indien er sprake was van rechtmatig overheidshandelen, hij recht heeft op vergoeding van zijn schade. [Eiser] is onevenredig zwaar getroffen en op grond van het evenredigheidsbeginsel is de Staat gehouden [eiser] schadeloos te stellen.
3.1.3. De Staat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.2. Het geschil in het incident
3.2.1. [Eiser] verzoekt de rechtbank
primair:
om in de onderhavige procedure de Staat ex artikel 843a Rv te gelasten een afschrift van het complete strafdossier - inclusief rapportage betreffende de persoon van [X] - aan [eiser] te verschaffen alsmede opheldering te verschaffen over de herkomst van het Pieter Baan Centrum-rapport;
subsidiair:
om het door de Staat middels productie 11 ingebrachte PBC-rapport, gelet op de ongeoorloofd voordeligere bewijspositie van de Staat ten opzichte van [eiser], buiten beschouwing te laten.
3.2.2. De Staat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Beoordeling in het incident
4.1.1. [Eiser] heeft naar aanleiding van het door de Staat bij dupliek in het geding gebrachte rapport van het PBC van 29 juni 2001 betreffende [X] een incidentele vordering tot verschaffing van het gehele strafdossier van [X] gedaan. Deze vordering heeft hij gebaseerd op artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.1.2. De Staat heeft zich naar aanleiding van deze incidentele vordering naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat hij niet verplicht kan worden tot afgifte van (kopieën van) stukken, die hij ingevolge de wet niet mag verschaffen. De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wsjg) ziet op het verstrekken van stukken zoals het strafdossier van [X]. In artikel 39f van die wet wordt bepaald dat verzoeken tot het verstrekken van stukken dienen te worden gericht tot het College van procureurs-generaal (vgl. ook HR 21 december 2007, NJ 2008, 31).
4.1.3. De rechtbank overweegt dat in deze procedure niet aan de orde is de situatie dat [eiser] een verzoek aan het College heeft gedaan het strafdossier te verstrekken. Er is dan ook (nog) geen beslissing van het College op dit verzoek, waarvan de rechtmatigheid door de rechtbank kan worden getoetst. Dit betekent dat dit onderdeel van de vordering moet worden afgewezen.
4.1.4. Voor de vordering van [eiser] om opheldering te verschaffen over de herkomst van het PBC-rapport biedt 843a Rv geen grondslag. Dit artikel ziet immers alleen op het verstrekken van stukken, nog daargelaten dat het in dit geval om stukken uit een strafdossier gaat.
4.1.5. De subsidiaire vordering van [eiser], om het PBC-rapport buiten beschouwing te laten, kan evenmin worden toegewezen. Ook deze vordering kan niet op artikel 843a Rv worden gebaseerd. De stelling van [eiser] dat er sprake is van strijd met het beginsel van equality of arms volgt de rechtbank niet, omdat [eiser] de mogelijkheid heeft gehad - en gebruikt - om inhoudelijk op het rapport te reageren.
4.1.6. De incidentele vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen en de rechtbank zal in het hierna volgende overgaan tot beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak.
4.2. Beoordeling in de hoofdzaak
Inleiding
4.2.1. De rechtbank vindt het belangrijk allereerst op te merken dat de gebeurtenissen van 9 januari 2001 voor [eiser] verschrikkelijk moeten zijn geweest en dat hij de gevolgen daarvan tot de dag van vandaag en waarschijnlijk de rest van zijn leven zal blijven ondervinden.
4.2.2. Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiser] stelt de rechtbank het volgende voorop. De door [eiser] geleden schade is in de eerste plaats een direct gevolg van het onrechtmatig handelen van [X]. [X] is in ieder geval zelf aansprakelijk voor de door hem jegens [eiser] berokkende schade. De vraag die in deze procedure aan de orde is, is of de Staat naast [X] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade.
Onrechtmatig handelen Staat
4.2.3. Ter beoordeling aan de rechtbank is of het handelen van de Staat gezien de toen bekende feiten en omstandigheden onrechtmatig jegens [eiser] is geweest. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat op grond van de wettelijke bepalingen de officier van justitie belast is met het toezicht op de naleving van de voorwaarden en het algemeen toezicht bij de Minister berust.
4.2.4. Op het moment van het voorval was aan [X] TBS met voorwaarden opgelegd. In verband met overtreding van de voorwaarden heeft de Reclassering de officier van justitie geadviseerd tot omzetting van de TBS met voorwaarden naar een TBS met dwangverpleging en tot inbewaringstelling van [X]. De officier van justitie heeft vervolgens een vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege gedaan bij de rechtbank te [plaats 1]. De officier van justitie heeft niet besloten tot (signalering ter) aanhouding van [X].
4.2.5. Indien komt vast te staan dat onmiddellijk ingrijpen van de officier van justitie - gezien het op grond van de feiten en omstandigheden onaanvaardbaar grote risico dat was ontstaan - niet had mogen uitblijven is sprake van onzorgvuldigheid die moet leiden tot aansprakelijkheid van de Staat. De handelwijze van de officier van justitie is niet reeds onrechtmatig enkel omdat achteraf is gebleken dat [X] door het voorval op 9 januari 2001 toch een gevaar heeft gevormd.
4.2.6. Uit de rapportages van de Reclassering van 23 november 2000 en 6 december 2000, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.13 en 2.15, komt duidelijk naar voren dat er in het najaar van 2000 zorgen over de situatie van [X] zijn ontstaan. Voor de beantwoording van de vraag of er sprake was van een onaanvaardbaar risico dat onmiddellijk ingrijpen van een officier van justitie vergde neemt de rechtbank het navolgende in aanmerking.
4.2.7. Ten tijde van het voorval liep de TBS van [X] reeds ongeveer negen jaar. Anderhalf jaar eerder was de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd en werd de TBS telkens met één jaar verlengd. De voorwaarden bij de TBS werden in juni 2000 versoepeld in die zin dat [X] zich niet meer iedere week bij de Reclassering hoefde te melden, doch tot 29 augustus 2000 iedere twee weken en daarna iedere 4 weken. [X] heeft zich eerder onttrokken aan het toezicht van de Reclassering, maar hij bleef steeds begeleidbaar vanuit [stichting voor geestelijke gezondheidszorg in plaats 1]. De Reclassering heeft in deze omstandigheid toen geen reden gezien het toezicht aan de officier van justitie te retourneren.
4.2.8. Uit de rapporten van de Reclassering van 23 november 2000 en 6 december 2000 volgt dat het recidivegevaar zich vooral zou kunnen manifesteren in de mogelijkheid dat [X] psychotisch decompenseert. In het rapport 23 november 2000 is te lezen dat de gesprekken met [X] steeds redelijk normaal zijn blijven verlopen. Op 17 oktober 2000 verliep het gesprek bij de Reclassering normaal en kwam [X] adequaat over. De Reclassering concludeert dat het gesprek van 14 november 2000 verliep in een ontspannen sfeer. Er was geen sprake van boosheid en in het laatste gesprek was [X] afwisselend afwerend en coöperatief.
4.2.9. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals blijkt uit de rapportage van 6 december 2000, waarin wordt verwezen naar de rapportage van de [forensisch psychiatrische kliniek] uit 1997, het toestandbeeld van [X] bij het stoppen van de medicatie langzaam verandert. Hoewel de officier van justitie ernstig rekening diende te houden met de mogelijkheid dat [X] opgehouden was met het innemen van zijn medicatie, mocht hij er daarom van uitgaan dat de toestand van [X] slechts langzaam zou veranderen nadat hij was gestopt. Dit is met name het geval nu niet was gebleken dat er al sprake was van enige psychotische decompensatie.
4.2.10. Daarnaast is - blijkens de berichtgeving door de wijkagent - ook uit de omgeving van [X] geen bericht gekomen dat er problemen waren in november en december 2000.
4.2.11. Dit alles overziend is de rechtbank van oordeel dat er weliswaar sprake was van een toename van het aantal potentiële risicofactoren voor het plegen van een agressief delict door [X], maar dat er op dat moment onvoldoende concrete aanwijzingen waren dat deze risico's zich ook daadwerkelijk op korte termijn zouden verwezenlijken. Van een onaanvaardbaar risico dat [X] een gevaar voor de persoon of de goederen van anderen vormde, is aldus niet gebleken. De beslissing van de officier van justitie om een vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege te doen, maar niet te beslissen tot onmiddellijke aanhouding van [X], acht de rechtbank dan ook niet onrechtmatig.
4.2.12. Het feit dat [X] niet op de zitting van 12 december 2000 verscheen maakt dit oordeel niet anders. Niet gebleken is dat hij op de hoogte was van deze zitting en er waren geen signalen dat de situatie van [X] daadwerkelijk aan het verslechteren was. Dat de behandelend officier van justitie feitelijk pas op 9 januari 2001 hoorde dat op de zitting van 12 december 2000 de vordering niet inhoudelijk was behandeld leidt om dezelfde reden evenmin tot een ander oordeel.
4.2.13. Het standpunt van [eiser] dat het tegenstrijdig is dat de officier van justitie wel een vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege heeft gedaan, maar niet heeft beslist tot aanhouding deelt de rechtbank niet. Aan de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege ligt niet dezelfde maatstaf ten grondslag als aan de beslissing tot aanhouding. Immers, het overtreden van de voorwaarden van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege is reden om een vordering te doen (vgl. artikel 38k Wetboek van Strafrecht). Ingevolge artikel 5091 Sv kan de officier van justitie de aanhouding bevelen. Hij hoeft daartoe dus niet over te gaan.
4.2.14. De omstandigheid dat de Reclassering zowel in het rapport van 23 november 2000 als in het rapport van 6 december 2000 heeft verzocht om [X] in bewaring te stellen leidt niet tot een andere conclusie. [Eiser] trekt uit deze verzoeken de conclusie dat de Reclassering kennelijk van mening was dat er sprake was van een acuut recidiverisico. De officier van justitie heeft de rapporten niet zo opgevat en heeft dat naar het oordeel van de rechtbank ook niet hoeven doen. De bevoegdheid tot het nemen van de beslissing om iemand aan te houden ligt bij de officier van justitie, die daarin steeds een eigen afweging heeft te maken. De officier van justitie is daarbij ook niet verplicht het advies van de Reclassering te volgen.
4.2.15. Ook uit het rapport van de deskundige [C] blijken geen omstandigheden die tot een ander oordeel dienen te leiden.
4.2.16. Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat naast de officier van justitie de minister als toezichthouder tekort is geschoten in zijn taak en dat deze daarmee onrechtmatig heeft gehandeld, overweegt de rechtbank dat [eiser] geen concrete feiten heeft gesteld op grond waarvan deze conclusie zou moeten worden getrokken. De enkele stelling dat de minister onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen volstaat daarbij niet. Voormeld betoog kan derhalve niet tot toewijzing van de primaire vordering leiden.
4.2.17. Het vorengaande leidt ertoe dat de primaire vordering van [eiser] moet worden afgewezen. De rechtbank komt daarmee toe aan de bespreking van de subsidiaire vordering van [eiser].
Vergoeding van onevenredig geleden schade
4.2.18. [Eiser] heeft subsidiair een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel op grond waarvan 'onevenredig' geleden schade dient te worden gecompenseerd. Het leerstuk van onevenredige schade past bij op zichzelf rechtmatig optreden van de overheid dat tot redelijkerwijs voorzienbaar gevolg heeft dat derden daardoor schade lijden waardoor zij in vergelijking met andere burgers of instellingen onevenredig worden getroffen (vgl. HR 28 mei 2004, NJ 2006, 430).
4.2.19. De rechtbank is van oordeel dat dit beroep van [eiser] niet slaagt. De rechtbank heeft in het voorgaande overwogen dat er onvoldoende feitelijke aanwijzingen waren dat [X] kort voor januari 2001 daadwerkelijk psychotisch was of aan het decompenseren was en er geen sprake was van een onaanvaardbaar groot risico dat [X] een gevaar voor de persoon of de goederen van anderen vormde. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat de mogelijkheid dat [X] een ander schade zou toebrengen bij de beslissing om niet tot aanhouding over te gaan, niet is voorzien en in redelijkheid ook niet had behoren te zijn voorzien.
4.2.20. De enkele omstandigheid dat [X] zich heeft kunnen misdragen ten opzichte van [eiser] doordat hij niet was aangehouden, is niet voldoende om te oordelen dat de schade in zodanig verband staat met de beslissing van de officier van justitie dat deze schade als gevolg daarvan aan de Staat moet worden toegerekend. De rechtbank wijst er nogmaals op dat de schade niet een rechtstreeks gevolg is van de beslissing van de officier van justitie, maar van het handelen van [X].
4.2.21. Tenslotte neemt de rechtbank in aanmerking dat inherent aan het leerstuk van onevenredige schade is dat er sprake is van een groep burgers of instellingen die een specifieke kans op schade als gevolg van het overheidshandelen hebben en daarmee in een andere positie verkeren ten opzichte van de overige burgers of instellingen. [Eiser] heeft aan zijn vordering evenwel niet ten grondslag gelegd dat juist hij als voormalig begeleider van [X] een groter risico liep om ten prooi te vallen aan [X] en dat hij dus valt onder die specifieke groep burgers die wordt beschermd door het leerstuk van de onevenredige schade.
Tot slot
4.2.22. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de Staat niet gehouden is de door [eiser] geleden schade te vergoeden en dat zijn vorderingen zullen worden afgewezen.
4.2.23. Als de in het ongelijk gestelde partij moet [eiser] in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 645,00 aan griffierecht en € 1.737,00 (3 punten, tarief III) aan salaris procureur.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 645,00 aan verschotten en € 1.737,00 aan salaris procureur;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. van Veen, mr. I.P.A. van Engelen en mr. C.M. Offers en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2008.