Rb. Dordrecht, 21-12-2005, nr. 57522 ha rk 04-2071
ECLI:NL:RBDOR:2005:AU9149
- Instantie
Rechtbank Dordrecht
- Datum
21-12-2005
- Zaaknummer
57522 ha rk 04-2071
- LJN
AU9149
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Verbintenissenrecht (V)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2005:AU9149, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht, 21‑12‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 298 Burgerlijk Wetboek Boek 2
- Vindplaatsen
JRV 2006, 105
JOR 2006/146 met annotatie van E. Schmieman
Uitspraak 21‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Ontslag bestuurder van een stichting op grond van falend beleid ten aanzien van het beheer over het vermogen van de stichting.
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Civiel Recht
Beschikking van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
1. verzoeker 1,
wonende te (plaatsnaam),
2. verzoeker 2,
wonende te (plaatsnaam),
verzoekers tevens verweerders,
procureur mr. J.A. Visser,
tegen
1. verweerder 1,
wonende te (plaatsnaam),
2. verweerder 2,
wonende te (plaatsnaam),
verweerders tevens verzoekers,
procureur mr. J.H. Silfhout.
Partijen zullen hieronder worden aangeduid als respectievelijk verzoeker 1, verzoeker 2, verweerder 1 en verweerder 2.
Het procesverloop
1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
? verzoekschrift tot ontslag van bestuurders van een stichting, tevens houdende verzoek tot schorsing bij wijze van voorlopige voorziening met bijlagen, ingekomen ter griffie op 16 december 2004,
? verweerschrift tevens houdende verzoekschrift tot ontslag van een bestuurder van de Stichting Hogesnelweg, mede houdende verzoek tot schorsing bij wijze van voorlopige voorziening,
? faxbericht van de advocaat van verweerders, mr. R.W. La Gro, ingekomen ter griffie op 22 november 2005;
? faxbericht van 23 november 2005 van de advocaat van verzoekers, mr. N.A.J. Purcell.
2. De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting op 14 april 2005.
3. De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting op 24 november 2005. Verschenen zijn:
- verzoeker 1 en verzoeker 2, bijgestaan door mr. N.A.J. Purcell te Amsterdam;
- verweerder 1 en verweerder 2, bijgestaan door mr. R.W. La Gro te Alphen aan den Rijn.
De vaststaande feiten
4. verzoeker 1 is uitvinder van het HSW-systeem. Dit systeem komt er kort gezegd op neer dat een tweede wegdek boven bestaande snelwegen wordt aangelegd waardoor extra verkeerscapaciteit worden gecreëerd. Het rijdek bestaat uit één rijstrook in iedere rijrichting gescheiden door een vluchtstrook. Het rijdek steunt op palen die in de middenberm van de bestaande snelweg worden geschroefd.
5. verzoeker 1 en verweerder 1hebben op 24 april 1998 een v.o.f. opgericht, geheten v.o.f. HSW (HogeSnelWeg). Per 1 januari 1999 is verweerder 2 als vennoot toegetreden. De doelstellingen van de v.o.f. zijn - kort weergegeven – (artikel 3 van de statuten):
a. het in eigendom van de VOF-HSW onderbrengen van nog te vestigen patentrechten zoals in deze statuten omschreven;
b. het verwerven van fondsen voor de financiering van de verdere ontwikkeling en begeleiding van het HSW-systeem;
c. het aangaan van overeenkomsten met (markt)partijen;
d. het promoten van het HSW-systeem;
e. het bewaken en beheren van de in de VOF-HSW ondergebrachte activa en (eventuele) passiva;
f. het onder voorwaarden omzetten van de rechten en verplichtingen van de VOF-HSW in een besloten vennootschap.
6. Bij notariële akte van 25 augustus 1999 is de Stichting HogeSnelWeg (hierna te noemen: de stichting) opgericht. Blijkens artikel 13 van deze akte zijn de volgende personen tot bestuurders van de stichting benoemd: verzoeker 2 (voorzitter), verweerder 2 (secretaris), verweerder 1 (penningmeester) en verzoeker 1 (bestuurslid).
7. De stichting heeft tot doel het bevorderen van milieuvriendelijke en veilige automobiliteit in Nederland. Dit doel tracht zij te verwezenlijken door promotie van het HSW-systeem.
Op 11 mei 2000 is de stichting een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met het HSW Consortium (hierna: het Consortium). Het HSW Consortium bestond destijds uit Strukton Groep N.V., Heerma Infrastructure B.V. en Imtech Projects B.V.. In de samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat het Consortium een bedrag van fl. 10.000,-- per maand aan de stichting zal betalen. Deze overeenkomst is tweemaal verlengd en wel bij Agreement Extensions van 6 juni 2001 en 29 oktober 2001, waarin ook de betaling van een bedrag van fl. 10.000,-- is opgenomen. Inmiddels is Heerema Infrastructure B.V. uit het HSW Consortium gestapt.
Het verzoek
8. verzoeker 1 en verzoeker 2 verzoeken:
1. verweerder 1 en verweerder 2 te ontslaan als bestuurders van de stichting op grond van artikel 2:298 lid 1 sub a BW;
2. verweerder 1 en verweerder 2 hangende het onderzoek te schorsen als bestuurders van de Stichting conform artikel 2:298 lid BW;
3. Vverweerder 1 en verweerder 2 te veroordelen in de kosten van het geding.
9. Zij stellen daartoe – kort samengevat - dat verweerder 1 en verweerder 2 handelen in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten dan wel dat zij zich schuldig maken aan wanbeheer. Verzoeker 1 en verzoeker 2 leggen het volgende ten grondslag aan hun verzoek:
a. verweerder 1 en verweerder 2 hebben de (voortgezette) overeenkomst met het Consortium geblokkeerd en daardoor de doelverwezenlijking en continuïteit van de stichting op het spel gezet;
b. verweerder 1 en verweerder 2 hebben buiten medeweten en buiten betrokkenheid van de twee andere stichtingsbestuurders regelmatig extern overleg gepleegd over het HSW-concept of vergelijkbare projecten en zij weigerden en weigeren om interne richtlijnen te accepteren die zulk eigenzinnig en eigenmachtig optreden zou voorkomen. Zij hebben zich daarmee ontrokken aan de collegiale besluitvorming die voor een stichtingsbestuur voorgeschreven en noodzakelijk is;
c. verweerder 1 en verweerder 2 hebben de besluitvorming binnen de stichting geblokkeerd;
d. het gedrag van verweerder 1 en verweerder 2 impliceert dat zij louter hun eigen belang nastreven, ook bij het uitoefenen van hun bevoegdheden als bestuurder van de stichting.
10. Voor zover van belang zal hieronder in de beoordeling nader worden ingegaan op deze gronden.
Het verweer tevens zelfstandig verzoek
11. Volgens verweerder 1 en verweerder 2 vormen de hiervoor genoemde gronden geen juridische grondslag voor het verzoek van verzoeker 1 en verzoeker 2 tot ontslag van verweerder 1 en verweerder 2 als bestuurders. Voorts betwisten verweerder 1 en verweerder 2 de feitelijke juistheid van deze gronden. Zij verzoeken derhalve het door verzoeker 1 en verzoeker 2 verzochte af te wijzen met veroordeling van verzoeker 1 en verzoeker 2 in de kosten van deze procedure in conventie.
12. verweerder 1 en verweerder 2 hebben bij wege van zelfstandig verzoek verzocht verzoeker 2 te ontslaan als bestuurder van de stichting, alsmede bij wijze van voorlopige voorziening om verzoeker 2 te schorsen hangende het onderzoek. Voorts verzoeken verweerder 1 en verweerder 2 en verzoeker 2 te veroordelen in de kosten van dit zelfstandig verzoek.
13. verweerder 1 en verweerder 2 leggen het volgende aan hun verzoek ten grondslag:
a. verzoeker 2 houdt als voorzitter vergaderingen in het bijzijn van derden tegen de uitdrukkelijke wil van mede bestuursleden;
b. verzoeker 2 laat niet-bestuursleden notulen maken tegen de uitdrukkelijke wil van bestuursleden, terwijl daarentegen in de statuten uitdrukkelijk is vermeld dat verweerder 2 de secretaris is van het bestuur;
c. verzoeker 2 wil de stichting verplichtingen doen aangaan zonder dat daartoe in de stichting de vereiste besluitvorming heeft plaatsgevonden;
d. verzoeker 2 wil de stichting overeenkomsten laten aangaan zonder dat daartoe in de stichting de vereiste besluitvorming heeft plaatsgevonden;
e. verzoeker 2 wil de stichting overeenkomsten laten aangaan waarvan redelijkerwijs moet worden verwacht dat de stichting deze overeenkomsten niet kan nakomen;
f. verzoeker 2 bewerkstelligt dat verweerder 1 en verweerder 2 niet volledig deel kunnen nemen aan het overleg binnen de bestuursvergadering van de stichting;
g. verzoeker 2 onttrekt zich aan zijn verplichting om als voorzitter al zijn mede bestuursleden afdoende te informeren over datgene wat hij als voorzitter van het stichtingsbestuur zou moeten meedelen;
h. verzoeker 2 blokkeert de besluitvorming waar hij als voorzitter de besluitvorming zou moeten bevorderen. Hij onttrekt zich in dat kader aan voldoende overleg met alle bestuursleden;
i. verzoeker 2 presenteert zich naar derden toe als geestelijke vader van het HSW concept, zulks is in strijd met de belangen van de stichting;
j. verzoeker 2 ontwikkelt activiteiten die concurreren met de stichting;
k. verzoeker 2 blokkeert ten onrechte of uit eigen belang de vaststelling van de jaarrekeningen van de stichting;
l. verzoeker 2 is in toenemende mate persona non grata, daar waar de stichting haar promotiewerkzaamheden zou moeten verrichten.
14. Voor zover van belang zal hieronder in de beoordeling nader worden ingegaan op het verweer van verweerder 1 en verweerder 2 en de gronden voor het zelfstandig verzoek tot ontslag van verzoeker 2 als bestuurder van de stichting.
De beoordeling
Het verzoek tot ontslag van verweerder 1 en verweerder 2 als bestuurders van de stichting
15. In artikel 2:298 lid 1 BW is onder a bepaald dat een bestuurder die iets doet of nalaat in strijd met de bepalingen van de wet of van de staturen, dan wel zich schuldig maakt aan wanbeheer door de rechtbank kan worden ontslagen.
16. Van handelen of nalaten in strijd met bepalingen van de wet is sprake bij uitgesproken onrechtmatig handelen. De bevoegdheid van de rechter ziet derhalve op een controle op de rechtmatigheid van het beleid van een bestuurder van een stichting en niet op een algemene controle op dat beleid. Van wanbeleid is sprake ingeval van evident, falend beleid ten aanzien van het beheer over een vermogen of van de zorg voor geldmiddelen (ook de zorg voor het verkrijgen van de inkomsten waarover de stichting kan beschikken).
17. De gronden onder b tot en met d die verzoeker 1 en verzoeker 2 aan hun verzoek ten grondslag leggen komen er op neer dat er geen vruchtbare samenwerking binnen het stichtingsbestuur meer mogelijk is. In beginsel is het de eigen verantwoordelijkheid van het bestuur om hiervoor een oplossing te creëren. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kunnen deze gronden, ook indien deze juist zouden zijn, niet leiden tot ontslag van verweerder 1 en verweerder 2 als bestuurders van de stichting.
18. Met de grond onder a impliceren verzoeker 1en verzoeker 2 dat er sprake is van wanbeheer door tekortkomingen ten aanzien van de zorg voor het verkrijgen van inkomsten van de stichting. Zij stellen daartoe het volgende. In 2003 heeft overleg en correspondentie plaatsgevonden tussen de stichting en het Consortium over de voortzetting van de samenwerking. Bij brief van 7 januari 2004 heeft het Consortium de stichting een concept-samenwerkingsovereenkomst doen toekomen. In de bestuursvergadering van de stichting van 27 januari 2004 is deze concept-samenwerkingsovereenkomst besproken. verweerder 1 en verweerder 2 hebben de besluitvorming tijdens deze vergadering geblokkeerd met de stelling dat niet de stichting maar een nieuw op te richting besloten vennootschap de samenwerkingsovereenkomst met het Consortium zou moeten aangaan. verweerder 1 en verweerder 2 drongen in die periode aan op de oprichting van een B.V. ter vervanging van de V.O.F./stichtingsstructuur. Partijen waren het echter nog niet eens over de voorwaarde van deze omzetting. verzoeker 1 en verzoeker 2 zijn van mening dat indien en zolang er nog geen sprake was van omzetting in een B.V. de stichting de aangewezen partij was om de samenwerking met het Consortium voort te zetten. Zij vermoeden dat verweerder 1 en verweerder 2 de samenwerking hebben geblokkeerd in een poging om de omzetting in een B.V. in de door hen gewenste verhoudingen te forceren.
19. verweerder 1 en verweerder 2 menen dat zij zich terecht hebben verzet tegen het aangaan van een nieuwe overeenkomst met het Consortium. Zij hebben zich op hiervoor bedoelde bestuursvergadering verzet tegen het aangaan van een nieuwe overeenkomst met het Consortium, omdat de stichting niet de eigenaar is van de intellectuele eigendom en daarom ook niet terzake kan contracteren met het Consortium. Tussen de stichting en het Consortium kan wel voor wat betreft promotionele activiteiten een overeenkomst tot stand komen waardoor inkomsten worden gegenereerd, maar door het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst zou het bestuur de stichting in een positie brengen waarbij de kans groot is dat de stichting haar verplichtingen jegens het Consortium niet kan nakomen.
20. Samengevat komt hetgeen partijen over en weer stellen over het aangaan van de overeenkomst met het Consortium er op neer dat er een fundamenteel verschil van inzicht bestaat over de wijze waarop de stichting behoort te functioneren. De controle van de rechter richt zich daar niet op. Niet gezegd kan worden dat er sprake is van een evident falend beleid van verweerder 1 en verweerder 2 voor de zorg voor het verkrijgen van de inkomsten waarover de stichting kan beschikken.
21. Gelet op het voorgaande kunnen de door verzoeker 1 en verzoeker 2 aangevoerde gronden niet leiden tot het ontslag van verweerder 1 en verweerder 2, zodat het verzoek tot ontslag van verweerder 1 en verweerder 2 zal worden afgewezen. Verzoeker 1 en verzoeker 2 hebben derhalve ook geen belang meer bij hun verzoek tot schorsing, zodat dit eveneens zal worden afgewezen.
22. Verzoeker 1 en verzoeker 2 zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit verzoek worden veroordeeld.
Het zelfstandig verzoek tot ontslag van verzoeker 2.
23. De rechtbank zal allereerst ingaan op de gronden genoemd onder g. en k. welke inhouden dat verzoeker 2 zich onttrekt aan zijn verplichting om als voorzitter al zijn mede bestuursleden afdoende te informeren over datgene wat hij als voorzitter van het stichtingsbestuur zou moeten meedelen en dat verzoeker 2 ten onrechte en of uit eigen belang de vaststelling van de jaarrekeningen van de stichting blokkeert. Ter onderbouwing hiervan hebben verweerder 1 en verweerder 2 bij faxbericht, ingekomen ter griffie op 22 november 2005, stukken overgelegd waaronder een brief van de advocaat van verweerder 1 en verweerder 2 aan Strukton waarin hij schrijft dat voor zover zijn cliënten kunnen nagaan er sinds februari 2003 geen betalingen meer hebben plaatsgevonden door het Consortium aan de stichting c.q. de bestuurders van de stichting. Strukton Groep reageert daarop met een brief van 14 november 2005. In deze brief deelt Strukton mee dat Strukton Groep N.V. – in haar hoedanigheid van lid van het Consortium HSW – haar verplichtingen uit hoofde van voornoemde overeenkomst is nagekomen, zulks met inbegrip van de verplichting om aan de stichting de bedragen te voldoen zoals bepaald in artikel 6 van de overeenkomst. verweerder 1 en verweerder 2 stellen dat zij echter niet anders weten dan dat de overeenkomst is bevroren en dat de betalingen van fl. 10.000,-- per maand zijn gestopt begin 2003. Verzoeker 2 wekte bovendien de indruk dat de betalingen waren gestaakt. verweerder 1 en verzoeker 2 hebben er geen weet van dat de betalingen op een andere rekening worden gestort. Vervolgens is gebleken dat er belastingaangifte wordt gedaan buiten de penningmeester en een deel van het bestuur om. Dit betekent dat er kennelijk ook betalingen worden gedaan zonder medeweten van de andere bestuursleden. Volgens verweerder 1 en verzoeker 2 is er hier sprake van financieel wanbeheer en handelen in strijd met de bepalingen van de wet en de statuten.
24. verzoeker 1 en verzoeker 2 hebben daarop bij faxbericht, overgelegd ter terechtzitting, gereageerd. Zij stellen dat de overeenkomst met het Consortium ongewijzigd in stand is gebleven en dat het Consortium de maandelijkse bijdragen in de kosten van de stichting gewoon is blijven voldoen. Op hun verzoek zijn de bedragen echter op een andere rekening van de stichting dan de door verweerder 1 beheerde rekening voldaan. De reden daarvoor is dat verweerder 1 en verweerder 2 zich aan alle overleg hebben onttrokken, terwijl zij niet meer met het Consortium wilden samenwerken. verweerder 1 en verweerder 2 zijn niet geïnformeerd omdat zij al lange tijd geen enkele verantwoording hebben afgelegd en zich aan ieder overleg hebben onttrokken. Dat gerefereerd wordt aan de functie van verweerder 1als penningmeester snijdt ook geen hout omdat van enige vorm van bestuur of functievervulling binnen het bestuur al lange tijd geen sprake meer is. Verzoeker 1 en verzoeker 2 stellen dat van de van het consortium ontvangen bedragen de lopende kosten van de stichting betaald worden zoals de verlenging van de octrooien en het onderhouden van de IE-rechten. Verder worden van deze bedragen vergoedingen aan de bestuursleden verzoeker 1 en verzoeker 2 betaald voor verrichte werkzaamheden.
25. Verzoeker 2 heeft ter terechtzitting aangegeven dat als de andere bestuursleden bij bestuursvergaderingen aanwezig zouden zijn zij op de hoogte zouden zijn van deze informatie en dat als zij bereid zijn de komende bestuursvergaderingen bij te wonen hen alle informatie zal worden verstrekt. Er is geen andere weg gezocht om verweerder 1en verzoeker 2 te informeren omdat het hen duidelijk moest zijn dat de overeenkomst gewoon doorliep.
26. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De betalingen door het Consortium zijn verricht op een rekening waarvan verweerder 1 en verweerder 2, derhalve de penningmeester én een deel van het bestuur van de stichting, geen weet hebben. verzoeker 2 bevestigt dat dit is gebeurd en wel om de reden dat verweerder 1 en verweerder 2 zich onttrekken aan ieder overleg. De rechtbank acht dit geen reden deze informatie niet aan deze andere bestuursleden te verstrekken. Gelet op artikel 2:10 BW draagt het gehele bestuur immers de verantwoordelijkheid voor de boekhoudplicht. Bovendien zijn er andere mogelijkheden deze informatie te verstrekken dan alleen tijdens een bestuursvergadering.
27. Volgens de statuten is verweerder 1 nog steeds penningmeester. Er is nu gedurende een periode van bijna 3 jaar maandelijks een bedrag van fl. 10.000,-- ontvangen, het gaat inmiddels om circa fl. 340.000,--, van welk ontvangen bedrag betalingen worden verricht, terwijl de penningmeester hiervan niet op de hoogte is dan wel redelijkerwijs heeft kunnen zijn, gelet op het feit dat de benodigde en relevante informatie hem bewust is onthouden. Zo is hij niet in staat te voldoen aan artikel 9 van de statuten waar in lid 2 bepaald wordt dat de penningmeester de jaarstukken opmaakt. Verzoeker 2 heeft, zonder dat daarvoor een afdoende reden was, geen gedegen verantwoording afgelegd aan de bestuursleden verweerder 1 en verweerder 2. De rechtbank, voormelde feiten en omstandigheden in overweging nemende, is van oordeel dat dit handelen (c.q. nalaten) van verzoeker 2 is aan te merken als een falend beleid ten aanzien van het beheer over het vermogen van de stichting. Hierin is, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2:298 lid 1 BW, een grond gelegen om tot ontslag van verzoeker 2 over te gaan. Nu dit falend beleid gedurende een lange periode heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan het voor de bestuursleden verweerder 1 en verweerder 2 gedurende die periode niet of nauwelijks mogelijk is geweest om te voldoen onder andere aan de in artikel 2:10 BW opgenomen verplichting, terwijl het voor verweerder 1bovendien nagenoeg onmogelijk is geweest zijn functie als penningmeester van de stichting adequaat te vervullen, is de rechtbank van oordeel dat hierin voldoende reden is gelegen om ten aanzien van verzoeker 2 over te gaan tot gebruikmaking van de in artikel 2:298 lid 1 BW gegeven bevoegdheid. De rechtbank zal derhalve overgaan tot het ontslag van verzoeker 2 als bestuurder van de stichting.
28. Nu de gronden genoemd onder g. en k. tot het ontslag van verzoeker 2 leiden, zullen de overige gronden hier niet meer aan de orde komen.
29. verweerder 1 en verweerder 2 hebben geen belang meer bij hun verzoek tot schorsing, zodat dit zal worden afgewezen.
30. verzoeker 1 en verzoeker 2 zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit verzoek worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank:
wijst af het verzoek van verzoeker 1 en verzoeker 2 tot ontslag van verweerder 1 en verweerder 2 als de bestuurders van de Stichting HogeSnelWeg (HSW), zetelend te Hardinxveld-Giessendam;
veroordeelt verzoeker 1 en verzoeker 2 in de kosten van dit verzoek, tot op heden aan de zijde van verweerder 1 en verweerder 2 begroot op € 244,-- aan verschotten en € 452,-- aan salaris van de procureur;
ontslaat verzoeker 2 als bestuurder van de Stichting HogeSnelWeg (HSW), zetelend te Hardinxveld-Giessendam;
veroordeelt verzoeker 2 in de kosten van dit verzoek, tot op heden aan de zijde van verweerder 1 en verweerder 2 begroot op nihil aan verschotten en € 452,-- aan salaris van de procureur.
Deze beschikking is gegeven mr. H.T.J.F. Verhappen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 21 december 2005.