Rb. Den Haag, 25-09-2014, nr. 14/11412
ECLI:NL:RBDHA:2014:12119, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
25-09-2014
- Zaaknummer
14/11412
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2014:12119, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 25‑09‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2015:410, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 25‑09‑2014
Inhoudsindicatie
arbeid als zelfstandige, bestaande onderneming. 8EVRM, hoorplicht
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/11412
V-nummer:[nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 25 september 2014 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. M.S. Yap,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Boekholt.
Procesverloop
Eiser heeft op 12 mei 2014 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 april 2014 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1980 en bezit de Egyptische nationaliteit. Op 15 augustus 2013 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’. Eiser is op 1 april 2011 toegetreden tot de vennootschap onder firma[naam bedrijf 1]’ te Etten-Leur. Het betreft een eethuis waar shoarma, pizza, döner en Egyptische gerechten worden geserveerd. Bij besluit van 4 december 2013 is die aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is dat bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, ressorterend onder het Ministerie van Economische Zaken (EZ) niet om advies kan worden gevraagd omdat het ondernemingsplan niet actueel is. Het plan heeft betrekking op drie vennoten, terwijl uit informatie ingewonnen bij de Kamer van Koophandel blijkt dat er sinds 1 januari 2013 slechts twee vennoten actief zijn. Voorts is het ondernemingsplan erg summier en onvoldoende onderbouwd met objectief verifieerbare stukken. Zo zijn er geen aangiften omzetbelasting overgelegd en zijn er over het jaar 2013 geen gegevens bekend. Ook is er geen vennootschapscontract overgelegd waaruit blijkt hoe de winstverdeling is vastgelegd en wat het winstaandeel van eiser is.
Eiser heeft daarmee niet aangetoond dat met zijn activiteiten een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Eiser voldoet dan ook niet aan de voorwaarden voor het verrichten van arbeid als zelfstandige in Nederland. Verweerder heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de weigering om aan eiser voortgezet verblijf toe te staan geen schending is van het recht op eerbiediging van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.
Eiser heeft onder verwijzing naar de gronden in bezwaar aangevoerd
dat hij ten onrechte niet is gehoord. Volgens eiser vormt de hoorzitting een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. In dit geval was er reden om te horen, omdat het hem niet duidelijk was welke (financiële) stukken verweerder precies wenste te ontvangen. Op een hoorzitting had verweerder eiser kunnen verduidelijken welke (financiële) informatie verweerder nog meer wenste te ontvangen.
Tot slot heeft eiser in het kader van zijn beroep op artikel 8 van het EVRM gesteld dat er geen sprake behoeft te zijn van een zeer lange verblijfsduur voor het aannemen van schending van het privéleven en verwijst daarbij naar de duur van zijn verblijf in Nederland en het feit dat hij zijn eigen onderneming drijft.
In beroep heeft eiser nog een aantal stukken overgelegd, zoals een aangepast ondernemingsplan van 2 mei 2014, een aantal aangiftes omzetbelasting van 2011 tot en met heden, twee koopoverdrachten van 2013 en 2014 en een menukaart.
4.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvulling daarop ingediend. Het ondernemingsplan dat in beroep is overgelegd kan volgens verweerder gelet op de ex-tunc toetsing in reguliere zaken niet afdoen aan het bestreden besluit. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de aanvraag nog immer niet voldoende is onderbouwd. Zo ontbreken prognoses op basis van twee vennoten en een openingsbalans met kapitaal en eigen vermogen van twee in plaats van drie vennoten. Ook heeft eiser ten aanzien van zijn persoonlijke ervaring en de toegevoegde waarde voor Nederland geen stukken overgelegd.
Gelet op het aanvraagformulier, het beleid in hoofdstuk B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) en de informatie op de website had het aan eiser genoegzaam duidelijk kunnen zijn welke stukken relevant zijn zodat verweerder terecht en op goede gronden heeft kunnen afzien van het horen van eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000
(Vb 2000) kan bij afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd alsnog ambtshalve een dergelijke verblijfsvergunning worden verleend aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Ingevolge het tweede lid is het eerste lid is uitsluitend van toepassing indien de aanvraag betrekking had op een verblijfsvergunning:
a. op grond dat de uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
b. onder een beperking verband houdend met medische behandeling als bedoeld in artikel 3.46;
c. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden aan de vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder a; of
d. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder b.
Ingevolge artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:
arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
Volgens hoofdstuk B6/4.5 van de Vc 2000, zoals dat gold ten tijde van de aanvraag, dient de minister van EZ te beschikken over een aantal gegevens en bescheiden zodat kan worden beoordeeld of sprake is van een wezenlijk Nederlands belang. In dit hoofdstuk staat ook vermeld welke stukken de vreemdeling over moet leggen en aan welke eisen deze stukken moeten voldoen.
6.
Gelet op het verhandelde ter zitting is niet in geschil dat verweerder bij de aanvraag ten onrechte ambtshalve aan de beperking verband houdend met artikel 8 van het EVRM heeft getoetst. Nu de beperking verband houdend met ‘het verrichten van arbeid als zelfstandige’ niet staat vermeld in artikel 3.6, tweede lid, van het Vb 2000, kan beoordeling van artikel 8 van het EVRM niet leiden tot inwilliging van de onderhavige aanvraag. De beroepsgrond die betrekking heeft op het privéleven van eiser kan derhalve geen doel treffen.
7.
Ter beoordeling staat vervolgens of verweerder het horen van eiser voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit achterwege heeft kunnen laten.
8.
De rechtbank stelt vast dat het aangepaste ondernemingsplan en de overige stukken voortbouwen op de stukken die in een eerder stadium zijn overgelegd, zodat deze bij de beoordeling kunnen worden betrokken. Voorts stelt de rechtbank vast dat uit het uittreksel Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat ‘[naam bedrijf 2]’ sinds 15 mei 1991 bij de Kamer van Koophandel staat ingeschreven. Dat bevestigt de verklaring van eiser ter zitting dat de onderneming die hij in 2011 heeft overgenomen en die volgens eiser goed draait, al lang economisch actief is.
9.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiser inmiddels een groot deel van de benodigde stukken heeft overgelegd, maar dat het ondernemingsplan op een paar onderdelen nog aanpassing en onderbouwing behoeft (er dient bijvoorbeeld nog een onafhankelijke marktanalyse te worden overgelegd waarmee de stelling wordt onderbouwd dat het een onderneming betreft die in Etten-Leur een bepaalde positie heeft verworven).
10.
Gelet het vorenstaande heeft verweerder ten onrechte een hoorzitting achterwege gelaten en eiser de gelegenheid ontnomen om eventuele onduidelijkheden op te helderen. Het bestreden besluit is om die reden bovendien onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Verweerder dient eiser alsnog te horen en op voorhand door middel van een ‘boodschappenlijstje’ aan eiser op duidelijke wijze kenbaar te maken welke stukken nog ontbreken of welke stukken nog aanpassing behoeven.
11.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
12.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 974 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165 (honderdvijfenzestig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 974 (negenhonderdvierenzeventig euro) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.