Rb. Assen, 28-06-2006, nr. 55901 / HA ZA 06-177
ECLI:NL:RBASS:2006:AY5652
- Instantie
Rechtbank Assen
- Datum
28-06-2006
- Zaaknummer
55901 / HA ZA 06-177
- LJN
AY5652
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBASS:2006:AY5652, Uitspraak, Rechtbank Assen, 28‑06‑2006; (Verzet)
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Het geschil betreft de opzegging van verleend krediet en opeising van het gehele saldo onder aanzegging om tot uitwinning over te gaan van de verstrekte zekerheden. De vraag is of de bank haar bijzondere zorgplicht jegens haar cliënt heeft geschonden en of de opzegging heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank stelt voorop dat de bank in beginsel bevoegd is de voor onbepaalde tijd aangegane (krediet)overeenkomst op te zeggen. In de onderhavige kredietovereenkomst is die bevoegdheid (overigens) met zoveel woorden ook opgenomen. Evenals iedere andere contractuele relatie, wordt de relatie tussen een bank en haar cliënt echter mede beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Voor een bank geldt bovendien ((zoals onder andere door het Hof Arnhem in zijn arrest van 18 februari 2003 (JOR 2003/267) is overwogen)) dat zij, uit hoofde van haar maatschappelijke functie, een bijzondere zorgplicht heeft. De reikwijdte van die zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Bij het opzeggen en afwikkelen van een kredietovereenkomst dient rekening te worden gehouden met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en dienen de belangen van beide partijen te worden gewogen. De vraag die voorligt is dan ook of ING in het onderhavige geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, daaraan heeft voldaan. Het Hof Arnhem heeft een negental, niet-limitatieve factoren opgesomd die bij het maken van de beoordeling -of al dan niet onzorgvuldig en buitenproportioneel is gehandeld- van belang kunnen zijn. De rechtbank acht een aantal daarvan in deze ook van belang. Getoetst op de onderhavige zaak leiden die factoren tot het oordeel dat ING niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld. De opzegging van het krediet voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij acht de rechtbank allereerst van belang dat gebleken is dat ING de betreffende opzegging heeft doen uitgaan zonder dat feitelijk is ingeschat of en zo ja welk risico zij op dat moment liep en dat de situatie op dat moment voor haar wellicht niet meer verantwoord zou zijn geweest. Dat het eind juli/begin augustus 2005 openstaande kredietsaldo in relatie tot de omvang van de gegeven zekerheden en derhalve het risico dat ING liep, tot opzegging noopte, laat staan op een zo korte termijn van 14 dagen, is dan ook niet gesteld of gebleken. De rechtbank is tevens van oordeel dat deze benadering, mede gelet op de zeer korte opzegtermijn onder aanzegging tot uitwinning over te gaan bij het niet voldoen van het totaal openstaande saldo aan het einde van die termijn (waardoor cliënt in ernstige financiële problemen zou zijn gekomen), ervan getuigt dat in het geheel geen rekening is gehouden met de belangen van de cliënt. Dit geldt in deze te meer nu niet gebleken is dat ING de cliënt na de brief van 18 juli 2005 op fatsoenlijke wijze heeft gewaarschuwd dat zij opzegging van alle verstrekte kredieten overwoog, als niet binnen een zekere, redelijke termijn voldaan zou worden aan bepaalde voorwaarden. De rechtbank acht voorts van belang dat het krediet pas 1½ jaar liep, de kredietrelatie niet complex was, Transferro BV aan ING toestemming had gegeven voor het inwinnen van informatie over haar kredietwaardigheid, cliënt steeds aan zijn financiële verplichtingen jegens ING heeft voldaan en aannemelijk is dat hij dat zou blijven doen, nu door ING zelf is aangegeven dat er bij cliënt genoeg saldo aanwezig was om aan de betalingsverplichtingen te voldoen.
vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 55901 / HA ZA 06-177
Vonnis in verzet van 28 juni 2006
in de zaak van
[EISER],
wonende te [woonplaats], [adres],
eiser,
gedaagde in het verzet,
procureur mr. H.J. de Ruijter,
advocaat mr. A.C.G. Reezig te Apeldoorn,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te 7902 LA Hoogeveen, Het Haagje 5,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
procureur mr. J.J. Reiziger.
Partijen zullen hierna [eiser] en ING genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 maart 2006, waarbij een comparitie na antwoord is bevolen;
- het proces-verbaal van de gehouden comparitie na antwoord van 6 juni 2006.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist en/of op grond van de niet of onvoldoende weersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit geding het volgende vast:
Op of omstreeks 24 december 2003 hebben partijen een rekening-courantkredietovereenkomst gesloten, inhoudende het verschaffen van krediet door ING aan [eiser] voor onbepaalde tijd. Voor de kredietfaciliteit heeft [eiser] een aantal zekerheden aan ING verschaft. Tevens is in de overeenkomst bepaald dat Nicovy, de inkooporganisatie waar [eiser] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst zaken mee deed, een terugkoopverklaring voorraden van 85% zou tekenen. Dat is ook gebeurd.
In de overeenkomst is vermeld dat de overeenkomst dagelijks opzegbaar is. In artikel 11, lid 1, onder l van de toepasselijke algemene voorwaarden is opgenomen dat de kredietfaciliteit automatisch eindigt en dat alle verschuldigde bedragen terstond en ineens opeisbaar zijn indien een verstrekte zekerheid wijziging ondergaat. Ingevolge artikel 24 is in die situatie van vervroegde aflossing boeterente verschuldigd.
In een overleg in april 2005 heeft [eiser] aan ING meegedeeld voornemens te zijn van inkooporganisatie te veranderen en daartoe gesprekken te voeren met Transferro BV.
Per 1 juli 2005 is [eiser] overgestapt van Nicovy naar Transferro BV.
Per brief van 18 juli 2005 heeft ING onder meer het volgende aan [eiser] bericht:
“Voor uw kredietfaciliteit bij onze instelling noteren wij onder meer een terugkoopverklaring afgegeven door uw leverancier/franchise-organisatie Nicovij. U heeft ons medegedeeld dat u per 1 juli 2005 het contract met deze organisatie heeft beëindigd. Dit heeft ertoe geleid dat Nicovij ons schriftelijk in kennis heeft gesteld dat zij haar terugkoopverklaring wenst in te trekken, waardoor het fundament onder de kredietfaciliteit komt te vervallen.
Uw nieuwe leverancier Transferro BV is bereid een vervangende terugkoopverklaring af te geven, maar daar wij nog geen contacten onderhouden met deze organisatie dienen wij eerst financiële gegevens te ontvangen op basis waarvan de soliditeit van deze partij kan worden beoordeeld. Om de kredietfaciliteit te kunnen continueren achten wij ter overbrugging een bankgarantie van euro 200.000,00 door een derde partij, bijvoorbeeld Transferro BV, noodzakelijk. Wij zijn dan bereid afstand te doen van de verpanding van de voorraden.
Wij verzoeken u omtrent bovenstaande in overleg te treden met Transferro BV en vernemen graag binnen zeven werkdagen uw reactie.”.
Bij brief van 12 augustus 2005 heeft ING het rekening-courant of anderszins aan [eiser] verleende krediet aldus opgezegd:
“Van Nicovij vernamen wij, hetgeen door u is bevestigd, dat u de franchiseovereenkomst heeft opgezegd, hetgeen voor deze organisatie reden is geweest om vervolgens de terugkoopverklaring in te trekken.
Op grond hiervan hebben wij moeten besluiten om bij dezen het rekening courant of anderszins verleende krediet per 26 augustus 2005 te moeten opzeggen. Uw kredietlimiet wordt hiermee per 26 augustus 2005 teruggebracht tot nihil en onze vordering wordt alsdan direct opeisbaar. Wij verzoeken u om op 26 augustus 2005 uw gehele saldo inclusief de tot die datum vervallen rente, provisie en kosten aan te zuiveren. (...) Indien aanzuivering zoals hiervoor bedoeld achterwege blijft dient u ermee rekening te houden dat wij ons genoodzaakt zien alle zekerheden, waaronder die welke reeds hiervoor zijn vermeld, te gelde te maken.”
[eiser] heeft een andere financier gevonden en het totaal, als gevolg van de opzegging, bij ING openstaande saldo, vermeerderd met boetebedragen ten bedrage van in totaal EUR 2.282,95 wegens vervroegde inlossing, aan ING voldaan.
De overgang van financier heeft [eiser] voorts EUR 500,84 aan notariskosten, EUR 1.242,06 aan extra accountantskosten en EUR 4.000,00 aan afsluitprovisie gekost.
Op de balans van eind 2004 van [eiser] is als boekwaarde van de voorraden op dat moment EUR 260.000,0 vermeld, die van de inventaris EUR 65.000,00 en die van de handelsvorderingen EUR 60.000,00. Op die balans is een totaal aan activa vermeld van EUR 400.000,00.
[eiser] heeft altijd correct aan zijn betalingsverplichtingen jegens ING voldaan. Daar was ook genoeg saldo voor aanwezig.
De vordering
ING vordert dat de rechtbank bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ING zal ontheffen van de veroordeling tegen haar uitgesproken bij de in de verzetdagvaarding omschreven vonnis van de rechtbank Assen d.d. 11 januari 2006, gewezen tussen [eiser] als eiser en ING als gedaagde, en [eiser] alsnog in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans [eiser] zijn vorderingen zal ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, waaronder de kosten van het verzet.
Het verweer
Door [eiser] is verweer gevoerd. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
Beoordeling van het geschil
Het verzet is tijdig en op juiste wijze ingesteld, zodat ING in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
Het geschil betreft de vraag of ING door de opzegging van het krediet en opeising van het gehele saldo onder aanzegging om tot uitwinning over te gaan van de verstrekte zekerheden, toerekenbaar tekortgeschoten is jegens [eiser], dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, met als gevolg dat de daardoor ontstane schade aan de zijde van [eiser] door ING moet worden vergoed. Door [eiser] is gesteld dat zulks het geval is omdat ING haar bijzondere zorgplicht jegens hem heeft geschonden en de opzegging niet heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij is verwezen naar een drietal rechterlijke uitspraken en de handelwijze van ING getoetst aan de diverse factoren die het Hof Arnhem heeft genoemd in zijn arrest van 18 februari 2003 (JOR 2003/267).
Door ING is aangevoerd dat zij bij de intrekking van het krediet op correcte en rechtmatige wijze heeft gehandeld. [eiser] had eenzijdig aan ING gegeven zekerheden prijsgegeven, althans verminderd, althans gewijzigd. Dat was hem niet toegestaan en hij is tijdens de bespreking in april 2005 nog gewezen op de consequenties, het belang van de zekerheden en het laten tekenen van een terugkoopverklaring.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat ING in beginsel bevoegd is de voor onbepaalde tijd aangegane (krediet)overeenkomst met [eiser] op te zeggen. In de onderhavige kredietovereenkomst is die bevoegdheid (overigens) met zoveel woorden ook opgenomen. Evenals iedere andere contractuele relatie, wordt de relatie tussen een bank en haar cliënt echter mede beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Voor een bank geldt bovendien ((zoals onder andere door het Hof Arnhem in zijn arrest van 18 februari 2003 (JOR 2003/267) is overwogen)) dat zij, uit hoofde van haar maatschappelijke functie, een bijzondere zorgplicht heeft. De reikwijdte van die zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Bij het opzeggen en afwikkelen van een kredietovereenkomst dient rekening te worden gehouden met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en dienen de belangen van beide partijen te worden gewogen. De vraag die voorligt is dan ook of ING in het onderhavige geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, daaraan heeft voldaan.
In zijn arrest van 18 februari 2003 heeft het Hof Arnhem een negental, niet-limitatieve factoren opgesomd die bij het maken van de beoordeling -of al dan niet onzorgvuldig en buitenproportioneel is gehandeld- van belang kunnen zijn. De rechtbank acht een aantal daarvan in deze ook van belang. Getoetst op de onderhavige zaak leiden die factoren tot het oordeel dat ING niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld. De opzegging van het krediet voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Daarbij acht de rechtbank allereerst van belang dat gebleken is dat ING de betreffende opzegging heeft doen uitgaan zonder dat feitelijk is ingeschat of en zo ja welk risico zij op dat moment liep en dat de situatie op dat moment voor haar wellicht niet meer verantwoord zou zijn geweest. Door ING is op de comparitie aangegeven dat voor de opzegging een desbetreffende afweging niet is gemaakt, maar dat er “gewoon is gezegd, we vragen het op omdat [eiser] zich niet houdt aan de voorwaarden”. Dat het eind juli/begin augustus 2005 openstaande kredietsaldo in relatie tot de omvang van de gegeven zekerheden en derhalve het risico dat ING liep, tot opzegging noopte, laat staan op een zo korte termijn van 14 dagen, is dan ook niet gesteld of gebleken.
De rechtbank is tevens van oordeel dat deze benadering, mede gelet op de zeer korte opzegtermijn onder aanzegging tot uitwinning over te gaan bij het niet voldoen van het totaal openstaande saldo aan het einde van die termijn (waardoor [eiser] in ernstige financiële problemen zou zijn gekomen), ervan getuigt dat in het geheel geen rekening is gehouden met de belangen van [eiser], de cliënt. Dit geldt in deze te meer nu niet gebleken is dat ING [eiser] na de brief van 18 juli 2005 op fatsoenlijke wijze heeft gewaarschuwd dat zij opzegging van alle verstrekte kredieten overwoog, als niet binnen een zekere, redelijke termijn voldaan zou worden aan bepaalde voorwaarden. Dat door de wijziging van de inkooporganisatie een gegeven zekerheid veranderde is duidelijk. Echter, -in ieder geval- op 18 juli 2005 was duidelijk dat de nieuwe inkooporganisatie ook bereid was tot het tekenen van een 85% terugkoopverklaring, zijnde de voorwaarde waar [eiser] in april 2005 nog expliciet op zou zijn gewezen. Door ING is weliswaar nog aangevoerd dat de reden voor de beëindiging zou zijn, dat Transferro BV niet (zoals Nicovy) bereid was afstand te doen van haar eigendomsvoorbehoud. Door [eiser] is echter gesteld dat die voorwaarde niet bekend was bij hem. Nog daargelaten de relevantie van die stelling van ING, passeert de rechtbank gelet daarop, alsmede het feit dat die voorwaarde en reden in het geheel niet is vermeld in de brieven van 18 juli 2005 en 12 augustus 2005, en dat ING (ondanks het verzoek daartoe) niet heeft aangegeven wanneer, hoe en door wie die voorwaarde aan [eiser] en/of Transferro bekend zou zijn gemaakt, noch wanneer, hoe, door en aan wie van ING dat bekend zou zijn gemaakt, als zijnde onvoldoende feitelijk onderbouwd.
De rechtbank acht voorts van belang dat -zoals door [eiser] is gesteld en door ING is erkend, dan wel niet (adequaat gemotiveerd) is betwist- het krediet pas 1½ jaar liep, de kredietrelatie niet complex was, Transferro BV aan ING toestemming had gegeven voor het inwinnen van informatie over haar kredietwaardigheid, [eiser] steeds aan zijn financiële verplichtingen jegens ING heeft voldaan en aannemelijk is dat hij dat zou blijven doen, nu door ING zelf is aangegeven dat er bij [eiser] genoeg saldo aanwezig was om aan de betalingsverplichtingen te voldoen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat ING niet heeft voldaan aan de door haar jegens [eiser] in acht te nemen zorgvuldigheid en dat de onderhavige beëindiging niet voldoet de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. ING is derhalve gehouden de daaruit voor [eiser] voortvloeiende schade aan hem te vergoeden. ING heeft de omvang daarvan niet betwist. Gelet daarop, alsmede op de door [eiser] ter zake overgelegde stukken, gaat de rechtbank ook uit van de juistheid daarvan. Daaruit volgt dat het verstekvonnis zal worden bekrachtigd. ING zal voorts worden verwezen in de proceskosten aan de zijde van [eiser] in verzet gevallen. De kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- overige kosten EUR 11,34
- salaris procureur 384,00 (1,0 punt × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 395,34
BESLISSING
De rechtbank
1. bekrachtigt het door deze rechtbank op 11 januari 2006 onder zaaknummer / rolnummer 54800 / HA ZA 05-868 gewezen verstekvonnis,
2. veroordeelt ING in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 395,34,
3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.A.M. Kager, in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2006 en door mr. H. Wolthuis en de griffier ondertekend.?