Rb. Amsterdam, 28-11-2007, nr. 348838 / HA ZA 06-2682
ECLI:NL:RBAMS:2007:BC2661
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
28-11-2007
- Zaaknummer
348838 / HA ZA 06-2682
- LJN
BC2661
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2007:BC2661, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 28‑11‑2007; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Reële executie, verzet niet-ontvankelijk wegens niet inschrijving in de registers als bedoeld in artikel 433 Rv In conventie is het verzet tegen een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dat in de plaats treedt van een tot levering van een onroerende zaak bestemde akte (art.3:300 lid 2 BW) en welk verzet niet tijdig in het rechtsmiddelenregister (art. 433 Rv) is ingeschreven niet-ontvankelijk verklaard, gezien de door de wettelijke regeling (art. 3:301 lid 2 BW) beoogde rechtszekerheid. De reconventionele vordering is afgewezen omdat er een onlosmakelijk verband bestaat tussen die vordering en de in het dictum van het verstekvonnis opgenomen veroordeling.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 348838 / HA ZA 06-2682
Vonnis in verzet van 28 november 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEITMA HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gedaagde in het verzet,
procureur mr. P. Wanders,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE HOOP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] BOUWMATERIALEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
J.R. AAN DE AMSTEL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
5. [A],
wonende te [ ],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
eisers in het verzet,
procureur voorheen mr. L.P. Broekveldt, thans mr. P.N. van Regteren Altena.
Eiseres in conventie, verweerster in reconventie en gedaagde in het verzet zal hierna wederom Heitma worden genoemd. Gedaagden in conventie, eisers in reconventie en eisers in het verzet zullen hierna afzonderlijk wederom [A] Holding, De Hoop, [A] Bouwmaterialen, J.R. aan de Amstel en [A] worden genoemd en tezamen [A] Holding c.s.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het tussenvonnis in verzet van 20 juni 2007, met de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen,
- de akte van [A] Holding c.s.,
- de antwoordakte van Heitma.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. De rechtbank volhardt in hetgeen in het tussenvonnis van 20 juni 2007 (hierna: het tussenvonnis) is overwogen en beslist.
2.2. In rechtsoverweging 4.1. van het tussenvonnis is overwogen dat [A]
niet in de onderhavige procedure kan worden ontvangen.
2.3. In rechtsoverweging 4.3. van het tussenvonnis zijn [A] Holding, De
Hoop, [A] Bouwmaterialen en J.R. aan de Amstel in de gelegenheid gesteld om zich bij akte erover uit te laten of het verzet is ingeschreven en – als het verzet is ingeschreven - een verklaring van de griffier van de rechtbank in het geding te brengen waaruit de inschrijving blijkt.
2.4. In rechtsoverweging 4.4. van het tussenvonnis is bepaald dat, als de inschrijving niet heeft plaatsgevonden, partijen zich bij akte erover uit dienen te laten hoe ver naar hun mening de niet-ontvankelijkheid in dit concrete geval reikt, indachtig het bepaalde in HR 24 december 1999, NJ 2000, 495 en HR 4 mei 2007, C05/262HR, RvdW 2007, 483.
2.5. Bij akte hebben [A] Holding c.s., voor zover van belang, het volgende gesteld. De verzetdagvaarding is niet geregistreerd als bedoeld in - naar de rechtbank begrijpt – artikel 433 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 3:301 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), hetgeen tot niet-ontvankelijkheid leidt van het verzet. De niet- ontvankelijkheid is echter een onevenredig zware sanctie voor het “niet begrepen herstelexploot” van Heitma. Ten onrechte heeft de raadsman van Heitma de raadsman van [A] Holding c.s. niet op de hoogte gesteld van het herstelexploot. [A] Holding c.s. hebben dat evenmin gedaan omdat zij ervan uitgingen dat hun raadsman ervan op de hoogte was. Nu het om een uitzonderlijk verstekvonnis gaat, dat immers in de plaats komt van een notariële akte, is de sanctie van niet-ontvankelijkheid buitenproportioneel.
De niet-ontvankelijkheid strekt zich niet uit tot de reconventionele vordering van [A] Holding c.s. op Heitma tot betaling van EUR 4 miljoen, omdat die vordering in de verstekprocedure niet aan de orde is geweest. Omdat volgens [A] Holding c.s. de rechtstrijd tussen partijen tot op heden onvoldoende aan de orde is geweest, hebben zij verzocht om bij pleidooi hun stellingen ten aanzien van de afwikkeling van de samenwerking tussen partijen mondeling te mogen toelichten.
2.6. Op het verweer van Heitma bij antwoordakte zal, voor zover relevant, hierna worden ingegaan.
2.7. De rechtbank stelt vast dat het verzet tegen het verstekvonnis van 24 mei 2006 niet is ingeschreven in de registers als bedoeld in artikel 433 Rv juncto artikel 3:301 lid 2 BW.
Op niet naleving van het inschrijvingsvereiste is in artikel 3:301 lid 2 BW de sanctie van niet-ontvankelijkheid gesteld.
[A] Holding c.s. achten de niet-ontvankelijkheid een onevenredig zware sanctie op grond van de hiervoor onder rechtsoverweging 2.5. genoemde omstandigheden. De rechtbank is met Heitma echter van oordeel dat de toepassing van de sanctie van niet-ontvankelijkheid niet afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. De strekking van dit artikel is het waarborgen van de betrouwbaarheid van de openbare registers met het oog op de ten aanzien van de verkrijging van registergoederen vereiste rechtszekerheid. De zware sanctie van niet-ontvankelijkheid is gekozen omdat dit stelsel duidelijker is en minder verzuim van het vormvereiste in de hand werkt. Bovendien moet bij dit alles worden bedacht dat het voorschrift van artikel 3:301 lid 1 BW een eenvoudige formaliteit behelst, zodat naleving daarvan voor de aanlegger niet bezwaarlijk is, aldus de Hoge Raad.
De door [A] Holding c.s. genoemde omstandigheden leiden, gezien het doel en de strekking van voornoemd artikel, derhalve niet tot ontvankelijkheidverklaring in het verzet.
2.8. Thans staat ter beoordeling wat het bereik van de niet-ontvankelijkheid is in de onderhavige zaak. De niet-ontvankelijkheid als sanctie op het niet naleven van de inschrijvingsverplichting beperkt zich tot het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte. Tussen partijen is niet in geschil dat de niet-ontvankelijkheid in de onderhavige zaak de gehele conventionele vordering betreft. [A] Holding c.s. hebben immers geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende onderdelen van het dictum. Nu in rechtsoverweging 4.1. van het tussenvonnis reeds is overwogen dat [A] niet in de onderhavige procedure kan worden ontvangen, brengt het voorgaande mee dat [A] Holding c.s. niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in het verzet.
2.9. [A] Holding c.s. stellen dat de niet-ontvankelijkheid zich niet dient uit te
strekken tot de reconventionele vordering. Met Heitma oordeelt de rechtbank dat er in het onderhavige geval echter een onlosmakelijk verband bestaat tussen de in het dictum van het verstekvonnis opgenomen veroordeling van De Hoop tot levering van de twee panden, de in dat dictum bepaalde koopsommen die Heitma moet betalen en de wijze van verrekening voor het geval een deel van die koopsommen uitstijgt boven de hypothecaire vordering ter zake van de panden per 31 december 2004 van EUR 1.935.975,- enerzijds en de reconventionele vordering anderzijds. In reconventie wordt immers gevorderd de veroordeling van Heitma om alle in bezit van [A] Holding zijnde aandelen in De Hoop over te nemen tegen betaling van EUR 4 miljoen. Aan die vordering wordt ten grondslag gelegd een door Heitma betwiste afspraak die is gemaakt op 1 mei 2004 met als insteek, zo volgt uit de stellingen van [A] Holding c.s., dat er geen overname in “stenen” maar in aandelen zou plaatsvinden. Heitma zou dus in dat geval de aandelen van [A] Holding in De Hoop verkrijgen en De Hoop zou de panden in eigendom behouden. Daarmee strookt echter niet de situatie die na het onherroepelijk worden van het verstekvonnis van 24 mei 2006 ontstaat, namelijk dat De Hoop geen eigenaar meer van de panden is. Gezien de samenhang tussen de conventionele en reconventionele vordering, ligt in de toewijzing van de conventionele vordering de afwijzing van de reconventionele vordering besloten. Op grond van het voorgaande zal de reconventionele vordering worden afgewezen.
2.10. De rechtbank zal het pleidooiverzoek van [A] Holding c.s. afwijzen, nu zij in voldoende mate in de gelegenheid zijn gesteld om tijdens de comparitie van partijen na antwoord hun standpunt ten aanzien van de afwikkeling van de samenwerking tussen partijen toe te lichten. Bovendien zijn zij bij het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de (reikwijdte van de) niet-ontvankelijkheid.
2.11. [A] Holding c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten worden aan de zijde van Heitma begroot op EUR 678,00 (1,5 punt × tarief EUR 452,00) aan salaris procureur.
2.12. [A] Holding c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Heitma worden begroot op EUR 452,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief EUR 452,00) aan salaris procureur.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. verklaart [A] Holding c.s. niet-ontvankelijk in het verzet,
3.2. veroordeelt [A] Holding c.s. in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van Heitma tot op heden begroot op EUR 678,00,
3.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.4. wijst het gevorderde af,
3.5. veroordeelt [A] Holding c.s. in de kosten van de procedure, aan de zijde van Heitma tot op heden begroot op EUR 452,00,
3.6. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar
bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2007.?