Rb. Almelo, 01-06-2005, nr. 67698 fa rk 04-833
ECLI:NL:RBALM:2005:BC8886
- Instantie
Rechtbank Almelo
- Datum
01-06-2005
- Magistraten
Mrs. Moes, Verdoold, Berg
- Zaaknummer
67698 fa rk 04-833
- LJN
BC8886
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALM:2005:BC8886, Uitspraak, Rechtbank Almelo, 01‑06‑2005
Uitspraak 01‑06‑2005
Mrs. Moes, Verdoold, Berg
Partij(en)
Beschikking van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna te noemen [verzoeker],
procureur: mr. C.A.M. Luttikhuis,
en
1. de officier van justitie in het arrondissement Almelo,
gevestigd in Almelo,
en
2. de gemeente Enschede,
zetelend te Enschede,
gemachtigde: mevrouw A.M. Harperink-Janssen,
belanghebbenden.
Het procesverloop
Op 19 november 2004 is ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingekomen van [verzoeker].
Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld hun visie op het verzoek van [verzoeker] kenbaar te maken. Bij brief van 29 november 2004 heeft de gemeente Enschede een verweerschrift ingediend.
Op de voet van de artikelen 42 juncto 43 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de officier van justitie op 24 januari 2005 geconcludeerd.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 21 februari 2005. Ter zitting zijn verschenen: [verzoeker] vergezeld door mr. [advocaat], namens de gemeente Enschede mevrouw [naam ambtenaar], ambtenaar van de burgerlijke stand en de officier van justitie. De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De zaak is vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De beschikking is bepaald op heden.
De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing
1
[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de geslachtsaanduiding in de geboorteakte van verzoeker wordt doorgehaald zonder een nieuwe geslachtsaanduiding aan te brengen in die geboorteakte.
Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] het navolgende ten grondslag gelegd. [verzoeker] is op [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats] geboren. In de geboorteakte is geregistreerd dat [verzoeker] een kind is van het mannelijk geslacht. [verzoeker] had de overtuiging niet tot het mannelijke geslacht te behoren en heeft op latere leeftijd een geslachtsaanpassende operatie ondergaan. [verzoeker] heeft zich nadien tot de rechtbank te Almelo gewend met het verzoek wijziging van de voornamen te gelasten. De rechtbank heeft bij beschikking van 22 november 1978 de wijziging van de voornamen van [verzoeker] gelast. [verzoeker] heeft vervolgens in 1989 andermaal een geslachtsaanpassende operatie ondergaan, omdat [verzoeker] de overtuiging had gekregen evenmin tot het vrouwelijk geslacht te behoren. In 1989 heeft [verzoeker] zich tot de rechtbank te Zutphen gewend met het verzoek een wijziging van de voornamen te gelasten. Bij beschikking van 30 november 1989 heeft de rechtbank te Zutphen het verzoek gehonoreerd.
[verzoeker] is thans op grond van langdurige en consistente gevoelens en ervaringen tot de overtuiging gekomen niet-geseksueerd te zijn.
[verzoeker] stelt dat binnen de wetenschap er op Europees en internationaal niveau consensus is over het gegeven dat een bepaald percentage mensen niet als man of als vrouw aan te duiden is. [verzoeker] heeft tot op heden moeten kiezen tussen het man of vrouw zijn, waar het gaat om een juridische identiteit zoals die vastgelegd is in de registers van de burgerlijke stand in weerwil van de feitelijke identiteit van [verzoeker]. [verzoeker] stelt daarmee dat zijn inschrijving in de burgerlijke stand feitelijk een misslag is.
[verzoeker] is primair van mening dat er geen expliciete wettelijke bepaling is op grond waarvan doorhaling van de geslachtsaanduiding onmogelijk is.
Indien de doorhaling van de geslachtsaanduiding zich verzet tegen de systematiek van boek I van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), is [verzoeker] van mening dat het recht op doorhaling kan worden ontleend aan artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) in combinatie met de artikelen 3 en 14 EVRM. [verzoeker] verwijst hiervoor naar twee uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waarin is vastgesteld dat artikel 8 EVRM wordt geschonden indien de (seksuele) identiteit niet kan worden erkend in het nationale systeem van geboorteregistratie.
2
De gemeente Enschede voert aan dat de ambtenaar van de burgerlijke stand in akten alleen mag opnemen hetgeen ingevolge het bij of krachtens de wet bepaalde moet worden verklaard of opgenomen. De gegevens die de geboorteakte moet bevatten, zijn vermeld in de artikelen 1:18 en 19 BW en artikel 43 van het Besluit Burgerlijke Stand 1994 (hierna: BBS).
3
De officier van justitie voert aan dat [verzoeker] reeds in 2001 een zelfde verzoek aan de rechtbank heeft gericht, waarop door de rechtbank bij beschikking van 21 maart 2001 afwijzend is beslist. In die beschikking is uitvoerig ingegaan op het stelsel van de Nederlandse wetgeving omtrent eventuele wijzigingsverzoeken van geslacht. Voorts wijst hij erop dat de gegevens omtrent naam, geboortedatum en geslacht variabelen zijn welke dienen ter vaststelling van de identiteiten dat deze gegevens door de overheid binnen een wettelijk kader dienen te worden geregistreerd. Het creëren van een ‘derde geslachtsvariant’, welke zou ontstaan na het positief beslissen op het thans voorliggende verzoek, zou leiden tot een uitbreiding van het aantal identificatievariabelen hetgeen tot maatschappelijk onaanvaardbare consequenties zou kunnen leiden. Het algemeen belang van het voortbestaan van het huidige wettelijke registratiesysteem dient zwaarder te wegen dat dan het individuele belang.
4
Gelet op artikel 1:24 BW dient de officier van justitie in de onderhavige procedure als procespartij te worden aangemerkt. Dit vloeit ook voort uit het systeem van de wet. Een wijziging die wordt gelast, geldt immers niet uitsluitend tegenover partijen, doch tegenover iedereen (zie met betrekking tot de bewijskracht artikel 1:22 BW). Ook uit de wetgeschiedenis volgt dat de officier van justitie als zodanig moet worden aangemerkt. Onder het oude recht, te weten artikel 324 Rv (oud), diende de officier van justitie in ieder geval in zaken rakende het openbaar belang, alsmede in zaken aangaande de staat van personen, aanvullingen en verbetering van akten van de burgerlijke stand steeds te worden gehoord.
5
Het beroep van de officier van justitie op de beslissing van deze rechtbank d.d. 21 maart 2001 wordt aangemerkt als een beroep op artikel 236 Rv, ofwel als een beroep op de formele rechtskracht van die beschikking. Derhalve zal, voordat er inhoudelijk op het verzoek van [verzoeker] wordt ingegaan, eerst worden nagegaan of [verzoeker] in zijn verzoek ontvankelijk is.
6
Voorop dient te worden gesteld dat indien de rechter op een verzoek een beslissing geeft, deze beslissing definitief beoogt te zijn, zulks in verband met de rechtszekerheid. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen wijst hier ook op, zij het dat een herziening slechts in beperkte mate mogelijk is. In beginsel kan [verzoeker] derhalve niet hetzelfde verzoek nogmaals aan de rechter ter inhoudelijke beoordeling voorleggen.
Dit kan evenwel in de rechtsbetrekking tussen burger en overheid, welke rechtsbetrekking als een duurverhouding aangemerkt kan worden, anders zijn, indien nieuwe, niet in zijn eerder oordeel betrokken omstandigheden van enig gewicht worden gesteld, en deze komen vast te staan.
7
[verzoeker] heeft primair aan het verzoek ten grondslag gelegd dat er geen expliciete wettelijke bepaling is op grond waarvan doorhaling van de geslachtsaanduiding onmogelijk is. In de beschikking van 21 maart 2001 heeft de rechtbank uitgebreid het wettelijk systeem besproken. De rechtbank gaat derhalve, hetgeen hiervoor is overwogen in aanmerking nemende, aan het door [verzoeker] terzake gestelde voorbij. Overigens zij hierbij opgemerkt dat uit artikel 1:24 BW juncto artikel 43 Besluit Burgerlijk Stand 1994 (hierna: BBS) volgt dat een doorhaling zonder een nieuwe geslachtsaanduiding niet mogelijk is. Ook uit artikel 1:19d BW kan, zoals in de beslissing van 21 maart 2001 is overwogen, niet volgen dat een geslachtsaanduiding welke na de geboorte in de geboorteakte is vermeld kan worden verwijderd zonder hiervoor tevens een nieuwe geslachtsaanduiding in de plaats te stellen.
8
[verzoeker] heeft voorts aan het verzoek ten grondslag gelegd dat het recht op doorhaling kan worden ontleend aan artikel 8 EVRM in combinatie met de artikelen 3 en 14 EVRM. Hoewel de rechtbank in haar beschikking van 21 maart 2001 ambtshalve heeft getoetst of mogelijk sprake was van een inbreuk op het bepaalde in artikel 8 EVRM, ziet de rechtbank in de twee recente uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, te weten EHRM 11 juli 2002, nr. 28957/95 (Goodwin — Verenigd Koninkrijk) en EHRM 11 juli 2002, nr. 25680/94 (I. — Verenigd Koninkrijk), een omstandigheid die een nieuwe beoordeling mogelijk maakt. Hierbij dient tevens in aanmerking te worden genomen dat het EVRM niet als een statisch gegeven dient te worden beschouwd, maar een dynamisch en evolutief karakter heeft. De interpretatie moet in het licht van sociale en politieke verhoudingen worden bezien, terwijl tevens rekening dient te worden gehouden met de rechtsontwikkeling.
Voorts heeft [verzoeker] ter onderbouwing medische verhandelingen overgelegd, waarin de recente bevindingen met betrekking tot de seksuele identiteit van personen worden besproken, die in de eerdere procedure niet door [verzoeker] aan zijn verzoek ten grondslag zijn gelegd. [verzoeker] kan derhalve in zijn verzoek worden ontvangen.
9
Allereerst moet worden beoordeeld of de gegevens betreffende de naam, voornamen en geslacht behoren tot de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 8 EVRM, in casu meer in het bijzonder de gegevens met betrekking tot het geslacht. Die vraag dient in het bijzonder gelet op de aangehaalde arresten van het EHRM bevestigend te worden beantwoord. De gegevens met betrekking tot het geslacht betreffen de persoonlijke identiteit van een persoon en vallen derhalve onder het bereik van het recht op privé-leven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
10
De vraag is thans of de wettelijke onmogelijkheid cq. weigering om een geslachtsaanduiding in de geboorteakte van [verzoeker] door te halen zonder een nieuwe geslachtsaanduiding aan te brengen het gevolg heeft dat inbreuk wordt gemaakt op [verzoeker]s recht op eerbiediging van zijn privé-leven. Met andere woorden: Rust er op de gemeente een positieve verplichting de gegevens, met betrekking tot het geslacht uit de geboorteakte te verwijderen?
11
De registers van de burgerlijke stand dateren uit de Napoleontische tijd en zijn nadien behouden. Doel van deze registers is om belangrijke rechtsfeiten in een mensenleven vast te leggen in authentieke akten. Op grond van artikel 43 BBS dient in de geboorteakte tevens het geslacht van het geboren kind te worden opgenomen. De geboorteakte vormt het brondocument voor de gemeentelijke basisadministratie en uit het artikel 34 juncto Bijlage I Wet op de Gemeentelijke Basisadministratie volgt dat de gegevens omtrent geslacht als gegevens over de burgerlijke staat dienen te worden aangemerkt. Het betreft hier dus een van de variabelen voor identiteitsvaststelling.
12
Van oudsher kennen de registers van de burgerlijke stand slechts twee geslachten, het mannelijke en het vrouwelijke. Ook in het maatschappelijk verkeer gaat men uit van twee geslachten. Binnen de medische wetenschap was dit tot voor kort ook niet anders.
Uit de door [verzoeker] overgelegde medische verhandelingen blijkt dat reeds enige tijd onderzoeken worden gedaan naar transseksualiteit. Uit het verslag van Gires (Atypical Gender Development; A Review), een verhandeling die ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet was gepubliceerd, en de artikelen in Vrij Nederland d.d. 15 maart 2003 en het NRC d. d. 11 mei 2003, begrijpt de rechtbank dat medische wetenschappers tot de conclusie zijn gekomen dat het gevoel man of vrouw te zijn (gender), wordt vastgelegd in de hersenen en de identiteit van het geslacht niet bij de geboorte kan worden vastgesteld. Voorts volgt uit de overgelegde publicaties dat de door [verzoeker] genoemde wetenschappers relatief recent tevens tot de conclusie zijn gekomen dat in een aantal gevallen sprake is van niet-geseksueerd zijn, of wel de desbetreffende persoon blijkt man noch vrouw te zijn. In de brief van prof. dr. D.F. Swaab, directeur van het Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek, wordt de interseksualiteit, [verzoeker] bezigt de term niet-geseksueerd zijn, aangemerkt als een lichtere vorm van transseksualiteit.
13
Voorts kan worden opgemerkt dat de Nederlandse wetgever heeft onderkend dat er kinderen worden geboren waarvan niet meteen duidelijk is tot welk geslacht zij behoren en daar een regeling voor getroffen (artikel 1:19d BW). Ook heeft de wetgever ingezien dat er een regeling diende te komen voor die gevallen waarin er sprake is van een geslachtswijziging (artikel 1:28a BW e.v.). In beide gevallen wordt in de geboorteakte, in het laatste geval door rechterlijke tussenkomst, het geslacht in de geboorteakte gewijzigd.
14
De rechtbank merkt op dat de onderhavige zaak verschilt van de hiervoor genoemde uitspraken van het EHRM (Goodwin — Verenigd Koninkrijk en I. — Verenigd Koninkrijk). De kern van de klacht in die zaken was het gebrek aan juridische erkenning van de geslachtswijziging. Het EHRM constateert in rechtsoverweging 76. welke de praktische gevolgen zijn van de feitelijke onjuiste registratie en overweegt in rechtsoverweging 77.: ‘It must also be recognised that serious interference with the private lífe can arise where the state of domestic law conflicts with an important aspect of personal identity(…). The stress and alienation arising from a discordance between the position in society assumed by a post operative transsexual and the status imposed by law which refuses to recognise the change of gender cannot, in the Court's view, be regarded as a minor inconvenience arising from a formality.’
Voorts had in de door het EHRM beoordeelde zaken de onmogelijkheid om de geslachtsaanduiding in de geboorteakte te wijzigen vergaande juridische gevolgen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de overwegingen 62. en 76. in het arrest in de zaak Goodwin — Verenigd Koninkrijk.
In de onderhavige zaak beoogt [verzoeker] met zijn verzoek juridische erkenning van zijn niet-geseksueerd zijn, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet, althans niet geheel, op een lijn valt te stellen met de problematiek die in de zaken Goodwin — Verenigd Koninkrijk en I. — Verenigd Koninkrijk speelt, omdat in die zaken niet aan de orde is dat er mogelijk nog een categorie personen is, waarvan niet vastgesteld kan worden of ze tot het ene dan wel andere geslacht behoren. Voorts heeft [verzoeker] niet, althans onvoldoende gemotiveerd aangevoerd, welke de juridische gevolgen zijn nu in de geboorteakte sprake is van een registratie die zijns inziens feitelijk onjuist is.
15
[verzoeker] stelt dat het voor hem bezwarend is dat het tot op heden niet mogelijk is zijn juridische identiteit in overeenstemming te brengen met zijn feitelijke identiteit.
Een registratie als man of vrouw, terwijl men meent en voelt geen van beide te zijn, kan op zichzelf meer dan een licht ongemak zijn, dat gevoelens van ‘vulnerability’, ‘humiliation’ en ‘anxiety’ tot gevolg heeft. Hoewel [verzoeker]s wens tot doorhaling van de registratie als man vanuit dat oogpunt zonder meer begrijpelijk kan zijn, is er geen aanleiding om te concluderen dat artikel 8 EVRM indiceert dat ten behoeve van [verzoeker] een aparte wijze van administreren moet worden aanvaard.
Uit de meergenoemde uitspraken van het EHRM blijkt dat grote waarde wordt gehecht aan de ‘uncontested evidence of a continuing international trend in favour not only of increased social acceptance of transsexuals but of legal recognition of the new sexual identity of post-operative transsexuals’.
De mate waarin wetenschappelijk gezien consensus bestaat over het bestaan van niet-geseksueerd zijn kan door de rechtbank, hoewel [verzoeker] diverse publicaties heeft overgelegd, niet goed worden beoordeeld, terwijl over de maatschappelijke aanvaarding daarvan in Nederland en de ons omringende landen evenmin duidelijkheid bestaat.
Weliswaar legt [verzoeker] twee artikelen uit weekbladen over, doch hieruit volgt naar oordeel van de rechtbank onvoldoende dat er sprake is van maatschappelijke acceptatie. Van een ‘legal recognition’ is in de ons omringende landen in ieder geval geen sprake, laat staan van een registratiesysteem waarin met het niet-geseksueerd zijn rekening wordt gehouden.
In een en ander ziet de rechtbank aanleiding om het verzoek van [verzoeker] om de vermelding van [verzoeker]s kunne door te halen, hetgeen in strijd met de letter en de geest van de wet is, af te wijzen.
De beslissing
De rechtbank:
Wijst af het verzochte.
Deze beslissing is gegeven te Almelo door mrs. Moes, Verdoold en Berg, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan — uitsluitend door tussenkomst van een procureur — hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem:
- a.
door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak;
- b.
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.