Hof Leeuwarden, 09-08-2006, nr. 0600286
ECLI:NL:GHLEE:2006:AY6102, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
09-08-2006
- Zaaknummer
0600286
- LJN
AY6102
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2006:AY6102, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 09‑08‑2006; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:BA9616, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:BA9616
Uitspraak 09‑08‑2006
Inhoudsindicatie
Involge het bepaalde in artikel 359 jo artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient het beroepschrift de gronden te bevatten waarop het hoger beroep berust. Op dit wettelijk vereiste kan een uitzondering worden gemaakt in het -zich hier voordoende- geval dat in het beroepschrift een voorbehoud is gemaakt tot aanvulling der gronden in verband met het niet tijdig kunnen beschikken over een essentieel processtuk, zoals het bestreden vonnis. Volgens vaste jurisprudentie (vergelijk Hoge Raad 23 december 2005, NJ 2006, 31) dient zo'n aanvullend beroepschrift met bekwame spoed te worden ingediend, waarbij een termijn van veertien dagen -of een zoveel kortere termijn als overeenstemt met de wettelijke beroepstermijn- na de dag van verstrekking of verzending heeft te gelden. Waar in zaken als de onderhavige geldt dat gedurende acht dagen hoger beroep kan worden ingesteld, heeft deze termijn eveneens te gelden voor indiening van een aanvullend beroepschrift.
Arrest d.d. 9 augustus 2006
Rekestnummer 0600286
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest in de zaak van
[appellante],
wonende te Haulerwijk,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
procureur mr P. van der Sluis,
advocaat mr H.T. Jansen.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 8 juni 2006 heeft de rechtbank te Leeuwarden, voorzover hier van belang, op verzoek van de bewindvoerder de -sedert 26 februari 2004 voorlopig en sedert 10 januari 2005 definitief- ten aanzien van [appellante] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling beëindigd en voorts verstaan dat [appellante] -zodra voormeld vonnis in kracht van gewijsde is gegaan- van rechtswege in staat van faillissement verkeert met aanstelling van mr R. Bremer, procureur en advocaat te Leeuwarden, tot curator. Voorts heeft de rechtbank het salaris van de bewindvoerder vastgesteld en bepaald dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties ten laste van de boedel komen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift ingediend zonder gronden, ingekomen ter griffie op 13 juni 2006, en bij aanvullend beroepschrift met gronden, ingekomen ter griffie op 3 juli 2006, heeft [appellante] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de bewindvoerder om de ten aanzien van [appellante] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling (tussentijds) te beëindigen alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de overige stukken, waaronder een fax-bericht van 23 juni 2006 van mr Janssen en een fax-bericht van 17 juli 2006 van de bewindvoerder.
Ter zitting 30 juni (pro forma) en 1 augustus 2006 is de zaak behandeld. De raadsman van [appellante] heeft de zaak toegelicht. [appellante] is niet verschenen. Namens de bewindvoerder is haar kantoorgenoot, mr Stoker, gehoord.
De beoordeling
Inleiding
1. Bij vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 26 februari 2004 is de voorlopige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van [appellante] en haar echtgenoot [echtgenoot], met wie zij in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd. Daarbij is mr J.E. Biesma tot rechter-commissaris benoemd en mr R. Bremer tot bewindvoerder.
2. Het verzoek tot definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] en haar echtgenoot is bij vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 25 maart 2004 afgewezen.
3. Dat vonnis is bij arrest van dit hof van 19 mei 2004 bekrachtigd.
4. Bij arrest van 12 november 2004 heeft de Hoge Raad der Nederlanden voormeld arrest van 19 mei 2004 vernietigd voorzover dit betrekking had op het verzoek van [appellante] om toelating tot de schuldsaneringsregeling. De Hoge Raad heeft het geding ter verdere afhandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te Arnhem.
5. Het gerechtshof te Arnhem heeft het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 25 maart 2004 bij arrest van 10 januari 2005 vernietigd en heeft de wettelijke
schuldsaneringregeling definitief van toepassing verklaard ten aanzien van [appellante].
Het verzoek van de bewindvoerder
6. Bij brief van 27 februari 2006 heeft de bewindvoerder de rechtbank te Leeuwarden verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voet van het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef onder c en onder e Faillissementswet (hierna Fw) tussentijds te beëindigen om reden dat [appellante] haar aandeel in de nalatenschap van haar vader ten bedrage van euro 15.692,- en een schenking van haar moeder ten bedrage van euro 4.303,- op de bankrekening van haar dochter heeft laten storten en aldus heeft getracht haar schuldeisers te benadelen dan wel één of meer van haar verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien, niet naar behoren is nagekomen.
Het vonnis van de rechtbank
7. Bij vonnis van 8 juni 2006 heeft de rechtbank het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] toegewezen.
De ontvankelijkheid van [appellante] in het door haar ingestelde hoger beroep
8. In haar -tijdig ingediende- beroepschrift heeft [appellante] medegedeeld dat zij in hoger beroep komt van genoemd vonnis van de rechtbank te Leeuwarden. Zij heeft daaraan toegevoegd dat de motivering van het vonnis nog niet gereed was en dat zij, zodra deze motivering bekend zou zijn, de gronden ter motivering van het hoger beroep ten spoedigste zou aanvoeren.
9. Involge het bepaalde in artikel 359 jo artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient het beroepschrift de gronden te bevatten waarop het hoger beroep berust. Op dit wettelijk vereiste kan een uitzondering worden gemaakt in het -zich hier voordoende- geval dat in het beroepschrift een voorbehoud is gemaakt tot aanvulling der gronden in verband met het niet tijdig kunnen beschikken over een essentieel processtuk, zoals het bestreden vonnis. Volgens vaste jurisprudentie (vergelijk Hoge Raad 23 december 2005, NJ 2006, 31) dient zo'n aanvullend beroepschrift met bekwame spoed te worden ingediend, waarbij een termijn van veertien dagen -of een zoveel kortere termijn als overeenstemt met de wettelijke beroepstermijn- na de dag van verstrekking of verzending heeft te gelden. Waar in zaken als de onderhavige geldt dat gedurende acht dagen hoger beroep kan worden ingesteld, heeft deze termijn eveneens te gelden voor indiening van een aanvullend beroepschrift.
10. Op 19 juni 2006 is ter griffie van het hof een afschrift van het vonnis van de rechtbank binnengekomen.
11. Uit het fax-bericht van 23 juni 2006 van de raadsman van [appellante] blijkt dat de rechtbank uiterlijk op donderdag 22 juni 2006 een afschrift van het vonnis aan de raadsman heeft verstrekt. Uitgaande van laatstgenoemde datum had het aanvullende beroepschrift niet later dan vrijdag 30 juni 2006 moeten worden ingediend. Het aanvullende beroepschrift is evenwel eerst op maandag 3 juli 2006 ter griffie van het hof ontvangen.
12. [appellante] heeft nog aangevoerd dat zij er op grond van de schriftelijke mededeling van de griffier van het hof (rekestzaken) op heeft vertrouwd en op heeft mogen vertrouwen dat het aanvullende beroepschrift nog tot 4 juli 2006 kon worden ingediend. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
De omstandigheid dat de raadsman van [appellante] overleg heeft gevoerd met de griffier van het hof en dat deze de raadsman bij brief van 26 juni 2006 heeft meegedeeld dat hij tot uiterlijk 4 juli 2006 in de gelegenheid wordt gesteld de gronden nader aan te vullen, kan het wettelijk vereiste van artikel 359 jo artikel 278 lid 1 Rv en de jurisprudentie van de Hoge Raad zoals hiervoor genoemd, niet terzijde stellen. Daarbij betrekt het hof voorts dat de raadsman er niet vanuit mag gaan dat aan zodanige mededeling van de griffier een beslissing van de rechter (in deze de rekestenkamer van het hof) ten grondslag ligt.
13. Nu [appellante] het aanvullende beroepschrift niet tijdig heeft ingediend, kan daarop geen acht worden geslagen.
14. Waar het (tijdig) ingediende beroepschrift geen gronden bevat, kan [appellante] in dat beroep niet worden ontvangen.
De slotsom
15. Op grond van het voorgaande dient [appellante] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 8 juni 2006.
Aldus gewezen door mrs Onnes-Wind, voorzitter, J.C. van Dijk en Melssen, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 9 augustus 2006.