Hof 's-Hertogenbosch, 11-03-2008, nr. HD 103.003.438
ECLI:NL:GHSHE:2008:BC8010
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-03-2008
- Zaaknummer
HD 103.003.438
- LJN
BC8010
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2008:BC8010, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑03‑2008; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JIN 2008/237
JIN 2008/311
AR-Updates.nl 2008-0213
VAAN-AR-Updates.nl 2008-0213
Uitspraak 11‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Werkneemster zou door overgang van (een deel van) de onderneming, te weten het reisbureau, op den duur een nadelige wijziging van haar arbeidsvoorwaarden hebben ondervonden. Werkneemster heeft van de mogelijkheid om bij haar oude werkgever in dienst te blijven, gebruik gemaakt. Werkgever heeft getracht een passende functie voor haar te vinden via een outplacementbureau, echter zonder succes. De gevolgen zijn voor werkneemster te ernstig, mede gelet op haar leeftijd (52 jaar) en op haar eenzijdige arbeidsverleden. In dit bijzondere geval wordt bij de bepaling van de schadevergoeding aansluiting gezocht bij de kantonrechterformule, met toepassing van correctiefactor 1. De kosten van outplacement en het loon over de periode van non-activiteit van werkneemster strekken daarop in mindering.
rolnr. HD 103.003.438
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
achtste kamer, van 11 maart 2008,
gewezen in de zaak van:
[X.] wed. [Y.],
wonende te [woonplaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 20 april 2006,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen:
de COÖPERATIEVE RABOBANK [vestigingsplaats],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. W.P. de Leeuw,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen, gewezen vonnis van 8 februari 2006 tussen appellante – [Y.] - als eiseres en geïntimeerde – de Rabobank - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. 183834 CV EXPL 05-451)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 13 juli 2005.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [Y.] acht grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, uitgezonderd de vaststelling dat de opzegging kennelijk onredelijk is, en tot, kort gezegd, toewijzing van de vorderingen van [Y.] in eerste aanleg, uitgezonderd de onderdelen 2, 3 en 4 daarvan, zulks met veroordeling van de Rabobank in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de Rabobank de grieven bestreden.
2.3. Nadat [Y.] een akte en de Rabobank een antwoordakte had genomen, hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. [Y.], geboren op [geboortejaar], is op 17 augustus 1970 in dienst getreden van de Rabobank, laatstelijk in de functie van hoofd reisbureau, en laatstelijk tegen een bruto maandloon van € 2.175,10, vermeerderd met 8% vakantiebijslag en een 13de maand.
4.1.2. Op 17 april 2002 zijn de drie medewerksters van het reisbureau, onder wie [Y.], op de hoogte gebracht van de beslissing van de Rabobank om te stoppen met de verkoop van reizen.
In mei 2002 zijn gesprekken gestart tussen de Rabobank en het reisbureau [Z.] over de overname van het reisbureau van de Rabobank.
4.1.3. Onder andere op 21, 22 en 28 oktober 2002 hebben gesprekken plaatsgehad tussen de Rabobank en [Y.] in verband met het vervallen van de werkzaamheden van [Y.] per 1 november 2002. Die gesprekken hebben geresulteerd in afspraken tussen partijen, die zijn neergelegd in een brief van de Rabobank aan [Y.] van 5 november 2002 (productie 1 bij conclusie van antwoord), die [Y.] voor gezien heeft ondertekend. Deze afspraken luiden:
“- Het uitgangspunt van de afspraken is het vinden van een passende functie voor u.
- Tot 01.11.2002 zult u op normale wijze uw werkzaamheden blijven uitoefenen.
- Met ingang van 01.11.2002 zult u met ondersteuning van uw manager, de heer [A.] gaan onderzoeken welke mogelijkheden er voor u zijn binnen Rabobank [vestigingsplaats].
- Indien blijkt dat een functie binnen de eigen bank niet tot de mogelijkheden behoort, zal de heer [A.] contact opnemen met Rabobank Job Center voor een intakegesprek.
- Er van uitgaande dat Rabobank Job Center u gaat begeleiden, zult u vervolgens gedurende drie maanden uw mogelijk- heden binnen de Rabobank Groep gaan onderzoeken onder begeleiding van Rabobank Job Center. Om u in staat te stellen u volledig te richten op het vinden van een passende functie binnen de Rabobank Groep, wordt u met ingang van 01.11.2002 vrijgesteld van de verplichting werkzaamheden voor Rabobank [vestigingsplaats] te verrichten. Nadere details over deze fase van het traject worden u door Rabobank Job Center verstrekt.
- Als na een periode van maximaal 3 maanden blijkt dat het niet lukt een passende functie binnen de Rabobank Groep te verkrijgen, zullen de mogelijkheden buiten de Rabobank Groep door u worden onderzocht. In deze fase wordt u ondersteund door de arbeidsmarktspecialisten van Start Loopbaaninterventie of Randstad Mobiliteitsdiensten. Dit traject duurt maximaal 9 maanden. (…)
- De bank zal tijdig overleg met u en Rabobank Job Center plegen om vast te stellen of u er al dan niet in slaagt een passende functie elders te aanvaarden.
Als na ommekomst van 6 maanden van deze laatste fase blijkt dat een functie buiten de Rabobank Groep niet tot de mogelijkheden behoort, zullen wij in overleg treden met u over de te nemen vervolgstappen.
(…)
Mocht u onverhoopt, ondanks alle inspanningen, na het verstrijken van de maximale periode geen nieuwe baan hebben aanvaard, dan zal de begeleiding door Rabobank Job Center worden beëindigd en zullen wij met u in overleg treden over de te nemen vervolgstappen.”
4.1.4. De werkzaamheden van de medewerksters van het reisbureau van de Rabobank zijn per 1 november 2002 komen te vervallen.
4.1.5. Twee medewerksters van het reisbureau van de Rabobank zijn per 1 november 2002 werkzaamheden gaan verrichten voor [Z.].
4.1.6. [Y.] is door de Rabobank vanaf 1 november 2002 vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. Na die datum heeft zij geen werkzaamheden meer voor de Rabobank verricht.
4.1.7. [Y.] heeft het in voormelde brief van de Rabobank van 5 november 2002 bedoelde traject via Jobcenter Rabobank gevolgd. Dat traject heeft geen resultaat gehad.
4.1.8. De Rabobank heeft bij brief van 26 november 2003 aan [Y.] voorgesteld de arbeidsovereenkomst tussen partijen door de kantonrechter te laten ontbinden per 1 januari 2004, onder toekenning van een vergoeding op basis van correctiefactor 0,75 (minus het salaris over de maanden van vrijstelling) aan [Y.] ten laste van de Rabobank. [Y.] heeft dat voorstel van de hand gewezen.
4.1.9. Bij brief van haar raadsman van 19 mei 2004 heeft de Rabobank aan de Centrale Organisatie voor Werk en Inkomen (CWI) een ontslagvergunning voor [Y.] gevraagd op grond van bedrijfseconomische/ bedrijfsorganisatorische redenen, gelegen in het vervallen van de functie van reisadviseuse. De CWI heeft op 29 juli 2004 aan de Rabobank toestemming verleend om de arbeidsverhouding met [Y.] op te zeggen.
De Rabobank heeft bij brief van haar raadsman van 12 augustus 2004 de arbeidsovereenkomst aan [Y.] opgezegd tegen 23 december 2004.
4.2.1. [Y.] heeft de Rabobank op 4 februari 2005 gedagvaard voor de kantonrechter te Sittard-Geleen en gevorderd, zakelijk weergegeven (voor zover in hoger beroep van belang), voor recht te verklaren dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is en de Rabobank te veroordelen tot betaling van een schadeloosstelling van € 163.208,17, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2004 tot de voldoening, met veroordeling van de Rabobank in de proceskosten.
4.2.2. Nadat de Rabobank verweer had gevoerd, heeft de kantonrechter de vordering van [Y.] toegewezen, met dien verstande dat een schadevergoeding van € 10.0000,00 bruto (te vermeerderen met de wettelijke rente) is toegekend.
4.2.3. De grieven van [Y.] hebben de strekking dat een hogere vergoeding wegens het kennelijk onredelijk ontslag geïndiceerd is.
4.3.1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de aan [Y.] door de Rabobank gedane opzegging kennelijk onredelijk is vanwege het zogenoemde gevolgencriterium (art. 7:681 lid 2 sub b BW). Tegen die beslissing is geen grief gericht, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
4.3.2. De schadevergoeding in het kader van een kennelijk onredelijk ontslag is een schadevergoeding naar billijkheid. De wet bevat geen voorschriften voor de berekening van die vergoeding. Het bedrag wordt door de rechter bepaald aan de hand van alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag, zoals de duur van de dienstbetrekking, de hoogte van het salaris en eventuele emolumenten, de leeftijd van de werknemer, de (voorzienbare) schade die hij lijdt als gevolg van het verlies van zijn arbeidsplaats, de omstandigheden waaronder het ontslag is gegeven, de financiële situatie van de werkgever, de mate waarin het ontslag elk van partijen is te wijten, enz.. Daarbij is de rechter vrij in de beoordeling van het gewicht dat aan de diverse factoren wordt toegekend bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding.
4.4. [Y.] heeft een aantal feiten en omstandigheden genoemd, waarmee de kantonrechter in haar visie niet of onvoldoende rekening heeft gehouden bij de bepaling van de schadevergoeding. Die feiten en omstandigheden zullen hierna aan de orde komen.
Overgang van onderneming
4.5.1. [Y.] heeft gesteld dat zij bereid was om in loondienst van [Z.] te treden, indien de rechten en verplichtingen zoals die van rechtswege voortvloeien uit een overgang van onderneming op grond van artikel 7:662 e.v. BW door de Rabobank en/of [Z.] gegarandeerd zouden worden. Noch [Z.] noch de Rabobank wilde aan haar bedoelde garantie geven. Indien [Y.] bij [Z.] in dienst zou treden, zou zij niet alleen qua salaris erop achteruitgaan - het salaris bij [Z.] zou € 1.768,00 bruto per maand bedragen; het bruto maandsalaris bij de Rabobank bedroeg destijds € 2.079,75 - maar ook qua overige arbeidsvoor- waarden, waaronder, kort gezegd: géén 13de maand, 142 vakantie uren per jaar tegenover 174 vakantie uren bij de Rabobank, geen toeslag voor werken op zaterdag tegenover een toeslag van 25-50% van de Rabobank bij werken op zaterdag, zelf betalen van premie verzekering aanvulling WAO, zulks tegenover de gratis verzekering bij de Rabobank. De door de Rabobank in verband met de overgang van onderneming aangeboden suppletieregeling was ontoereikend om de nadelige gevolgen van die overgang voor haar, [Y.], op te heffen.
De weigering van de Rabobank om [Y.] met eerbiediging van de opgebouwde rechten en verplichtingen te laten overgaan naar [Z.] dient aangemerkt te worden als slecht werkgeverschap. Van het feit dat zij ervoor heeft gekozen om niet bij [Z.] in dienst te treden, kan haar, aldus [Y.], geen verwijt worden gemaakt.
4.5.2. De Rabobank heeft daartegenover het volgende aangevoerd.
In mei 2002 startte de Rabobank de gesprekken met reisbureau [Z.] over de overname van het reisbureau van de Rabobank [vestigingsplaats]. In het kader van de voorgenomen overgang van het reisbureau van de Rabobank naar reisbureau [Z.] stelde [Z.] zich op het standpunt dat nader onderhandeld diende te worden omtrent het salaris, de 13de maand en de pensioenlasten van de medewerksters van het reisbureau van de Rabobank. Indien over deze door [Z.] gestelde aspecten geen overeenstemming zou worden bereikt, zou de overgang geen doorgang vinden. Teneinde de overgang doorgang te laten vinden, heeft de Rabobank aan de medewerksters gevraagd om enige concessies te doen. De Rabobank heeft zich jegens deze medewerksters bereid verklaard om gedurende 5 jaren het salaris en de pensioenlasten te suppleren, een 13de maand te voldoen en voorts gedurende 5 jaren een eventuele korting op de hypotheekrente te laten doorlopen. Twee medewerksters van het reisbureau van de Rabobank zijn hiermee akkoord gegaan. [Y.] wenste hierop niet in te gaan.
De Rabobank heeft voorts erop gewezen dat [Y.] geen verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend met inachtneming van artikel 7:665 BW, welk artikel beoogt de werknemer in geval van overgang van onderneming te beschermen tegen benadeling. [Y.] koos ervoor om in dienst van de Rabobank te blijven.
4.5.3. Partijen zijn het erover eens dat te dezen sprake is van een overgang van (een deel van) een onderneming in de zin van artikel 7:662 e.v. BW.
Voorts is als onweersproken komen vast te staan dat [Y.] door haar indiensttreding bij het reisbureau [Z.], op den duur een nadelige wijziging van haar arbeidsvoorwaarden zou hebben ondervonden. De Rabobank heeft de door [Y.] opgesomde nadelige gevolgen (die onder 4.5.1 voor een deel zijn weergegeven) niet weersproken.
De door de Rabobank aangeboden (niet betwiste) suppletieregeling, zoals weergegeven onder 4.5.2., kan naar het oordeel van het hof niet op voorhand als onredelijk worden aangemerkt, te minder nu [Y.] gedurende vijf jaren, te rekenen vanaf 1 november 2002, verzekerd zou zijn geweest van een inkomen gelijk aan het inkomen dat zij bij de Rabobank had en voorts dezelfde tegemoetkoming respectievelijk korting in verband met pensioenlasten respectievelijk hypotheekrente zou ontvangen. Daarbij komt dat aan [Y.] de mogelijkheid is geboden om bij de Rabobabank in dienst te blijven, van welke mogelijkheid [Y.] gebruik heeft gemaakt.
Gezien het vorenstaande, dient de stelling van [Y.] dat de Rabobank zich in dit opzicht niet als een goed werkgeefster heeft gedragen, te worden verworpen.
Jobcenter Rabobank
4.6.1. [Y.] heeft voorts gesteld dat de Rabobank haar geen enkele baan heeft aangeboden, zelfs niet een functie die door uitzendkrachten werd verricht en die [Y.] in staat en bereid was te vervullen. De Rabobank had, als goed werkgeefster, haar werkaanbod behoren te aanvaarden, mede gezien haar bereidheid om om-, her- c.q. bijscholing te volgen en om zelfs lager gekwalificeerd (uitzend)werk te verrichten. De Rabobank had (ook) aan haar de functie van cliëntadviseur dienen aan te bieden, zoals de Rabobank aan haar collega reisadviseuse mw. [B.] heeft gedaan. Ter zake heeft [Y.] verwezen naar de brief van haar gemachtigde aan de CWI d.d. 14 juli 2004 en de daarbij gevoegde e-mail, welke stukken zijn overgelegd als productie 1 bij de inleidende dagvaarding.
Nu de Rabobank op voormelde punten nalatig is geweest, heeft de Rabobank in strijd gehandeld met goed werkgeverschap, althans heeft zij – aldus [Y.] - onrechtmatig gehandeld.
4.6.2. De Rabobank heeft daartegen aangevoerd dat het niet reëel is om te veronderstellen dat [Y.], die werkzaam was in een functie met schaalniveau 5, op schaalniveau 2 werkzaam zou kunnen zijn, ook al was dit tijdelijk geweest. Er waren geen passende c.q. vervangende functies voor [Y.] voorhanden. Evenmin werden uitzendkrachten ingezet op functies die [Y.] zou kunnen dan wel willen vervullen. Bovendien maakt de Rabobank op zeer beperkte schaal gebruik van uitzendkrachten.
Voorts heeft de Rabobank gesteld dat zij op juiste gronden de functie van cliëntadviseur niet aan [Y.] heeft aangeboden. De Rabobank heeft dienaangaande verwezen naar haar schriftelijk verzoek aan de CWI (productie 1 bij inleidende dagvaarding). Op blz. 3 van dat verzoek is vermeld dat de daarin genoemde functies door [Y.], gelet op haar jarenlange opleiding en ervaring in het reiswezen, niet kunnen worden vervuld. Daarenboven waren deze functies alle bezet. Aldus de Rabobank.
4.6.3. Partijen zijn het erover eens, dat de Rabobank gehouden was te trachten een passende functie voor [Y.] te vinden. Dit is ook neergelegd in de onder 4.1.3. genoemde brief van de Rabobank van 5 november 2002. Onder een passende functie wordt naar het oordeel van het hof niet verstaan een functie met schaalniveau 2 die [Y.] naar haar zeggen had willen aanvaarden. [Y.] heeft jarenlang geen andere werkzaamheden verricht dan die van reisadviseur respectievelijk hoofd reisbureau; haar werkzaamheden waren laatstelijk ingeschaald in functiegroep 5.
[Y.] heeft niet aangegeven welke passende functie zij bij de Rabobank had kunnen en willen vervullen, met uitzondering van de functie van cliëntadviseur. Wat laatstgenoemde functie betreft is het hof van oordeel dat deze functie niet uitwisselbaar is met de functie van reisadviseur/hoofd reisbureau en dat [Y.] zowel de voor deze functie vereiste opleiding als ervaring ontbeert, nu zij een eenzijdige, jarenlange ervaring in het reiswezen heeft. Dat het niet is gelukt om, ondanks de begeleiding van het Rabobank Jobcenter, een passende functie voor [Y.] te vinden, kan niet aan de Rabobank (en overigens ook niet aan [Y.]) worden verweten. Er zijn onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Het door [Y.] gedane bewijsaanbod wordt, als niet ter zake dienend, gepasseerd.
De stelling van [Y.] dat de Rabobank zich in dit opzicht niet als een goed werkgeefster heeft gedragen, althans jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, wordt daarom verworpen.
4.6.4. [Y.] heeft gesteld dat het niet redelijk is om de kosten van het Rabobank Jobcenter, die volgens de Rabobank
€ 8.392,02 bedragen (welk bedrag door [Y.] bij gebrek aan wetenschap wordt betwist) in mindering te doen strekken op de aan haar toekomende schadevergoeding. [Y.] heeft erop gewezen dat het Rabobank Jobcenter een onderdeel is van de Rabobank-organisatie, waarvan de Rabobank op haar beurt weer een onderdeel vormt. Voorts heeft zij erop gewezen dat de kosten van outplacement door de Rabobank dienen te worden gedragen, zulks op grond van het bepaalde in de Rabobank CAO, bijlage 13.7.b Faciliteiten Addendum Sociaal Statuut.
4.6.5. De Rabobank heeft aangevoerd dat zij de dienst van het Rabobank Jobcenter bij Rabobank Nederland heeft ingekocht op factuurbasis en dat zij ter zake daarvan daadwerkelijk een bedrag van € 8.392,02 heeft voldaan. Dit zijn kosten die ten behoeve van [Y.] zijn gemaakt gedurende de periode van 1 november 2002 tot 23 december 2004 waarin [Y.] geen werkzaamheden ten behoeve van de Rabobank heeft verricht.
4.6.6. Het hof is van oordeel dat bij de bepaling van de schadevergoeding wel rekening gehouden dient te worden met de door de Rabobank betaalde bedragen ter zake van het ten behoeve van [Y.] gevolgde outplacementtraject, met name de kosten van het Rabobank Jobcenter. Immers, [Y.] vordert een vergoeding met als uitgangspunt de kantonrechterformule. Uitgaande van die formule, dient onder meer rekening te worden gehouden met de door de Rabobank ten behoeve van [Y.] gemaakte (extra) kosten, in het bijzonder die van het outplacementtraject ad € 8.392,02, welk bedrag onvoldoende is weersproken. In dit verband wordt verwezen naar onderdeel 4.8.3. van dit arrest.
Strijd goed werkgeverschap, onrechtmatig handelen
4.7. Er zijn voor het overige onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken die tot het oordeel kunnen leiden dat de Rabobank in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap of onrechtmatig jegens [Y.] heeft gehandeld.
Het feit dat de Rabobank aanvankelijk heeft geweigerd om aan [Y.] de door haar gestelde overuren en het niet genoten vakantieverlof uit te betalen, is van onvoldoende betekenis, nu de Rabobank na ontvangst van een door [Y.] eerst tijdens de procedure in eerste aanleg overgelegde specificatie het overgrote deel aanstonds heeft betaald, in verband waarmee [Y.] haar vordering in eerste aanleg heeft verminderd.
Hoogte van de schadevergoeding
4.8.1. [Y.] heeft aangevoerd dat de kantonrechter bij de berekening van de schadevergoeding aansluiting heeft gezocht bij het onder 4.1.8. weergegeven aanbod van de Rabobank d.d. 26 november 2003, houdende betaling van 75% van de vergoeding krachtens de kantonrechter-formule (C=0,75). Daarbij past een vergoeding van € 81.604,--. Aan salaris is tijdens de gedwongen “inactiviteit” van [Y.] voldaan de bruto somma van € 63.077,90 en aan outplacementkosten beweerdelijk de somma van € 8.392,02. In totaal derhalve de somma van € 71.469,92. Het verschil is door de kantonrechter als schadevergoeding vastgesteld.
[Y.] stelt dat aansluiting gezocht dient te worden bij de kantonrechterformule en dat in dit geval uitgegaan moet worden van correctiefactor 1,5, althans een factor hoger dan 1. Toepassing van correctiefactor 1,5 leidt tot het door haar op € 163.208,17 bruto berekende bedrag (uitgaande van 23 december 2004 als einddatum van de arbeidsovereenkomst, toevoeging hof). Aldus [Y.].
4.8.2. De Rabobank heeft betwist dat de kantonrechter het door hem toegewezen bedrag van € 10.000,00 heeft berekend op de door [Y.] gestelde wijze. Het is volgens de Rabobank een gedachte die [Y.] heeft ontwikkeld, doch die op geen enkel bewijsmiddel rust.
De Rabobank heeft aangevoerd dat [Y.], na indiensttreding bij [Z.], de mogelijkheid had om wegens verslechtering van arbeidsvoorwaarden ontbinding van de arbeidsovereenkomst te vragen op grond van artikel 7:685 BW, zulks met inachtneming van artikel 7:665 BW, welk artikel beoogt de werknemer in geval van overgang van onderneming te beschermen tegen benadeling. [Y.] had dan een beroep kunnen doen op de kantonrechterformule. [Y.] is gedurende een lange periode in de gelegenheid gesteld om elders een betrekking te vinden met behulp van het Jobcenter, waarbij zij gedurende een periode van 1 november 2002 tot 23 december 2004 in dienst is gebleven van de Rabobank zonder dat zij daarvoor werkzaamheden heeft kunnen verrichten. In het onderhavige geval valt niet in te zien dat het “volstrekt onredelijk” is om rekening te houden met het genoten salaris gedurende voormelde periode van non-activiteit bij het bepalen van de schadevergoeding. Immers, door de lange periode van non-activiteit startte het WW-traject later. Bij het vaststellen van de vergoeding mag daar zonder meer rekening mee worden gehouden. Aldus de Rabobank.
4.8.3. Naar het oordeel van het hof is er voldoende grond om in dit bijzondere geval bij de bepaling van de schadevergoeding aansluiting te zoeken bij de kantonrechterformule, zij het op andere wijze dan [Y.] heeft betoogd. Daartoe overweegt het hof het navolgende.
Indien reeds vóór de overgang van onderneming zou hebben vastgestaan dat voor [Y.] bij de Rabobank geen andere passende functie kon worden gevonden, en [Y.] aan de kantonrechter op grond van het bepaalde in artikel 7:685 BW in verbinding met artikel 7:665 BW ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen zou hebben verzocht, zou hoogst waarschijnlijk de ontbinding zijn uitgesproken tegen 1 november 2002, met toekenning van een vergoeding aan [Y.] ten laste van de Rabobank op basis van de kantonrechterformule, met toepassing van correctiefactor 1. Immers, de nadelige wijziging van de arbeidsomstandigheden van [Y.] als gevolg van de overgang van het reisbureau van de Rabobank naar [Z.] en het vervallen van de arbeidsplaats bij de Rabobank komen voor risico en rekening van de Rabobank. Noch aan de Rabobank noch aan [Y.] is enig verwijt te maken, zoals volgt uit hetgeen hiervoor in dit arrest is overwogen en beslist. Voorts verdient opmerking dat [Y.] een minder gunstige arbeidsmarktpositie had (en heeft), gelet op haar leeftijd (52 jaar op 1 november 2002) en op haar eenzijdige arbeidsverleden, hetgeen nog eens wordt onderstreept door het feit dat de bemiddeling door het Jobcenter geen resultaat heeft gehad.
De vergoeding zou bij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2002 - met toepassing van correctiefactor 1 - uitgekomen zijn op een bedrag van € 98.680,00 bruto. Het hof neemt dit bedrag als uitgangspunt. Daarop dienen in mindering te strekken het door de Rabobank gedurende de periode van 1 november 2002 tot 23 december 2004 aan [Y.] betaalde loon, inclusief vakantiegeld en inclusief de 13de maand, ad in totaal € 63.077,90 bruto en voorts het onder 4.6.6. genoemde bedrag van € 8.392,02.
Hoewel aan de Rabobank kan worden toegegeven dat [Y.] gedurende een lange periode in de gelegenheid is gesteld om elders een betrekking te vinden met behulp van het Jobcenter, leidt dit feit niet tot een verdere verlaging van de vergoeding, omdat met het betaalde salaris over deze periode en de kosten van het Jobcenter, zoals uit het voorgaande blijkt, reeds in voldoende mate rekening is gehouden bij de bepaling van de vergoeding.
Aldus komt de vergoeding uit op een (afgerond) bedrag van € 27.000,00 bruto.
4.8.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het vonnis van de kantonrechter, voor zover dit betrekking heeft op de toekenning van een schadevergoeding van € 10.000,00 bruto, vernietigd moet worden en dat de door [Y.] gevorderde schadevergoeding toewijsbaar is tot een bedrag van € 27.000,00 bruto, te vermeerderen met de niet bestreden wettelijke rente. Voor de duidelijkheid zal het hof de gevorderde wettelijke rente opnieuw in het dictum formuleren. Voor het overige dient het vonnis te worden bekrachtigd.
4.8.5. Het door [Y.] gedane bewijsaanbod wordt, als niet ter zake dienend, gepasseerd.
4.9. De Rabobank dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden beschouwd en zal daarom worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep gevallen aan de zijde van [Y.].
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover dit betrekking heeft op de veroordeling van de Rabobank tot betaling aan [Y.] van een schadevergoeding van € 10.000,00 bruto en de daarover verschuldigde wettelijke rente;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de Rabobank om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Y.] te betalen een schadevergoeding van € 27.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 februari 2005 tot de dag van algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt de Rabobank in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [Y.] gevallen, en begroot deze op € 332,87 aan verschotten en op € 1.158,00 aan salaris procureur;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Aarts, Spoor en Walsteijn en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 11 maart 2008.