Hof 's-Hertogenbosch, 02-05-2006, nr. C0500087/BR
ECLI:NL:GHSHE:2006:AX7732
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
02-05-2006
- Magistraten
Mrs. Koster-Vaags, Aarts, Waaijers
- Zaaknummer
C0500087/BR
- LJN
AX7732
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2006:AX7732, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑05‑2006
Uitspraak 02‑05‑2006
Mrs. Koster-Vaags, Aarts, Waaijers
Partij(en)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 'S‑HERTOGENBOSCH,
achtste kamer, van 2 mei 2006,
gewezen in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant bij exploot van dagvaarding van 4 januari 2005,
procureur: mr. M.P.Y. Verhagen,
tegen
STICHTING SOVAK,
gevestigd te Terheijden, gemeente Drimmelen,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.P.F.W. van Eijck,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda gewezen vonnis van 13 oktober 2004 tussen appellante — [appellante] — als eiser en geïntimeerde — Sovak — als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 306378/CV EXPL/04-2709)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij memorie van grieven heeft [appellante] twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van haar vorderingen als in eerste aanleg geformuleerd en veroordeling van Sovak in de kosten van het geding in beide instanties.
2.2
Bij memorie van antwoord heeft Sovak de grieven bestreden.
2.3
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. [appellante] is vanaf 16 november 1996 in dienst bij Sovak als groepsleider. In het kader van de dienstbetrekking gold tussen partijen een spaarloonregeling. Op 19 oktober 2000 heeft [appellante] een aanvraag ingediend bij de Rabobank te Made tot deblokkering van het spaarloontegoed van fl. 6.500,=. In het daartoe opgemaakte en door Sovak ter goedkeuring mede ondertekende formulier heeft [appellante] als bestedingsdoel aangegeven ‘verwerving eigen woning ale hoofdverblijf voor eigen bewoning’.
Naar aanleiding van een onderzoek ingesteld door de Belastingdienst bij Sovak heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte deblokkering van het spaartegoed heeft plaatsgevonden omdat niet is gebleken dat de aangekochte woning tot hoofdverblijf van [appellante] dient. De inspecteur der Belastingdienst gaf daarbij aan dat nageheven diende te worden naar het eindheffingstarief van 70,1% wat neerkomt op een bedrag van fl. 4.567,=. Sovak heeft in overleg met [appellante] op 11 februari 2002 aan de inspecteur verzocht de voorgenomen beslissing tot naheffing te redresseren.Bij brief van 4 maart 2002 heeft de inspecteur doen weten hiertoe niet te zullen overgaan. Ingevolge dit standpunt heeft de inspecteur op 27 december 2002 (uiteindelijk) een naheffingsaanslag loonbelasting en premieheffing opgelegd ten bedrage van € 2.067,87.
Bij brief van 5 augustus 2002 heeft Sovak aan [appellante] bericht over te zullen gaan tot verrekening van voornoemd bedrag met het nettoloon over de maanden augustus tot en met december 2002. [appellante] heeft hiertegen bij brief van 11 november 2002 geprotesteerd en (vergeefs) verzocht om ongedaanmaking van de op dat moment reeds verrichte inhoudingen. Bij brief van 3 februari 2003 heeft de raadsman van [appellante] aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 2.067,87 als door Sovak niet betaald en nog verschuldigd loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
4.2
[appellante] heeft Sovak in rechte betrokken stellende kort gezegd dat de betaling door Sovak van de naheffingsaanslag haar niet regardeert, omdat het hierbij om een eindheffing bij de werkgever gaat die niet tevens een op de werknemer verhaalbare beschikking van de Belastingdienst inhoudt. Zonder een dergelijke beschikking kan de werkgever niet verhalen. Bovendien gaat het bij het handelen van [appellante] niet om een onrechtmatige daad, zodat ook uit dien hoofde geen verhaal mogelijk is.
Sovak stelt zich op het standpunt dat zij tot verhaal gerechtigd is omdat zij door het handelen van [appellante] uiteindelijk gehouden is geweest meer loon te betalen dan waarop [appellante] aanspraak kan maken.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen. Hij heeft daartoe overwogen dat de naheffingsaanslag betreft ten onrechte niet betaalde belasting over het op grond van de spaarloonregeling als loon aangemerkte (gedeblokkeerde) spaarloon, dat Sovak geen verwijt treft dat de naheffingsaanslag in stand is gebleven en dat de door Sovak toegepaste verrekening in overeenstemming is met de wet. [appellante] is in de kosten veroordeeld. Tegen deze beslissingen komt [appellante] op.
4.4
De kern van het betoog van [appellante] in beroep is dat de naheffingsaanslag als opgelegd door de inspecteur is aan te merken als een eigen verplichting van Sovak als inhoudingsplichtige in de zin van de loonbelasting en dat nu Sovak heeft nagelaten bezwaar aan te tekenen tegen die aanslag, verhaal op haar, [appellante], niet mogelijk is omdat loonbestanddelen waarop eindheffing is toegepast overeenkomstig artikel 3.84 Wet Inkomstenbelasting 2001 niet behoren tot het loon van de werknemer en derhalve rechtens ten laste komen van de inhoudingsplichtige. Van de desbetreffende loonbestanddelen wordt dan verondersteld dat zij van meet af aan een netto karakter hebben.
4.5
Het hof stelt voorop dat beide partijen ervan uitgaan dat de door de inspecteur van belastingen op 27 december 2002 opgelegde naheffingsaanslag een definitief karakter heeft en dat Sovak inmiddels deze aanslag heeft betaald. Daarbij heeft Sovak kennelijk de in die aanslag tevens vermelde heffingsrente voor haar rekening genomen. Het hof zal bij de beoordeling van de zaak deze stellingen van partijen derhalve tot uitgangspunt nemen.
4.6
Doordat [appellante] in dienstbetrekking staat tot Sovak en aanspraak kan maken op loonbetaling is Sovak ingevolge de Wet op de loonbelasting 1964 aan te merken als inhoudingsplichtige in de zin van die wet.
Dit brengt met zich dat van het met [appellante] overeengekomen loon een gedeelte in de vorm van belasting en premies dient te worden ingehouden en afgedragen aan de belastingen. Welke gedeelte van het overeengekomen loon dient te worden afgedragen aan de belastingen wordt bepaald door de Wet op de loonbelasting. Het begrip loon in de zin van die wet is daarbij niet noodzakelijkerwijs op één lijn te stellen met het overeengekomen loon.
4.7
Onderdeel van de tussen partijen geldende loonafspraak is dat bij de betaling van het loon door Sovak periodiek een gedeelte van het overeengekomen loon wordt afgestort op een afzonderlijke rekening. Deze afspraak tussen partijen is neergelegd in een spaarloonreglement dat voldoet aan de normen van het bepaalde in artikel 32 lid 1 van de Wet op de Loonbelasting 1964 (Spaarloonregeling). Het gevolg hiervan is dat een dergelijk gespaard loon in beginsel niet wordt belast. Met andere woorden er bestaat in beginsel geen inhoudings- en afdrachtplicht meer van Sovak. Voorwaarde is wel dat gedurende een periode van vier jaar de daarbij ingelegde premies niet zullen worden opgenomen, behalve voor specifiek in de wet aangegeven doeleinden. Een van die doeleinden betreft de verwerving van een eigen woning als hoofdverblijf (zie onder meer artikel 32 lid 1 van de Wet op de Loonbelasting 1964 en artikel 21 lid 1 letter b en lid 2 van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen).
4.8
In het onderhavige geval heeft [appellante] in strijd met die doeleinden de door haar in het kader van de spaarloonregeling gespaarde bedragen opgenomen, met als direct gevolg dat Sovak op grond van de fiscale wetgeving rechtens gehouden is ingevolge artikel 22 lid 2 van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregeling en winstdelingsregelingen ook over deze (door beide partijen niet als zodanig bedoelde) loonbestanddelen nog eens (loon)belasting en premies af te dragen. Waar Sovak op grond van een arbeidsovereenkomst met [appellante] moet worden aangemerkt als inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting, voldoet zij daarmee derhalve aan haar fiscale verplichtingen als werkgever. Het gevolg van het handelen van [appellante] is echter dat Sovak voor [appellante] aan netto loon en belasting en premies meer heeft moeten betalen dan waar zij zich jegens [appellante] in beginsel toe heeft verplicht, zodat hoezeer die (verdere) afdracht aan de fiscus ook als (wettelijk) verplicht moet worden aangemerkt, deze betaling tussen partijen heeft te gelden als te veel betaald loon.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:632 lid 1 onder d BW is Sovak derhalve gerechtigd dit door haar in het kader van haar inhoudingsplicht aan de Belastingdienst betaalde bedrag te verrekenen met het nettoloon van [appellante].
4.9
Het feit dat in fiscale zin de naheffing (als eindheffing) is te beschouwen als niet behorend tot het loon van de werknemer (zie artikel 3.84 Wet op de Inkomstenbelasting 2001) doet aan het voorgaande niet af. Van belang is dat partijen met gebruikmaking van een fiscale regeling zijn overeengekomen dat [appellante] jegens Sovak aanspraak kan maken op jaarlijkse bedragen (tot een bepaald maximum), zonder dat Sovak hierover feitelijk nog dient in te houden. De inhoudings- en afdrachtplicht is derhalve tussen partijen tot een bepaald maximum overeengekomen aldus dat Sovak slechts gehouden is over het tussen partijen overeengekomen brutoloon (voorzover dat fiscaal in aanmerking moet worden genomen) loonbelasting en premies in te houden en niet gehouden is tot betaling van het meerdere. Dat zou mogelijk anders zijn indien partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst een loonbestanddeel ten onrechte zouden aanmerken als ‘onbelast’(in zoverre ook bedoeld als een netto bedrag) en achteraf moet worden vastgesteld dat hierover alsnog belasting verschuldigd is, doch die situatie doet zich hier in tegenstelling tot hetgeen aan de orde was in Hoge Raad 24 september 2004,LJN AO4778 (waarop [appellante] zich heeft beroepen) niet voor.
4.10
De grieven slagen niet, het beroepen vonnis dient te worden bekrachtigd en [appellante] zal in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het beroepen vonnis;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep gevallen aan de zijde van Sovak en tot op heden vastgesteld op€ 632,= aan salaris procureur en € 241,= aan verschotten;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koster-Vaags, Aarts en Waaijers en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 2 mei 2006.
griffier
rolraadsheer
[w.g. de griffier
w.g. de rolraadsheer
VOOR GROSSE/AFSCHRIFT
Afgegeven aan: proc.app./geïntim.: mr. M.P.Y. Verhagen
Griffier gerechtshof 's‑Hertogenbosch d.d.: 02-05-2006]