Hof 's-Hertogenbosch, 21-02-2006, nr. C0400260/HE
ECLI:NL:GHSHE:2006:AY0166
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
21-02-2006
- Magistraten
Mrs. Van Schaik-Veltman, Venhuizen en Keizer
- Zaaknummer
C0400260/HE
- LJN
AY0166
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2006:AY0166, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 21‑02‑2006
Uitspraak 21‑02‑2006
Mrs. Van Schaik-Veltman, Venhuizen en Keizer
Partij(en)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's‑HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 21 februari 2006,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUMECO RUNDVLEES B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Boxtel,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RUNDERPLOEG 's‑HERTOGENBOSCH B.V.,
gevestigd te 's‑Hertogenbosch,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
procureur: mr. J.A.J. van de Wouw,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 februari 2004 tijdig ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank te 's‑Hertogenbosch onder rolpo. 80068/HA ZA 02-788 gewezen vonnis van 3 december 2003 tussen appellante in het principaal appel — hierna: Dumeco — als gedaagde en geintimeerde in het principaal appel — hierna: Runderploeg — als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het vonnis van 15 januari 2003 in het voegingsincident.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij memorie van grieven heeft Dumeco twee producties overgelegd, 14 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing alsnog van de vorderingen van Runderploeg.
2.2
Bij memorie van antwoord heeft Runderploeg de grieven bestreden en harerzijds een memorie van grieven in het incidenteel appel genomen, waarbij zij vier grieven heeft aangevoerd en heeft geconcludeerd tot de volledige toewijzing van haar vorderingen.
In het slot van deze memorie concludeert Runderploeg tot toewijzing van een hoofdsom van € 932.390,82. Het hof houdt dit bedrag gelet op de eis in eerste aanleg van € 919.604,84 en de berekening op blz. 38 van de memorie van grieven in het incidenteel appel, die uitkomt op voormelde vordering van € 919.604,84, op een kennelijke verschrijving.
2.3
Hierna heeft Dumeco de incidentele grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memories van grieven.
4. De beoordeling
4.1.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
- a.
Encebe, de rechtsvoorgangster van Dumeco, exploiteerde het slachthuis van 's‑Hertogenbosch. Dumeco is in 1987 haar daarin opgevolgd.
- b.
Vanaf 1972 was 's‑Hertogenbosch Loonslachters B.V. op het slachthuis werkzaam als loonslachter. Runderploeg heeft in 1996 deze activiteiten van 's‑Hertogenbosch Loonslachters B.V. overgenomen. In Runderploeg werken drie directieleden en 28 werknemers. Zij verrichten allen slachterswerkzaamheden. Deze werkzaamheden bestonden daaruit dat het dier werd geslacht en in stukken werd afgeleverd. Met de verdere bewerking had Runderploeg geen bemoeienis.
- c.
Runderploeg voerde vanaf 1996 in opdracht en voor rekening van Dumeco slachterswerkzaamheden uit in het slachthuis te 's‑Hertogenbosch. De tussen partijen bestaande contractuele relatie is niet schriftelijk vastgelegd.
- d.
Per fax van 1 december 2000 heeft Dumeco aan Runderploeg laten weten dat zij de slachtactiviteiten op de locatie 's‑Hertogenbosch per 1 januari 2001 zou gaan beëindigen. Dumeco voegt daaraan toe dat daardoor voor Runderploeg de mogelijkheid vervalt om runderen voor Dumeco te slachten. Per fax van 19 december 2000 is deze einddatum nader bepaald op 22 december 2000.
- e.
Dumeco was de enige opdrachtgever van Runderploeg. Runderploeg heeft haar bedrijfsactiviteiten per 31 december 2000 gestaakt. Zij is overgegaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomsten met alle werknemers.
- f.
Bij kort gedingvonnis van 13 februari 2001 is Dumeco veroordeeld een bedrag van ƒ 150.000,= (€ 68.067,03) aan Runderploeg te betalen als voorschot op de te verwachten schadevergoeding terzake de beëindiging van de overeenkomst.
4.1.2
Bij inleidende dagvaarding heeft Runderploeg de veroordeling van Dumeco gevorderd tot betaling aan haar van een schadebedrag van € 919.604,84, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 december 2000, dan wel 1 januari 2001. Zij heeft aan deze vordering onrechtmatig handelen van Dumeco jegens haar ten grondslag gelegd, daarin bestaande dat Dumeco niet een langere opzegtermijn in acht heeft genomen.
Dumeco heeft de vorderingen gemotiveerd betwist.
4.1.3
De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat Dumeco bij de opzegging van de duurovereenkomst een opzegtermijn van vijf maanden in acht had moeten nemen. Nu Dumeco die termijn niet in acht heeft genomen, heeft zij op onrechtmatige wijze schade voor Runderploeg veroorzaakt. De rechtbank heeft Dumeco vervolgens veroordeeld tot betaling aan Runderploeg van een bedrag van € 473.805,91. Dit bedrag correspondeert met de gemiddeld door Dumeco aan Runderploeg betaalde omzet gedurende vijf maanden. Op dit bedrag strekt het door Dumeco ingevolge het kort gedingvonnis betaalde bedrag in mindering. De wettelijke rente is toegewezen vanaf 1 januari 2001.
4.2
De grieven in het principaal en het incidenteel appel lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
4.3.1
De kern van het geschil dat partijen verdeeld houdt is de vraag hoe de tussen hen bestaand hebbende rechtsverhouding gekwalificeerd moet worden. Alhoewel partijen twisten over het aantal slachters van Runderploeg dat (telkenmale) in het slachthuis van Dumeco werkzaam was, staat vast dat Runderploeg (telkenmale) op verzoek van Dumeco slachters in het slachthuis van Dumeco liet werken. De exacte omvang van de werkzaamheden was niet steeds gelijk. Runderploeg heeft bij monde van een van haar directeuren aangevoerd dat wekelijks op vrijdag de werkzaamheden van de afgelopen week werden doorgesproken en de planning voor de komende week werd gemaakt. De planning gaf aan hoeveel dieren er op elke dag van de volgende week verwacht werden en door Runderploeg geslacht moesten worden. Dumeco heeft de juistheid van deze stellingen weliswaar betwist, maar zij heeft nagelaten feiten en omstandigheden aan te voeren ter onderbouwing van die betwisting, zodat het hof van de juistheid van de stellingen uitgaat. Om dezelfde reden gaat het hof uit van de juistheid van de stelling van Runderploeg dat er gedurende alle weken in het jaar werd gewerkt (ook tijdens vakanties). Dumeco had ter onderbouwing van haar betwisting eenvoudigweg kunnen aangeven gedurende welke weken Runderploeg niet zou hebben gewerkt, maar zij heeft dit nagelaten.
4.3.2
Aldus staat vast dat Runderploeg gedurende jaren wekelijks op verzoek van Dumeco het gewenste aantal slachters op het slachthuis werkzaamheden liet verrichten teneinde de afgesproken hoeveelheid runderen te slachten en in stukken af te leveren. Met juistheid heeft de rechtbank deze tussen partijen bestaande rechtsverhouding als een duurovereenkomst gekwalificeerd. Weliswaar is het wekelijks door Runderploeg telkens te verrichten werk als telkens aanneming van werk aan te merken, maar de tussen partijen bestaande rechtsverhouding, waarbinnen de werkzaamheden werden verricht, kenmerkt zich voor zover thans van belang veel meer in die zin dat partijen zich over en weer hebben verbonden voortdurend of telkens terugkerende prestaties te verrichten (Runderploeg het slachten en Dumeco de betaling daarvan). Nu partijen deze rechtsverhouding niet voor bepaalde tijd hebben gesloten en de rechtsverhouding voortduurde, gold deze voor onbepaalde tijd. De rechtsverhouding kan derhalve als een duurovereenkomst gekwalificeerd worden.
4.3.3
Bij het antwoord op de vraag of de rechtsverhouding tussen partijen als een overeenkomst van opdracht kan worden betiteld hebben partijen geen belang. Een positief antwoord daarop leidt evengoed tot de vaststelling van het bestaan van een duurovereenkomst. Ook de behandeling en beslissing van de overige geschilpunten wordt daardoor niet anders.
4.3.4
Het vorenstaande betekent dat ook de stelling van Dumeco dat de rechtsverhouding tussen haar en Runderploeg en haar werknemers als een uitzendovereenkomst dient te worden gekwalificeerd niet ter zake dienende is. Ook bij een dergelijke overeenkomst wordt immers in art. 7:690 BW de rechtsverhouding tussen de werkgever (Runderploeg) en de derde (Dumeco) aangeduid als een overeenkomst tot opdracht.
4.3.5
De door Dumeco aangevoerde omstandigheid dat er niet iedere week evenveel werk was, staat niet aan het bestaan van een duurovereenkomst in de weg.
4.4.1
Partijen twisten er niet over dat de onderhavige rechtsverhouding in beginsel opzegbaar was. Zij hebben echter niets afgesproken omtrent de wijze van opzegging van hun rechtsverhouding. Een overeenkomst heeft echter ook de rechtsgevolgen die naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van de redelijkheid en billijkheid voortvloeien. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen met zich brengen dat op grond van de omstandigheden van het geval een opzegtermijn van bepaalde duur in acht dient te worden genomen.
4.4.2
Het hof is van oordeel dat in dit geval in verband met de eisen van redelijkheid en billijkheid de opzegging alleen met inachtneming van een opzegtermijn kon geschieden. Daarbij spelen de navolgende omstandigheden een rol.
- a.
De duur van de overeenkomst. Vaststaat dat partijen in hun huidige rechtsvormen vanaf 1996 met elkaar samenwerkten. Dumeco heeft echter onvoldoende gemotiveerd betwist dat dezelfde ploeg slachters (behoudens natuurlijk verloop) de facto reeds vanaf 1972 ingevolge overeenkomst met de rechtsvoorgangster van Dumeco en vervolgens met Dumeco zelf op gelijke wijze gelijke werkzaamheden uitvoerde.
Aan de formele omstandigheid dat op een gegeven moment de slachtersploeg niet meer onder 's‑Hertogenbosch Loonslachters B.V., maar onder de Runderploeg werkte, komt in dit geval geen belang toe. Met de gestelde periode voor 1972 houdt het hof geen rekening nu Runderploeg over die periode onvoldoende concrete gegevens heeft verschaft.
- b.
Het monopolie van Dumeco als enige opdrachtgever van Runderploeg. Dumeco heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat Dumeco het in de hand heeft gewerkt dat de slachtploeg op het slachthuis te 's‑Hertogenbosch als enige opdrachtgever Dumeco overhield.
- c.
Het vertrouwen dat Runderploeg mocht hebben op continuering van de werkzaamheden, dan wel dat zij bij het beëindigen van die werkzaamheden een fatsoenlijke periode van tevoren daaromtrent zou worden ingelicht zodat zij hetzij vervangend opdrachtgevers zou kunnen zoeken, hetzij de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten met haar eigen werknemers zou kunnen nastreven.
4.5.1
De eisen van redelijkheid en billijkheid spelen ook voor wat betreft de lengte van de in acht te nemen opzeggingstermijn een doorslaggevende rol. Dumeco heeft een opzegtermijn van een maand in acht genomen, die later effectief terug is gebracht tot 22 dagen, maar het hof acht dit in de gegeven omstandigheden geen redelijke termijn. Gelet op de in r.o. 4.4.2. genoemde omstandigheden, waarbij het hof vooral belang toekent aan de onder a. genoemde omstandigheid, stelt het hof deze termijn net als de rechtbank op vijf maanden, ingaande 1 december 2000.
Het hof overweegt dat bij de bepaling van deze termijn ook de belangen van Dumeco een rol dienen te spelen. Enerzijds is een termijn van vijf maanden voor Dumeco lang, maar anderzijds acht het hof het niet aannemelijk dat de volledige sluiting van het slachthuis bij Dumeco, als exploitant en mede-aandeelhouder daarvan, niet eerder bekend is geweest, dan wel had moeten zijn zodat zij zelf eigener beweging Runderploeg van de voor te nemen sluiting op de hoogte had moeten brengen. Voor het geval de sluiting bij Dumeco niet eerder bekend was, dient deze omstandigheid bovendien zoals hierna zal worden overwogen — voor haar risico te blijven.
4.5.2
In hoger beroep heeft Dumeco aangevoerd dat thans een opzegtermijn van twee weken gebruikelijk is (mvg p.18). Dit beroep faalt reeds omdat uit de enkele door Dumeco overgelegde productie nog geen gebruik kan worden afgeleid. Verder staat tussen partijen vast dat Dumeco met Runderploeg nu juist geen opzeggingstermijn is overeengekomen en is door Dumeco evenmin gesteld dat een dergelijke termijn ten tijde van de beëindiging van de overeenkomst met Runderploeg gebruikelijk zou zijn geweest. Bovendien heeft Dumeco niet aangevoerd op welke wijze deze korte termijn recht zou doen aan de lange tijd dat de werkzaamheden zijn verricht.
4.6.1
Nu Dumeco een kortere termijn dan vijf maanden in acht heeft genomen, is zij tekortgekomen in de nakoming van haar uit de overeenkomst met Runderploeg voortvloeiende verplichting. Op grond hiervan is zij schadeplichtig jegens Runderploeg.
Feiten en omstandigheden, die dit handelen van Dumeco tevens onrechtmatig zouden maken, zijn niet aangevoerd.
4.6.2
Dumeco heeft gesteld dat de tekortkoming haar niet kan worden toegerekend omdat zij zelf niet kon overzien dat zij de locatie 's‑Hertogenbosch door de aan de gang zijnde sanering zou moeten sluiten.
4.6.3
De tekortkoming kan Dumeco niet worden toegerekend indien zij niet is te wijten aan haar schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of verkeersopvattingen voor haar rekening komt. Naar het oordeel van het hof is daarvan geen sprake. Dumeco exploiteerde vanaf 1987 het slachthuis te 's‑Hertogenbosch. Volgens haar eigen stellingen was zij een van de aandeelhouders van Slachthuis 's‑Hertogenbosch B.V. Op de stelling van Runderploeg dat Dumeco eerder dan 1 december 2000 moet hebben geweten dat het slachthuis zou sluiten, heeft Dumeco geen gemotiveerd antwoord gegeven. Het hof gaat er om die reden vanuit dat Dumeco voorafgaande aan de opzegging van 1 december 2000 wist of behoorde te weten dat het slachthuis zou sluiten en dat daarmee het werk voor Runderploeg op dat slachthuis zou eindigen. Zij heeft Runderploeg daarvan pas op 1 december 2000 op de hoogte gesteld. Op geen enkele wijze kunnen de door Dumeco aangevoerde feiten en omstandigheden het beroep op de gestelde niet-toerekenbaarheid ondersteunen. Het beroep faalt dan ook.
4.6.4
Om dezelfde redenen faalt het beroep van Dumeco op een noodsituatie en art. 6:258 BW (onvoorziene omstandigheden). Dumeco heeft de beslissing tot sluiting zelf genomen. Zij stelt weliswaar dat deze exacte saneringsmaatregel (het sluiten van juist dit slachthuis) voor haar niet eerder dan eind november 2000 voorzienbaar was, maar zij heeft nagelaten deze stelling gemotiveerd met feiten en omstandigheden te onderbouwen. Evenmin heeft zij inzichtelijk gemaakt waarom sluiting op een zo korte termijn van één maand, dan wel 22 dagen, diende te geschieden of waarom zij, indien dat al het geval zou zijn geweest, voor de beëindiging van haar relatie met Runderploeg niet niettemin een redelijke opzegtermijn in acht had kunnen nemen. Dit laatste eventueel zonder in de resterende maanden van de diensten van Runderploeg gebruik te maken.
4.6.5
Dumeco heeft verder aangevoerd dat zij geen geld beschikbaar heeft om een schadevergoeding te betalen en dat het slachthuis in 2000 met een verlies van 4,5 miljoen gulden heeft gedraaid.
Het hof is van oordeel dat dit Dumeco persoonlijk betreffende omstandigheden betreffen, die ingevolge de verkeersopvattingen voor haar risico moeten blijven.
4.6.6
Dumeco heeft zich voorts beroepen op het tekort schieten van Runderploeg in haar schadebeperkingplicht.
Het hof zal daarop in het navolgende ingaan.
- a.
Runderploeg was volgens Dumeco al eerder op de hoogte van de voorgenomen sluiting. Zij baseert zich hierbij op de fax van Runderploeg van 16 november 2000, waarin Runderploeg schrijft een sterk gerucht te hebben vernomen dat Dumeco het slachthuis zou willen sluiten. Runderploeg verzoekt om op de hoogte te worden gehouden. Volgens Runderploeg heeft hierna de heer Van Gerven van Dumeco telefonisch de berichten over sluiting tegengesproken. Dumeco betwist de juistheid hiervan, maar geeft niet aan dat en op welke wijze zij wel zou hebben gereageerd op de fax van 16 november 2000, anders dan met de opzeggingsbrief van 1 december 2000. Het hof houdt het er om die reden op dat Runderploeg niet eerder dan 1 december 2000 duidelijkheid heeft gekregen omtrent de sluiting.
- b.
Runderploeg had volgens Dumeco moeten zorgen over meerdere opdrachtgevers te beschikken.
Dit verweer faalt. Enerzijds verwijst het hof naar hetgeen hierover in r.o. 4.4.2. b. is overwogen. Anderzijds maakt het al dan niet hebben van meerdere opdrachtgevers geen verschil in de in het navolgende toe te passen schadeberekening.
- c.
Alle werknemers van Runderploeg konden na beëindiging van de overeenkomst — aldus Dumeco — bij haar indiensttreden.
Runderploeg heeft de juistheid van deze stelling gemotiveerd betwist, zodat deze niet is komen vast te staan. Bij nader onderzoek naar de stelling komt Dumeco evenwel geen belang toe, nu de rechtbank terecht heeft overwogen dat het aan de werknemers en niet aan Runderploeg was om een dergelijke mogelijkheid — waarbij het ging om werkzaamheden elders — al dan niet te accepteren. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat van een situatie dat het een aanbod betrof dat de werknemers in redelijkheid niet zouden hebben kunnen weigeren niet is gebleken.
- d.
De stellingen van Dumeco omtrent het gebruik maken van het saneringsfonds of art. 61 WW zijn door Runderploeg gemotiveerd betwist en door Dumeco verder niet inzichtelijk gemaakt, zodat de stellingen haar niet kunnen baten.
4.7.1
Ingevolge art. 6:97 BW dient het hof de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard daarvan overeenkomt. Dit leidt het hof tot dezelfde wijze van schadeberekening als de rechtbank. Indien Dumeco immers de opzegtermijn van vijf maanden in acht had genomen, zou Runderploeg van de behaalde omzet de salarissen hebben kunnen doorbetalen en in die periode de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten hebben kunnen bewerkstelligen, dan wel andere opdrachtgevers contracteren.
4.7.2
De schade dient derhalve te worden gesteld op de omzet, die Runderploeg in die vijf maanden is misgelopen. De rechtbank is uitgegaan van de door Dumeco gestelde gemiddelde omzet van € 568.567,10 over zes maanden. Geen van partijen heeft hiertegen een grief gericht. Het hof stelt gelet daarop in navolging van de rechtbank de schade aan omzetverlies vast op € 94.761,18 per maand. De opzegtermijn begint te lopen vanaf 1 december 2000. Het laatste kwart van die maand heeft Runderploeg niet meer kunnen werken en omzet kunnen genereren. De schade dient derhalve te worden vastgesteld op 4¼ maal € 94.761,18 is € 402.735,02 in totaal.
4.7.3
Het door Dumeco betaalde voorschot van € 68.181,82 dient hierop in mindering te worden gebracht zodat in totaal een bedrag van € 334.553,20 kan worden toegewezen.
4.7.4
Op het schadebedrag dienen de besparingen van Runderploeg in mindering te worden gebracht. De rechtbank heeft deze besparingen op nihil gesteld. Hiertegen heeft Dumeco geen grief gericht. Weliswaar heeft zij aangevoerd dat er enkele werknemers per 1 januari 2001 van de loonlijst zijn verdwenen. Dit kan echter niet als deugdelijke betwisting worden aangemerkt nu in confesso is dat bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten tevens is overeengekomen dat de werknemers een beëindigingvergoeding zouden ontvangen.
4.7.5
Het hof zoekt bij de schadeberekening geen aansluiting bij het in opdracht van Dumeco opgestelde en door Runderploeg in het geding gebrachte rapport van Ernst & Young. In de in dat rapport onderzochte claims van Runderploeg is rekening gehouden met eventuele te betalen ontbindingsvergoedingen aan werknemers en management van Runderploeg. De hoogte van deze vergoedingen wordt echter in hoge mate bepaald door de toevallige omstandigheid dat werknemers al dan niet langere tijd bij Runderploeg en haar rechtsvoorgangster in dienst waren. Deze toevallige omstandigheid houdt geen verband met de niet door Dumeco in acht genomen opzeggingstermijn.
4.7.6
Nog daargelaten dat Runderploeg geen expliciete grief heeft gericht tegen de afwijzing van de door haar gevorderde buitengerechtelijke kosten waaronder accountants- en rechtskundige bijstand, onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank dat Runderploeg in eerste aanleg de terzake door Dumeco betwiste stellingen niet verder heeft toegelicht of van bewijsstukken heeft voorzien, terwijl zij dit ook in hoger beroep heeft nagelaten. De hierop betrekking hebbende vordering is dus terecht afgewezen.
4.7.7
Het hof zal evenals de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijke rente in beginsel stellen op 1 januari 2001. Uit de mededelingen van Dumeco moest Runderploeg immers afleiden dat Dumeco vanaf die datum niet meer aan haar verplichtingen jegens Runderploeg zou voldoen, zodat Dumeco vanaf die datum van rechtswege in verzuim verkeerde (art. 6:83 aanhef en onder c). Verder is de verschuldigde rente per maandtermijn gaan lopen telkens op de eerste van de volgende maand, zijnde de eerste dag der opeisbaarheid. De door Dumeco reeds gedane betaling zal voor wat betreft de renteberekening worden verwerkt zoals in het dictum is vermeld.
4.8.1
Voor het overige zijn door partijen met betrekking tot hun stellingen over en weer geen feiten of omstandigheden gesteld, die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat beider bewijsaanbod als niet relevant gepasseerd wordt.
4.8.2
Voor zover uit het voorgaande geen gedeeltelijk slagen van een grief volgt, stuiten alle grieven op het voorgaande af.
4.9
Dumeco geldt in het principaal appel als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Zij zal derhalve in de kosten van het principaal appel worden veroordeeld. In het incidenteel appel geldt hetzelfde ten aanzien van Runderploeg. Weliswaar is haar vierde grief geslaagd, maar dat heeft niet tot een andere beslissing geleid.
5. De uitspraak
Het hof
in het principaal appel
5.1
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover Dumeco daarbij tot betaling van de hoofdsom is veroordeeld zoals geformuleerd onder de eerste twee gedachtenstreepjes en in zoverre opnieuw rechtdoende:
5.2
veroordeelt Dumeco tot betaling aan Runderploeg van een bedrag van € 334.553,20 (driehonderdvierendertigduizendvijfhonderddrieenvijftig euro en twintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over:
- —
€ 118.451,48 van 1 februari 2001 tot 1 maart 2001
- —
€ 145.030,84 van 1 maart 2001 tot 1 april 2001
- —
€ 239.792,02 van 1 april 2001 tot 1 mei 2001 en
- —
€ 334.553,20 vanaf 1 mei 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3
bekrachtigt het beroepen vonnis voor het overige;
5.4
veroordeelt Dumeco in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Runderploeg tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 5.669,= aan verschotten en € 3.895,= aan salaris procureur;
in het incidenteel appel
5.5
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
5.6
veroordeelt Runderploeg in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Dumeco tot de dag van deze uitspraak worden begroot op nihil aan verschotten en € 1.947,50 aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Venhuizen en Keizer en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 21 februari 2006.
griffier
rolraadsheer