Hof 's-Gravenhage, 13-02-2008, nr. 356-H-07
ECLI:NL:GHSGR:2008:BC6203
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
13-02-2008
- Zaaknummer
356-H-07
- LJN
BC6203
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2008:BC6203, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 13‑02‑2008; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑02‑2008
Inhoudsindicatie
Omgangsregeling. Stagnatie daarin tot te schrijven aan verzorgende ouder. In belang van het kind poging om onder dreigement van wijziging gezag medewerking af te dwingen.
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 februari 2008
Rekestnummer. : 356-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 04-4880
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. M.J. Zennipman,
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J. Gravesteyn.
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 12 maart 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 december 2006 van de rechtbank te ’s-Gravenhage.
De vader heeft op 7 september 2007 een verweerschrift ingediend.
Op 12 december 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur, en de vader, bijgestaan door zijn procureur. De vader is verder bijgestaan door de heer M.C. van Dijk, tolk in de Duitse taal, die de bij de wet voorgeschreven eed heeft afgelegd. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN DE VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van 11 februari 2005 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Bij de tussenbeschikking van 11 februari 2005 is de raad verzocht een onderzoek te verrichten, onder meer naar de vraag of er sprake is van bezwaren als genoemd in artikel 1:377a lid 3 BW die in de weg staan aan het recht op omgang dat de vader en de hierna te noemen minderjarige met elkaar hebben. De rechtbank heeft in afwachting van dit onderzoek de verdere behandeling aangehouden.
Bij de opvolgende - bestreden - beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, ter zake van de omgang partijen verwezen naar Bureau Jeugdzorg Den Haag Centrum/Scheveningen voor het verkrijgen van een indicatie voor het onder begeleiding op gang brengen van omgangscontacten tussen de vader en de minderjarige. Partijen dienen daarvoor naar het omgangshuis ‘Begeleide Omgang Stichting Jeugdformaat’ te Voorburg te gaan, waarbij de moeder de minderjarige tijdig voorafgaand aan ieder omgangscontact zal brengen naar het omgangshuis en de minderjarige daar aan het einde van elk contact weer zal ophalen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en de minderjarige [kind], geboren op [geboortedatum], verder: [kind], die bij de moeder verblijft. [kind] is geboren uit een affectieve relatie tussen de ouders. De vader heeft [kind] erkend. De moeder heeft van rechtswege alleen het gezag over [kind].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking voor zover het de omgangsregeling betreft te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zo nodig met verbetering en aanvulling van gronden, de omgangsregeling zoals door de rechtbank is opgelegd, alsnog af te wijzen, nu de opgelegde omgangsregeling niet in het belang van de ontwikkeling van [kind] kan worden geacht.
3. De vader bestrijdt het beroep. Daarnaast herhaalt de vader zijn verzoek zoals hij dit reeds in zijn appelschrift van 2 maart 2007 heeft gesteld: hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het eenhoofdig gezag aan de vader toe te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof vermeent te behoren. Het hof zal het appel van de man in de gezagskwestie beoordelen en afdoen in de zaak met rekestnummer 305-H-07.
Omgang
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat omgang en/of contact tussen de vader en [kind] niet in het belang van [kind] is. Zij meent dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat er contactherstel tussen de vader en [kind] dient te komen. De moeder stelt dat het juist in het belang van [kind] is om geen contact of omgang met zijn vader te hebben, omdat bij [kind] als gevolg van fysieke mishandeling en seksueel misbruik door de vader een negatief vaderbeeld is ontstaan, aldus de moeder. De moeder meent dat in de rapporten van Fora en de raad ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit, aldus de moeder, dat het negatief vaderbeeld van [kind] is ontstaan door de mishandeling en het misbruik. Voorts meent de moeder dat de rechtbank ten onrechte het feit dat de moeder de vader als een bedreiging ziet voor haar en [kind] niet als een belemmering voor de omgang heeft beschouwd, doch dat zij heeft overwogen dat de moeder voldoende emotionele draagkracht bezit om de contacten met de vader aan te gaan. De moeder stelt dat zij niet in staat is om mee te werken aan contactherstel tussen de vader en [kind], omdat zij meent dat de vader haar – en indirect [kind] – met het Hiv-virus heeft besmet.
5. De vader stelt zich op het standpunt dat het juist wel in het belang van [kind] is om contact met hem te hebben en hij stelt dat er, met verwijzing naar het rapport van Fora, gewerkt moet worden aan het herstel van het contact en de omgang tussen [kind] en hem. De vader betwist de beschuldigingen van de moeder aangaande fysieke mishandeling en seksueel misbruik van [kind]. De vader stelt dat de moeder het negatief vaderbeeld van [kind] zelf heeft veroorzaakt door het belemmeren van contact tussen [kind] en hem en het manipuleren van [kind]. De vader stelt dat de moeder met betrekking tot het vermeende seksueel misbruik een valse aangifte heeft gedaan waardoor de omgangsprocedure aanzienlijk is vertraagd. De vader voert aan dat de zaak inmiddels is geseponeerd. De vader meent dat de moeder, door deze kwestie opnieuw naar voren te brengen, wederom de procedure op oneigenlijke wijze probeert te vertragen. Voorts betwist de vader de stelling van de moeder dat hij haar en/of [kind] zou hebben besmet met hiv. De vader voert aan dat niet meer te achterhalen valt of de ouders elkaar besmet hebben. In ieder geval heeft de vader [kind] niet besmet, nu beide ouders reeds een aantal jaren besmet waren met hiv voordat de moeder (bewust) zwanger raakte van [kind]. De vader meent dat de stellingen van de moeder niet kunnen leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking en hij geeft aan, nu de moeder zelf stelt niet te zullen meewerken aan het herstel van contact en omgang en tot op heden ook niet meegewerkt heeft, te volharden in zijn verzoek tot wijziging van het gezag.
6. Het hof overweegt als volgt. De vader heeft in eerste aanleg, en opnieuw zowel bij appelschrift als bij verweerschrift in hoger beroep, in het kader van de omgangsregeling verzocht om een wijziging van het gezag. Het hof is van oordeel dat in het belang van [kind] allereerst bekeken dient te worden of omgang in dit geval wenselijk en in het belang van [kind] mogelijk is, nu de moeder dit in haar appel bestrijdt.
7. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de standpunten van de ouders aangaande de omgang haaks op elkaar staan, dat beide partijen een verschillende lezing van hun gezamenlijke voorgeschiedenis hebben en dat zij elkaars beschuldigingen als grievend ervaren. Voorts is het hof gebleken dat de oorspronkelijke omgangsregeling tussen [kind] en de vader sinds 30 april 2004 geen doorgang meer heeft gevonden. Verder is het hof gebleken dat door de raad met behulp van Fora uitgebreid onderzoek is gedaan naar de vraag of er in dit geval bezwaren bestaan in de zin van artikel 1:377a lid 3 BW die in de weg staan aan het recht op omgang dat de vader met [kind] heeft. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden het advies van Fora en de raad heeft overgenomen en heeft geconcludeerd dat er geen bezwaren bestaan tegen omgang tussen de vader en [kind], doch dat herstel van contact en omgang, mits op zorgvuldige wijze vormgegeven, van belang is voor [kind] zodat hij in de gelegenheid wordt gesteld zijn thans negatieve vaderbeeld bij te stellen, waardoor contact en omgang een positieve bijdrage kunnen leveren aan de verdere ontwikkeling van [kind]. Het hof overweegt hierbij dat de afwerende houding van [kind] ten opzichte van de vader ambivalent is en bovendien lijkt voort te komen uit de sterke loyaliteit die [kind] naar zijn moeder toe heeft. Voorts kan dit te maken hebben met het feit dat [kind] zijn vader reeds een lange periode niet heeft gezien. Door Fora zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op (gedrags)problematiek of ontwikkelingsachterstand bij [kind]: op alle ontwikkelingsgebieden functioneert hij naar behoren en leeftijdsadequaat. Voorts zijn de stellingen van de moeder aangaande fysieke mishandeling en seksueel misbruik van [kind] door de vader niet aangetoond. De zaak is – zoals door de vader onderbouwd en onbestreden is gesteld – geseponeerd en er is kritiek geuit op de wijze waarop de aangifte tot stand is gekomen, alsmede op de verhoormethode die gebruikt is bij [kind], blijkens een rapport van professor dr. W.A. Wagenaar, (rechts)psycholoog. Daarbij komt dat Fora heeft geconcludeerd dat er vooralsnog geen sprake is van scheefgroei in de ontwikkeling van [kind] op psycho-seksueel gebied. Verder overweegt het hof dat [kind] zelf heeft aangegeven zijn vader te willen zien. Hierbij stelt hij enerzijds dit contact enkel te willen in Nederland en in het bijzijn van de moeder, doch anderzijds zegt hij tijdens vakanties bij zijn vader te willen zijn. Het hof is derhalve van oordeel dat de rechtbank met het bepalen van een voorzichtige opbouw van het contact en de omgang tussen [kind] en de vader onder professionele begeleiding een juiste beslissing heeft gegeven en zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
Gezagswijziging in het kader van omgang
8. Voorts dient beantwoord te worden de vraag of het van belang is in het kader van de omgang te verzoeken om een wijziging van het gezag. De vader heeft als gevolg van de (blijvend) weigerachtige houding van de moeder bij de uitvoering van de omgang verzocht om een wijziging van het gezag. De moeder heeft gesteld dat een dergelijk verzoek geen steun vindt in de wet. Het hof is van oordeel dat een verzoek tot wijziging van het gezag – in dit geval op grond van artikel 1:253c BW – steeds dient te worden beoordeeld vanuit het belang van het kind. Daarbij zijn feiten en omstandigheden rond de verzorging en opvoeding van belang. Eén van die omstandigheden betreft de wijze waarop de ouders invulling geven aan het contact tussen de minderjarige en de niet dagelijks verzorgende ouder.
9. Uit de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval acht het hof het niet uitgesloten dat de weigerachtige houding van de moeder ten opzichte van de omgangsregeling tot een wijziging van het gezag aanleiding kan geven. Het hof overweegt hierbij het volgende: uit de verklaringen van partijen ter zitting is het hof gebleken dat de omgang tussen [kind] en de vader gedurende ongeveer vijf jaar goed is verlopen, doch dat er problemen ontstonden op het moment dat de relatie tussen partijen definitief werd beëindigd. De moeder heeft daarna ten aanzien van de omgang ambivalente signalen gegeven. Voor het eerst in 2003 heeft zij de vader beschuldigd van fysieke mishandeling en seksueel misbruik van [kind], doch de omgangsregeling is voortgezet en is nog enige tijd goed verlopen. Nadat de moeder begin 2004 de vader opnieuw beschuldigde, is de omgang uiteindelijk pas eind april 2004 stopgezet. Fora heeft in haar rapport geconstateerd dat het voor de moeder, door haar visie op de vader, niet mogelijk is om de vader een reële plek te geven in leven van [kind]. Dit terwijl haar ondersteuning hierbij voor [kind] onontbeerlijk is. Fora stelt dat de moeder in staat is tot opvoeding van [kind], doch dat er een beperking van de moeder bestaat als verzorgende ouder om de omgang met de vader vorm te geven. Door ter zitting te verklaren dat zij niet wenst mee te werken aan het herstel van contact en omgang tussen [kind] en de vader heeft de moeder hier opnieuw blijk van gegeven. Het hof is van oordeel dat een blijvend weigerachtige houding van de moeder ten opzichte van de omgang grond kan leveren om een wijziging van het gezag te doen plaatsvinden. Het hof wenst hier echter niet op vooruit te lopen.
10. Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking voor zover het een eindbeschikking betreft, dient te worden vernietigd. Het hof zal de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling bekrachtigen, en de behandeling van de zaak pro forma aanhouden voor de duur van zes maanden, in afwachting van het verloop van het traject bij het omgangshuis ‘Begeleide Omgang Stichting Jeugdformaat’ te Voorburg en zo de moeder in de gelegenheid te stellen om alsnog haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling zoals door de rechtbank is neergelegd, alvorens het hof een beslissing neemt over het verzoek van de vader om een wijziging van het gezag te bepalen. Het hof gaat er vanuit dat de moeder, in het belang van [kind] en gegeven het feit dat de onderhavige omgangsregeling voorzichtig wordt opgebouwd en met waarborgen wordt omkleed, aan het herstel van het contact en de omgang tussen [kind] en de vader zal meewerken.
11. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking ter zake van de omgang met dien verstande dat de door de rechtbank neergelegde regeling als voorlopige regeling geldt;
houdt de behandeling pro forma aan tot zaterdag 26 juli 2008 in afwachting van het verloop van het traject bij het omgangshuis ‘Begeleide Omgang Stichting Jeugdformaat’ te Voorburg;
bepaalt dat partijen tijdig voor bovenvermelde datum via hun procureur het hof zullen informeren over het verloop;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Leuven en Punselie, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2008.
Aanvullend verzoek vader voor het eerst in hoger beroep bij pleitnotitie: telefonisch contact regeling ? wat te doen daarmee?
Moeder moet inzien dat contactherstel in het belang van S. kan zijn. S. heeft ondersteuning (en stimulatie) van moeder nodig.
De moeder moet niet haar eigen belang maar dat van [kind], bij een evenwichtige ontwikkeling en bij het recht om contact en omgang met zijn vader te hebben, voorop stellen.