Hof 's-Gravenhage, 27-03-2008, nr. 06/1033
ECLI:NL:GHSGR:2008:BD1989
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
27-03-2008
- Magistraten
Mrs. A.A. Schuering, J.M. van der Klooster, J.E.H.M. Pinckaers
- Zaaknummer
06/1033
- LJN
BD1989
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2008:BD1989, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 27‑03‑2008
Uitspraak 27‑03‑2008
Mrs. A.A. Schuering, J.M. van der Klooster, J.E.H.M. Pinckaers
Partij(en)
arrest van de tweede civiele kamer d.d. 27 maart 2008
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats].
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het ontvankelijkheidsincident,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr. W. Heemskerk.
tegen
1. Nedshipping Liner Agencies B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het ontvankelijkheidsincident,
hierna te noemen: Nedshipping,
procureur: mr. J.N. de Blécourt,
2. Fontainunion S.A.,
gevestigd te Fontaine l'Evegue, België,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het ontvankelijkheidsincident,
hierna te noemen: Fontainunion,
procureur: mr. H.J.A. Knijff.
Het geding
1.1
Bij exploot van 27 april 2006 is [appellante] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de Rechtbank Rotterdam op 9 maart 2005, 23 november 2005 en 5 april 2006 gewezen onder rolnummer 02/2582 en op 9 maart 2005 gewezen onder rolnummer 02'2584.
1.2
Bij memorie van grieven heeft [appellante] vier grieven aangevoerd, welke zijn bestreden door Nedshipping bij memorie van antwoord, tevens voorwaardelijke incidentele memorie van grieven, en door Fontainunion bij memorie van antwoord tevens houdende preliminair beroep op niet-ontvankelijkheid.
1.3
Vervolgens heeft [appellante] voor antwoord geconcludeerd in het ontvankelijkheidsincident.
1.4
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd in het ontvankelijkheidsincident.
Beoordeling van de ontvankelijkheid
2.1
In haar vonnis van 5 april 2006 heeft de rechtbank — naar aanleiding van een verzoek daartoe van Nedshipping en Fontainunion — [appellante] op grond van artikel 22 Rv bevolen om bepaalde stukken in het geding te brengen. Dit vonnis betreft een tussenvonnis waarvan ingevolge artikel 337, lid 2, Rv hoger beroep slechts tegelijk met het eindvonnis kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald (zie bv.: Burgerlijke Rechtsvordering, E.M. Wesseling-van Gent, artikel 22. aantekening 2). Nu gesteld noch gebleken is dat de rechtbank heeft bepaald dat van het tussenvonnis voor de einduitspraak hoger beroep kan worden ingesteld, kan [appellante] in haar appel tegen dit vonnis niet worden ontvangen waardoor zij ook niet-ontvankelijk is in haar appel tegen de eerdere onder rolnummer 02/2582 gewezen tussenvonnissen.
2.2
Ter ondersteuning van haar stelling dat zij wel ontvankelijk is in haar appel, heeft [appellante] gewezen op de volgende zin in de memorie van toelichting bij artikel 22 Rv: ‘Het bevel van de rechter levert in beginsel een appellabel tussenvonnis op.’ Deze zin doet echter niets af aan het bepaalde in art. 337, lid 2, Rv, reeds omdat hij niet tevens tot uitdrukking brengt dat het appel tussentijds, d.w.z. voor de einduitspraak, mogelijk is.
2.3
[appellante] heeft voorts erop gewezen dat indien Nedshipping en Fontainunion — in plaats van hun verzoek aan de rechtbank tot toepassing van artikel 22 Rv — een vordering op grond van artikel 843a Rv zouden hebben ingesteld en de rechtbank deze vordering zou hebben toegewezen, [appellante] daartegen wel appel had kunnen instellen. [appellante] ziet er echter aan voorbij dat een bevel op grond van artikel 843a Rv anders van aard is dan een bevel op grond van artikel 22 Rv. Zo kan een bevel op grond van art. 843a Rv door de partij op wiens vordering het bevel is gegeven bijvoorbeeld door middel van beslag op de betreffende bescheiden worden tenuitvoergelegd. Een bevel ex art. 22 Rv berust bovendien op de eigen bevoegdheid van de rechter en niet, zoals dat ex art. 843a Rv, op een vorderingsrecht van een procespartij. Het bevel ex art. 22 Rv maakt dan ook niet ‘een einde aan enig deel van het gevorderde’.
2.4
In het beroep ingesteld tegen het onder rolnummer 02/2584 gewezen tussenvonnis van 9 maart 2005 kan [appellante] reeds niet worden ontvangen omdat dit is ingesteld na ommekomst van de appeltermijn.
2.5
De slotsom is dat [appellante] niet-ontvankelijk zal worden verklaard en zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Nu [appellante] niet-ontvankelijk is in haar principaal appel is de voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld niet vervuld, zodat dit niet aan de orde komt.
Beslissing
Het hof:
- —
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar beroep;
- —
veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Nedshipping bepaald op (€ 1.205,= aan verschotten en op € 1.631,= aan salaris voor de procureur en aan de zijde van Fontainunion bepaald op € 1.205.= aan verschotten en op € 1.631,= aan salaris voor de procureur;
- —
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling ten gunste van Fontainunion uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, J.M van der Klooster en J.E.H M. Pinckaers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2008 in aanwezigheid van de griffier.
[Voor grosse:
Uitgegeven aan mr. H.J.A. Knijff
Procureur van: app./geïnt.
De griffier van het Gerechtshof
te 's‑Gravenhage]